ECLI:NL:RBAMS:2025:2824

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
1302264125
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 6a OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 april 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in Polen. Het EAB was uitgevaardigd door het Circuit Court of Law in Świdnica en strekte tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar en zes maanden. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 20 maart 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag en inhoud van het EAB besproken. De raadvrouw heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat niet duidelijk was dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het hoger beroep. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten door zijn adreswijziging niet door te geven aan de Poolse autoriteiten.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering niet in strijd is met de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon, omdat hij op de hoogte was van de verdenking en de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, en heeft geconcludeerd dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf kan worden overgenomen. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering geweigerd en de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen, met een bevel tot gevangenhouding tot aan de tenuitvoerlegging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/022641-25
Datum uitspraak: 3 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 24 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 december 2022 door de
Circuit Court of Law in Świdnica, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 20 maart 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. E. Kolokatsi, advocaat in Amersfoort en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
final and enforceable judgement rendered by the District Court of Law in Świdnica, file reference II K 1075/17, on the 19ᵗʰ
of December 2018, in the wording given to it by the judgment rendered by the Circuit Court of Law in Świdnica on the 28ᵗʰ
of June 2019, file reference IV Ka 258/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd, omdat niet ondubbelzinnig is gebleken dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het – door de officier van justitie ingestelde – hoger beroep. Evenmin kan worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht, dan wel dat hij kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie. De oproep voor de zitting in hoger beroep is gestuurd naar het adres van zijn ex-vriendin en uit de aanvullende informatie blijkt niet dat voor de opgeëiste persoon duidelijk moest zijn dat de adresinstructie ook geldt voor een eventuele procedure in hoger beroep. Voorts heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij tijdens zijn politieverhoor het adres van zijn vader heeft opgegeven (en niet het adres van zijn ex-vriendin), maar dat zijn vader nimmer post voor hem heeft ontvangen. Subsidiair dient aanvullende informatie opgevraagd te worden bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW, omdat uit de aanvullende informatie van
19 februari 2025 volgt dat de opgeëiste persoon een adres heeft opgegeven en een adresinstructie heeft ontvangen die zich tevens uitstrekt over de procedure in hoger beroep. De uitvaardigende justitiële autoriteit vermeldt dat de oproep voor de zitting in hoger beroep is verstuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Het had op zijn weg gelegen om na zijn vertrek naar Nederland een adreswijziging door te geven dan wel te informeren naar het verloop van de procedure. Door dit na te laten heeft de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank stelt vast dat dit in de onderhavige zaak het geval is en dat het arrest van
the Circuit Court of Law in Świdnicavan 28 juni 2019 (referentie: IV Ka 258/19) aan artikel
12 OLW getoetst dient te worden.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij de volgende omstandigheden van belang.
De opgeëiste persoon heeft zelf verklaard dat hij in Polen als verdachte is verhoord, waarbij hij een adres in Polen heeft opgegeven, en dat hij een week later naar Nederland is vertrokken. Hij was dus op de hoogte van de verdenking en van het feit dat er (mogelijk) een strafrechtelijke procedure zou volgen.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 19 en 21 februari 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens het vooronderzoek het adres
[adres]heeft opgegeven als zijn verblijfsadres en tevens als het adres waarop hij bereikbaar was voor de Poolse autoriteiten. De rechtbank gaat gelet op het vertrouwensbeginsel uit van de juistheid van deze informatie. De enkele verklaring van de opgeëiste persoon dat hij tijdens het verhoor een ander adres heeft opgegeven, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
Uit de aanvullende informatie volgt ook dat de opgeëiste persoon op 28 september 2017 een adresinstructie heeft ontvangen en voor ontvangst heeft getekend. Daarin is hij geïnformeerd over de verplichting om eventuele adreswijzigingen door te geven en de gevolgen van het nalaten daarvan, namelijk dat betekening rechtsgeldig kan plaatsvinden op het laatst bekende adres en dat het proces buiten zijn aanwezigheid kan plaatsvinden. Uit de aanvullende informatie volgt bovendien expliciet dat de adresinstructie zich - blijkens de inhoud daarvan - uitstrekte over de gehele strafrechtelijke procedure, dus ook een eventuele procedure in hoger beroep.
De oproep voor de zitting in hoger beroep is daadwerkelijk naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gezonden. De opgeëiste persoon is een week na zijn politieverhoor naar Nederland gekomen en heeft nagelaten zijn vertrek naar Nederland door te geven aan de Poolse autoriteiten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De rechtbank stelt op grond van de aanvullende informatie vast dat het in dit geval voor de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn geweest dat de adresinstructie ook betrekking had op een eventueel hoger beroep. Door naar Nederland te vertrekken, zonder de Poolse justitiële autoriteiten hiervan op de hoogte te stellen, is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Artikel 12 OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheid;
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
telkens: diefstal in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, terwijl deze diefstal vergezeld gaat van de in artikel 311, eerste lid, onder 4º en 5º, van het Wetboek van Strafrecht vermelde omstandigheden;
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is, met de raadsvrouw en de officier van justitie, van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 13 maart 2025 volgt dat de strafrechtelijke feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld er niet toe zullen leiden dat hij zijn verblijfsrecht zal verliezen.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft derhalve het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd. [5] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court of Law in Świdnica,Polen.
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.E.M. James - Pater en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp en G. Riedijk, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (