ECLI:NL:RBAMS:2025:2864

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
1304588722
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen en oplichting van de gemeente Amsterdam met valse geschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere feiten, waaronder gewoontewitwassen en oplichting van de gemeente Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 november 2019 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwassen van aanzienlijke geldbedragen, waarbij hij samen met anderen handelde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van verschillende zittingen, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw hun verweer hebben gepresenteerd. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor enkele feiten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij bepaalde feiten. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft zij hem wel schuldig bevonden aan gewoontewitwassen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft daarbij de betrokkenheid van de verdachte bij het witwassen van meer dan € 700.000 vastgesteld, wat heeft geleid tot een aanzienlijke straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.045887.22
Datum uitspraak: 8 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 30 januari 2025, 3 en 4 februari en 8 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. A. Kerkhoff en A.M. Lobregt (hierna: de officier van justitie) en van wat de gemachtigde raadsvrouw, mr. E.P. Vroegh, advocaat te ’s-Hertogenbosch, namens verdachte naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]
De rechtbank heeft op de zitting van 5 februari 2025 bepaald dat de officier van justitie op het door de raadslieden van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij repliek gevoerde verweer dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, schriftelijk zal reageren. Ook heeft de rechtbank bepaald dat de officier van justitie een nader proces-verbaal van bevindingen moet (laten) opmaken waarin aanvullende vragen van de rechtbank dienen te worden beantwoord. De raadslieden zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om hierop schriftelijk te reageren. Indien hierna behoefte zou bestaan aan het andermaal voeren van het laatste woord kan dit schriftelijk gebeuren of op de zitting van 8 april 2025.
Op 13 februari 2025 heeft de rechtbank twee processen-verbaal van bevindingen ontvangen (gedateerd 13 februari 2025) en het standpunt van de officier van justitie. Op 28 februari 2025 heeft de rechtbank een reactie hierop ontvangen van de raadsman van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] , inhoudende dat het verweer niet zal worden gehandhaafd. Op diezelfde dag ontving de rechtbank de reactie van de raadsman van [medeverdachte 3] . Op 3 maart 2025 heeft de rechtbank de reactie van de raadsman van [medeverdachte 2] ontvangen. Op 28 maart 2025 heeft [medeverdachte 2] andermaal en schriftelijk gebruik gemaakt van het laatste woord. De raadsvrouw van [verdachte] is per e-mail ingelicht over deze nadere afspraken. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de processen-verbaal en de schriftelijke reactie van de officier van justitie te reageren.
Het onderzoek is op 8 april 2025 gesloten en de rechtbank heeft aansluitend uitspraak gedaan.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1: het in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 november 2019 in Amsterdam, Amstelveen, Haarlem en/of Zwanenburg, althans in Nederland, samen met een ander of anderen (gewoonte)witwassen van geldbedragen van in totaal ongeveer € 1.584.643. Dit is impliciet subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van schuldwitwassen;
2: het in de periode van 28 juli 2017 tot en met 25 november 2019 in Amsterdam, Amstelveen en/of Haarlem, althans in Nederland, samen met een ander of anderen witwassen van € 1.000.000. Subsidiair is ten laste gelegd dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan het plegen van dit feit door zijn bedrijf [bedrijfsnaam verdachte] ;
3: het in de periode van 1 oktober 2015 tot en met 25 november 2019 in Amsterdam, Amstelveen en/of Baarn, althans in Nederland, samen met een ander of anderen opzettelijk gebruikmaken van valse geschriften voor het aanvragen en verkrijgen van een omgevingsvergunning van de gemeente Amsterdam voor de ontwikkeling van [projectnaam] ;
4: het in de periode van 1 januari 2011 tot en met 19 november 2021 in Amsterdam en/of Amstelveen, althans in Nederland, samen met een ander of anderen oplichten van de gemeente Amsterdam waardoor de gemeente is overgegaan tot het verstrekken van een omgevingsvergunning voor de ontwikkeling van [projectnaam] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Het openbaar ministerie is ontvankelijk, behalve ten aanzien van het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen met een pleegdatum die ligt voor 25 november 2013. Ten aanzien van deze verdenkingen is er sprake van verjaring van het recht op vervolging en is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 2 en zij heeft zich op het standpunt gesteld dat feiten 3 en 4 bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich bij de diverse bedragen op verschillende standpunten gesteld. Zij heeft vrijspraak gevorderd van het bedrag van € 74.240 (zaaksdossier 3), omdat er geen bewijs is dat verdachte van het witwassen op de hoogte was. Verder is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de genoemde € 70.000 en € 43.142 (zaaksdossier 3), aangezien zij komt tot bewezenverklaring van schuldwitwassen en dan is er sprake van verjaring.
