ECLI:NL:RBAMS:2025:2852

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/13/756750
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot verlenen verlof tenuitvoerlegging Surinaams vonnis op grond van artikel 985 Rv

In deze zaak verzoekt de verzoekster verlof voor de tenuitvoerlegging in Nederland van een vonnis dat is gewezen in een procedure tussen haar en de verweerder in Suriname. De verweerder maakt bezwaar en voert aan dat de kantonrechter in Suriname niet bevoegd was en dat er geen sprake was van een ‘fair trial’ zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. De rechtbank Amsterdam deelt deze visie van de verweerder niet en verleent de verzoekster het gevraagde verlof. De verweerder verzoekt om, als het verzoek van de verzoekster wordt toegewezen, het eerder door de verzoekster gelegde conservatoire beslag op zijn woning op te heffen. De rechtbank verklaart de verweerder niet-ontvankelijk in zijn tegenverzoek, omdat dit thuishoort in een dagvaardingsprocedure en niet in deze verzoekschriftprocedure kan worden behandeld. De rechtbank oordeelt dat aan de vereisten voor het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging is voldaan en dat er geen aanleiding is om de beslissing aan te houden. De verzoekster heeft voldoende belang bij haar verzoek, en de tegenverzoeken van de verweerder worden afgewezen. De rechtbank wijst het verzoek van de verzoekster toe en veroordeelt de verweerder in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/756750 / KG RK 24-1534
Beschikking van1mei 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in de voorwaardelijke zelfstandige tegenverzoeken,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. M.D. Winter,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in de voorwaardelijke zelfstandige tegenverzoeken,
hierna te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. F.J.N. Hendriksen Rattan-Tewari.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
In deze zaak verzoekt [verzoekster] verlof voor de tenuitvoerlegging in Nederland van een vonnis dat is gewezen in een procedure tussen haar en [verweerder] in Suriname. [verweerder] maakt bezwaar. Hij voert daartoe onder meer aan dat de kantonrechter in Suriname niet bevoegd was en dat geen sprake was van een ‘fair trial’ als bedoeld in artikel 6 EVRM, maar de rechtbank deelt deze visie van [verweerder] niet en verleent [verzoekster] daarom het gevraagde verlof.
1.2.
Daartegenover verzoekt [verweerder] om – als het verzoek van [verzoekster] wordt toegewezen – het eerder door [verzoekster] gelegde conservatoire beslag op zijn woning in [plaats] op te heffen. Dat is echter een vordering die thuishoort in een dagvaardingsprocedure en dus niet in deze verzoekschriftprocedure kan worden behandeld. [verweerder] wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegenverzoek.
1.3.
Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel komt.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 17 september 2024, met producties,
  • de brief van mr. Winter van 24 oktober 2024, met de originele grosse van het vonnis van de kantonrechter in het Eerste Kanton te Paramaribo van 9 mei 2023,
  • het verweerschrift tevens houdende (voorwaardelijke) zelfstandige tegenverzoeken met producties,
  • de beschikking van 6 februari 2025, waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 3 april 2025.

3.De feiten

3.1.
Tussen [verzoekster] en [verweerder] heeft zowel privé als zakelijk een relatie bestaan. Nadat deze relatie in 2020 was verbroken, heeft [verzoekster] [verweerder] gedagvaard voor de kantonrechter in Suriname.
3.2.
Bij rolbeschikking van 14 juni 2022 heeft de kantonrechter in het Eerste Kanton te Paramaribo in de zaak tussen partijen onder meer overwogen:
1.1
De kantonrechter overweegt dat ten aanzien van de door eiseres overgelegde ordner met documenten, er enkele onduidelijkheden zijn. Voor de beoordeling van onderhavig geschil acht de kantonrechter het noodzakelijk dat eiseres zich bij akte uitlaat over het navolgende.(…)1.2 Voor de beoordeling van de vraag wat de exacte omvang is geweest van de investeringen en wat het vermogen waard is dat is opgebouwd met de investeringen van eisers, dit onder aftrek van alle kostenposten, acht de kantonrechter het noodzakelijk dat een deskundige ter zake, zijnde een accountant wordt benoemd, teneinde vast te stellen welk bedrag aan eiseres uitgekeerd dient te worden op basis van de door haar gedane investeringen. De kantonrechter is van oordeel dat als partijen niet kunnen uitkomen met het vaststellen van een verdeelsleutel, de investeringen die zijn gepleegd door eiseres geretourneerd dient te worden aan haar, waarna de vermogensopbouw met de daarbij gepaard gaande kosten voor gedaagden hun rekening zullen komen. Partijen zullen zich eveneens moeten uitlaten over het vorenstaande.
3.3.
Partijen hebben vervolgens, overeenkomstig de rolbeschikking, ieder een akte genomen over wat in de rolbeschikking onder 1.1 en 1.2 is overwogen. Bij vonnis van 9 mei 2023 (hierna: het Vonnis) heeft de kantonrechter – zonder nog een deskundige te hebben benoemd – [verweerder] veroordeeld om een bedrag van € 249.824,86, vermeerderd met de wettelijke rente van 6% per jaar vanaf 4 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [verzoekster] te betalen. Daarnaast heeft de kantonrechter een eerder door [verzoekster] gelegd conservatoir beslag op een perceelland, gelegen in het district Nickerie in Suriname (hierna: het perceel in Suriname), van waarde verklaard en [verweerder] veroordeeld in de proceskosten. Het Vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4.
Op 17 mei 2023 heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld tegen het Vonnis bij het Hof van Justitie in Paramaribo.
3.5.
Op 24 juli 2023 heeft [verzoekster] op grond van het Vonnis executoriaal beslag gelegd op het perceel in Suriname.
3.6.
Bij vonnis van 17 juni 2024 heeft de kantonrechter in het Eerste Kanton te Paramaribo het verzoek van [verweerder] om de tenuitvoerlegging van het Vonnis op te schorten afgewezen.
3.7.
Op 18 juni 2024 heeft [verzoekster] een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter in het Eerste Kanton te Paramaribo om de openbare verkoop te bevelen van het perceel in Suriname. Bij beschikking van 14 augustus 2024 is dit verzoek toegewezen.
3.8.
Om het verhaal van haar vorderingen op grond van het Vonnis te verzekeren heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht conservatoir beslag te mogen leggen op het aandeel van [verweerder] in de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning) en op zijn bankrekening bij ABN AMRO. Op 3 september 2024 heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend, waarna [verzoekster] deze beslagen diezelfde dag nog heeft gelegd.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoekster] verzoekt om – bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad – aan haar verlof te verlenen om het Vonnis in Nederland ten uitvoer te leggen, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten.
4.2.
Aan het verzoek legt [verzoekster] ten grondslag dat zij recht en belang heeft bij het gevraagde verlof op grond van het bepaalde in artikel 985 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in combinatie met het tussen Suriname en Nederland toepasselijke verdrag [1] (hierna: de Overeenkomst). [verweerder] heeft tot op heden niet aan de veroordeling die in het Vonnis tegen hem is uitgesproken voldaan. Om die reden wil [verzoekster] het Surinaamse vonnis in Nederland ten uitvoer leggen.
4.3.
[verweerder] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert aan dat het moet worden afgewezen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De (voorwaardelijke) tegenverzoeken en het verweer

5.1.
[verweerder] verzoekt voorwaardelijk, voor het geval dat het verzoek van [verzoekster] wordt toegewezen, om het conservatoire beslag op de woning op te heffen. In het verlengde hiervan verzoekt [verweerder] om [verzoekster] te verbieden om opnieuw ten laste van [verweerder] beslag te leggen uit hoofde van vorderingen die voortkomen uit het Vonnis en om [verzoekster] te veroordelen om het beslag op de woning in de openbare registers te doen doorhalen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Tot slot verzoekt [verweerder] om [verzoekster] in de proceskosten te veroordelen.
5.2.
Daartoe voert [verweerder] – samengevat – aan dat beslag is gelegd op veel meer vermogensbestanddelen dan de hoofdvordering van [verzoekster] rechtvaardigt. Handhaving van het beslag is daarom onrechtmatig en levert misbruik van bevoegdheid op.
5.3.
[verzoekster] is het niet eens met de tegenverzoeken en voert aan dat deze moeten worden afgewezen.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling

Het verzoek op grond van artikel 985 Rv
Toetsingskader
6.1.
In artikel 985 Rv is bepaald dat wanneer een beslissing van een rechter van een vreemde Staat in Nederland uitvoerbaar is krachtens een verdrag, deze beslissing pas ten uitvoer kan worden gelegd na een daartoe verkregen rechterlijk verlof, ook wel exequatur genoemd. Daarbij wordt de zaak zelf niet aan een nieuw onderzoek onderworpen.
6.2.
Tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname geldt de Overeenkomst. Op basis van de Overeenkomst kunnen rechterlijke beslissingen uit Suriname in Nederland ten uitvoer worden gelegd.
6.3.
Op grond van artikel 2 lid 1 sub a en b van de Overeenkomst moet een beslissing van een rechter in Suriname in Nederland erkend en ten uitvoer gelegd worden als tegen de beslissing in het land van herkomst geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend en de beslissing is gegeven door een gerecht dat als bevoegd wordt beschouwd in de zin van de Overeenkomst. Beslissingen die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard, worden, ook al staat daartegen nog een gewoon rechtsmiddel open, tenuitvoergelegd indien soortgelijke beslissingen in het land waar de tenuitvoerlegging wordt verzocht, kunnen worden gegeven en tenuitvoergelegd. In artikel 3 van de Overeenkomst is verder bepaald welke gerechten bevoegd zijn tot het geven van beslissingen in de zin van de Overeenkomst.
6.4.
In deze exequaturprocedure is het onderzoek door de rechter beperkt tot de vraag of alle formaliteiten in acht zijn genomen en aan de toetsingscriteria van de Overeenkomst is voldaan. Er is geen plaats voor een inhoudelijke toetsing (het verbod van
révision au fond, zie ook artikel 6 van de Overeenkomst). Op grond van artikel 4 van de Overeenkomst kan de erkenning of de tenuitvoerlegging van een beslissing slechts worden geweigerd, indien de erkenning of de tenuitvoerlegging kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde van het aangezochte land.
De verweren van [verweerder] gaan niet op
6.5.
Tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste toetsingskader treffen de verweren van [verweerder] geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.6.
Allereerst heeft [verweerder] aangevoerd dat [verzoekster] geen grosse, althans een afschrift van een grosse die vatbaar is voor de tenuitvoerlegging in Suriname, heeft overgelegd, zodat niet voldaan is aan artikel 8 van de Overeenkomst. Dit betoog is onjuist. De originele grosse van het Vonnis heeft de rechtbank immers, op haar eigen verzoek, op 28 oktober 2024 van [verzoekster] ontvangen. Daarnaast kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarde van artikel 2, eerste lid, onder a., van de Overeenkomst; ook in Nederland kunnen soortgelijke beslissingen als het Vonnis worden gegeven en ten uitvoer gelegd. Tot slot kan ook worden vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarde dat de beslissing in het land van herkomst vatbaar is voor de tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 8 lid 1 sub c van de Overeenkomst. Op basis van de grosse heeft [verzoekster] executoriaal beslag doen leggen in Suriname. Voor zover die grosse nu, zoals [verweerder] stelt, op grond van Surinaams recht in Suriname zou zijn ‘uitgewerkt’, omdat deze al door [verzoekster] is gebruikt voor het leggen van executoriaal beslag op het perceel in Suriname, betekent dat niet dat niet aan de vereisten van artikel 8 van de Overeenkomst is voldaan. Ook al is kennelijk voor de verkoop van het perceel in Suriname nog een tweede grosse vereist, kon [verzoekster] in deze procedure volstaan met het overleggen van de (eerste) grosse om te voldoen aan het bepaalde in artikel 8 van de Overeenkomst.
6.7.
[verweerder] heeft er ook nog op gewezen dat [verzoekster] de rechtbank niet heeft geïnformeerd over de procedure met betrekking tot de afgifte van de tweede grosse in Suriname. Niet valt in te zien dat dat [verzoekster] door dit niet te vermelden in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld. Het gegeven dat (de Surinaamse advocaat van) [verzoekster] – na het indienen van het verzoekschrift – een procedure in Suriname is gestart voor de afgifte van een tweede grosse, heeft geen relevantie voor deze procedure.
6.8.