Voor de overige onder 1 tenlastegelegde bedragen komt zij tot bewezenverklaring van (medeplegen) gewoontewitwassen. Daarbij is er wel ten aanzien van het bedrag van € 117.500 (zaaksdossier 5) alleen voor € 101.500 bewijs van witwassen, omdat er aan een bedrag van € 16.000 de verkoop van een horloge ten grondslag lijkt te liggen. Ook komt de officier van justitie voor de bedragen van € 25.000 en € 27.315,42 (zaaksdossier 7) alleen voor een bedrag van € 14.800 tot bewijs van witwassen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor alle feiten. De verweren, voor zover aan de orde, worden onder 4.3 besproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Het opsporingsonderzoek in deze zaak heet 13Doezel. In een ander onderzoek van de politie, 13Offside, kwamen bankrekeningen naar voren waarvan het vermoeden bestond dat deze werden gebruikt om contant geld met onbekende herkomst door te storten naar China. Twee van die bankrekeningen waren van [bedrijfsnaam 1] en van [bedrijfsnaam 2]
Uit onderzoek naar deze bankrekeningen bleek dat tussen november 2011 en juni 2012 vanaf beide rekeningen in totaal € 250.000 werd overgemaakt naar de rekening van [bedrijfsnaam 3] (hierna: [bedrijfsnaam 3] ). In die periode zijn [verdachte] en [naam 1] bestuurders van [bedrijfsnaam 3] en samen met [medeverdachte 1] ook de aandeelhouders. [bedrijfsnaam 3] is vanaf 16 februari 2012 enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 4]
Tussen januari 2012 en juli 2012 werd vanaf beide rekeningen in totaal € 200.000 overgemaakt naar de rekening van [bedrijfsnaam 5] (hierna: [bedrijfsnaam 5] ). In die periode is [medeverdachte 2] (via [bedrijfsnaam 6] ) aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 5] . Dit bedrag wordt grotendeels doorgestort naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 7] Op 24 maart 2014 verkoopt [medeverdachte 2] een derde van de aandelen van [bedrijfsnaam 7] aan [bedrijfsnaam 8] , waarvan [medeverdachte 3] enig aandeelhouder en bestuurder is. Hij verkoopt ook een derde deel aan [medeverdachte 4] , waarvan [medeverdachte 1] enig aandeelhouder en bestuurder is. [bedrijfsnaam 7] hield zich bezig met de ontwikkeling van een hotel aan de [adres 1] in Amsterdam. In het dossier wordt dit “ [projectnaam] ” genoemd. In oktober 2015 levert [medeverdachte 2] namens [bedrijfsnaam 7] twee keer een “Formulier Wet Bibob en bouwactiviteiten” in bij de gemeente Amsterdam als onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. De gemeente Amsterdam heeft op 27 januari 2016 de omgevingsvergunning voor de locatie aan de [straatnaam] afgegeven aan [bedrijfsnaam 7] .
Op 25 en 26 november 2019 zijn [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aangehouden en in verzekering gesteld. Op 25 november 2019 zijn ook diverse panden doorzocht, waaronder de woningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het Team Financieel-economische Recherche van de politie heeft onderzoek gedaan naar de financiële situatie van verdachten.
De gemeente Amsterdam heeft in november 2021 aangifte gedaan van oplichting en het plegen van valsheid in geschrifte door [bedrijfsnaam 7] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Zij verklaart in die aangifte dat zij haar onjuist en onvolledig hebben geïnformeerd over de economisch belanghebbenden bij het [projectnaam] en over de financiering van de aanloopkosten. De gemeente verklaart dat zij op basis van die informatie haar medewerking aan het project en de vergunning heeft verleend en dat zij dat niet zou hebben gedaan als zij over de juiste en volledige informatie had beschikt.