Verder betoogt [verweerder] dat de kantonrechter te Suriname op grond van artikel 3 lid 1 sub a van de Overeenkomst niet bevoegd was tot het geven van een beslissing, omdat [verweerder] ten tijde van het aanhangig maken van de zaak woonplaats en gewone verblijfplaats had in Nederland. Deze stelling – wat daar ook van zij – kan al niet worden gevolgd, omdat [verweerder] in de procedure in Suriname is verschenen en daar – zonder een voorbehoud te maken over de bevoegdheid van de kantonrechter – inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Hiermee heeft hij de bevoegdheid van de kantonrechter te Suriname erkend, waardoor dit gerecht op grond van artikel 3 lid 1 sub b van de Overeenkomst bevoegd was tot het geven van een beslissing.
6.9.
Ook heeft [verweerder] het standpunt ingenomen dat de tenuitvoerlegging moet worden geweigerd op grond van artikel 4 van de Overeenkomst, omdat de tenuitvoerlegging van het Vonnis onverenigbaar is met de openbare orde in Nederland. Volgens [verweerder] is in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) gehandeld. Hij voert daartoe aan dat de kantonrechter in Suriname eerst bij rolbeschikking van 14 juni 2022 het noodzakelijk heeft geacht dat een deskundige wordt benoemd en dat partijen daar in hun volgende uitlating expliciet mee hebben ingestemd, maar dat de kantonrechter vervolgens geen deskundige heeft benoemd en het Vonnis heeft gewezen, zonder een nadere motivering waarom van de rolbeschikking is afgeweken.
6.10.
Dit betoog faalt. Zoals hiervoor is overwogen kan slechts in uitzonderingsgevallen sprake zijn van strijd met de openbare orde en is het bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige niet toegestaan om onderzoek te doen naar de inhoudelijke juistheid van de in Suriname gegeven beslissing. Vast staat dat partijen na de rolbeschikking de gelegenheid hebben gekregen zich bij akte – onder meer – over het voornemen van de kantonrechter om een deskundige te benoemen uit te laten. De daaropvolgende beslissing van de kantonrechter om – kennelijk op basis van de in de aktes verstrekte toelichting van partijen – meteen al een eindvonnis te wijzen en aldus af te zien van de benoeming van een deskundige is een beslissing die is voorbehouden aan de kantonrechter. Ook al is in het Vonnis verder niet toegelicht waarom geen deskundige is benoemd, maakt dit niet dat kan worden gezegd dat er geen sprake is geweest van een ‘fair trial’ als bedoeld in artikel 6 EVRM. Van strijd met de Nederlandse openbare orde is dan ook geen sprake.
6.11.
Ten slotte heeft [verweerder] het standpunt ingenomen dat [verzoekster] al verlof heeft gekregen om tot de openbare verkoop van het perceel in Suriname over te gaan, maar deze mogelijkheid tot op heden onbenut heeft gelaten, terwijl die mogelijkheid haar wel al voldoende zekerheid geeft voor haar vordering. [verzoekster] heeft echter onweersproken op de zitting gesteld dat zij wel degelijk geprobeerd heeft om tot onderhandse verkoop van het perceel in Suriname over te gaan, maar dat dit vooralsnog niet succesvol is gebleken en dat om die reden op korte termijn een openbare verkoop zal worden georganiseerd. Bovendien verwacht [verzoekster] dat de opbrengst hiervan onvoldoende zal zijn om haar vordering volledig te innen. Een en ander maakt dat [verzoekster] voldoende belang heeft bij haar verzoek. [verzoekster] maakt met dit verzoek dan ook geen misbruik van bevoegdheid.
Het verzoek voldoet aan de vereisten, de beslissing op het verzoek wordt niet aangehouden
6.12.
De rechtbank stelt vast dat aan de hiervoor onder 6.3 genoemde vereisten is voldaan. Dit betekent dat het gevraagde verlof voor de tenuitvoerlegging in Nederland van het Vonnis voor toewijzing gereed ligt.
6.13.
Voor deze situatie, dat aan de vereisten voor het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging is voldaan, verzoekt [verweerder] om de beschikking overeenkomstig artikel 7 van de Overeenkomst, aan te houden totdat het Vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Hiervoor bestaat geen aanleiding. Uitgangspunt is dat beslissingen die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard, onmiddellijk ten uitvoer mogen worden gelegd. Vast staat dat de kantonrechter in Suriname een verzoek van [verweerder] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het Vonnis heeft afgewezen en dat er nog geen enkel zicht is op een beslissing in hoger beroep. Tot op heden zijn geen grieven door [verweerder] ingediend en tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat er nog geen zicht is op een inhoudelijke behandeling. Bovendien betwist [verweerder] weliswaar dat [verzoekster] op hem een vordering tot het gevorderde bedrag heeft, maar erkent hij wel dat hij in elk geval een aanzienlijk bedrag aan [verzoekster] verschuldigd is. Om al deze redenen kan niet van [verzoekster] worden gevergd om langer te wachten.
De tegenverzoeken
6.14.
Omdat het verzoek van [verzoekster] wordt toegewezen, is de voorwaarde waaronder [verweerder] zijn tegenverzoeken heeft gedaan in vervulling gegaan. Deze tegenverzoeken zijn niet toewijsbaar. Daarvoor is het volgende redengevend.
6.15.
[verweerder] heeft bij zelfstandig (tegen)verzoek de opheffing van het conservatoir beslag gevraagd en in het verlengde daarvan verzocht om [verzoekster] te verbieden om opnieuw beslag te leggen, alsmede om het beslag in de openbare registers te doen doorhalen. Een vordering tot opheffing van beslag is gebaseerd op artikel 705 Rv. Die procedure is geen verzoekschrift- maar een dagvaardingsprocedure. Ter zitting heeft de rechtbank [verweerder] voorgehouden dat een geschil waarop de verzoekschriftprocedure van toepassing is, niet kan worden gecombineerd met een geschil waarvoor de dagvaardingsprocedure geldt. Omdat het gevraagde ook niet in een inleidend processtuk is neergelegd, maar slechts tot uitdrukking is gebracht in reactie op het verzoek van [verzoekster] is artikel 69 Rv niet van toepassing, ook niet analoog. Dit maakt dat [verweerder] niet kan worden ontvangen in zijn tegenverzoeken.
6.16.
Overigens is ook niet gebleken dat de vordering waarvoor conservatoir beslag is gelegd summierlijk ondeugdelijk is. [verweerder] heeft dit ook niet gesteld, maar heeft erop gewezen dat [verzoekster] beslag heeft gelegd op veel meer vermogensbestanddelen (de rechtbank begrijpt: het perceel in Suriname) dan de hoofdvordering rechtvaardigt. Dit laatste betwist [verzoekster] gemotiveerd (zie hiervoor onder 6.11). Dat het beslag onnodig is gelegd kan daarom evenmin worden aangenomen. Verder heeft [verweerder] erop gewezen dat de executoriale verkoop van de woning ernstige gevolgen zal hebben voor zijn pensioenvoorziening en voor zijn ex-partner en kinderen die woonachtig zijn in de woning. Volgens hem maken deze omstandigheden dat het belang van [verzoekster] bij haar verzoek niet opweegt tegen zijn belangen. Een dergelijke afweging komt echter niet aan de orde bij de vraag of het conservatoire beslag gehandhaafd kan worden maar pas later, bij de mogelijke executie.
Het verzoek en de tegenverzoeken
Conclusie
6.17.
Uit al het voorgaande volgt dat het verzoek van [verzoekster] zal worden toegewezen en dat [verweerder] in zijn tegenverzoeken niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Proceskosten
6.18.
[verweerder] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Daarbij wordt de procedure als één procedure gezien, vanwege de sterke samenhang tussen het verzoek en het tegenverzoek. De proceskosten van [verzoekster] worden begroot op:
- griffierecht
155,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.561,00

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
verleent [verzoekster] verlof tot tenuitvoerlegging in Nederland van het vonnis van de kantonrechter te Paramaribo van 9 mei 2023, waarbij [verweerder] is veroordeeld tot betaling van € 249.824,86, vermeerderd met rente en kosten zoals in dat vonnis bepaald,
7.2.
verklaart [verweerder] niet-ontvankelijk in zijn tegenverzoeken,
7.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten van € 1.561,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [verweerder] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
7.4.
verklaart deze beschikking wat betreft de beslissingen onder 7.1 en 7.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.P. Pompe, rechter, bijgestaan door mr. V.W. de Leeuw, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025.

Voetnoten

1.Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname betreffende de wederzijdse erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en authentieke akten in burgerlijke zaken.