De betrokkenheid van [verdachte] zou volgens het dossier uit het volgende hebben bestaan. Crimineel geld van [verdachte] zou via de bedrijven [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] in het [projectnaam] zijn gestoken en de winsten van dat project zouden deels weer naar [verdachte] en [naam 1] zijn teruggevloeid. Uit het dossier volgt echter slechts dat er begin 2013 contact met [verdachte] en [naam 1] is over een mogelijke investeerder, maar dat zij daarna weer – net als de beoogd investeerder – uit beeld verdwijnen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] en [naam 1] op enig moment als belanghebbenden bij het project betrokken zijn geweest. Er is om die reden geen wettig en overtuigend bewijs dat [verdachte] zich aan de in zaaksdossier 3 tenlastegelegde feiten schuldig zou hebben gemaakt.
Voor [verdachte] blijven er dan nog verschillende beschuldigingen van witwassen over (zaaksdossiers 2, 4, 5 en 7).
4.3.1
Vrijspraak van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 2, 3 en 4 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.3.1.1
Feit 2 (ZD4, witwassen € 1.000.000)
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Het gaat om geld dat uiteindelijk afkomstig is van [bedrijfsnaam 9] Er is geen onderzoek gedaan naar de herkomst van dit geld van [bedrijfsnaam 9] Uit het dossier is dan ook niet gebleken dat dit geld uit misdrijf afkomstig is. Reeds op grond daarvan kan witwassen niet bewezen worden en de rechtbank spreekt verdachte vrij van dit feit.
4.3.1.2
Feit 3 (ZD3, gebruik maken van valse geschriften)
De rechtbank heeft in het dossier geen bewijs aangetroffen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het indienen van deze Bibob-formulieren voor het [projectnaam] en spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.
4.3.1.3
Feit 4 (ZD3, oplichting)
De rechtbank heeft in het dossier geen bewijs aangetroffen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het aanvragen van de omgevingsvergunning voor het [projectnaam] en spreekt verdachte daarom vrij van de tenlastegelegde oplichting van de gemeente.
4.3.2
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen uit van de feiten en omstandigheden zoals die hieronder per onderdeel vermeld worden. [1]
4.3.2.1
Zaaksdossier 2 - vrijspraak
4.3.2.1.1
Witwassen € 100.000 van [bedrijfsnaam 1] en € 150.000 van [bedrijfsnaam 2] overgeboekt aan [bedrijfsnaam 3]
In de periode van 23 mei 2012 tot en met 19 juni 2012 wordt vanaf de bankrekening van [bedrijfsnaam 1] in totaal een bedrag van € 100.000 overgeboekt naar de bankrekening van [bedrijfsnaam 3] en in de periode van 9 november 2011 tot en met 15 november 2011 een bedrag van € 150.000 vanaf de bankrekening van [bedrijfsnaam 2] . Op dat moment waren [medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam 1] de aandeelhouders en [verdachte] en [naam 1] de bestuurders van [bedrijfsnaam 3] .
Om witwassen te kunnen bewijzen is onder meer nodig dat vast staat dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat dit bedrag van in totaal € 250.000 afkomstig is uit een nauwkeurig bepaald misdrijf. Maar ook als niet duidelijk is uit welk specifiek misdrijf het geld afkomstig is, kan het in bepaalde gevallen worden bewezen dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het gaat dan om gevallen waarbij het op grond van de feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat in dit geval het geld uit misdrijf afkomstig is. Als er op basis van de feiten en omstandigheden in het dossier sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft over de legale herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. De omstandigheid dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, betekent niet dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet uit misdrijf afkomstig is. Als de verdachte zo’n verklaring heeft afgelegd, ligt het op de weg van het openbaar ministerie om hier nader onderzoek naar te doen. Mede op basis van dit onderzoek moet de rechtbank beoordelen of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft. In dat geval kan het niet anders dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is en als verdachte dat wist kan witwassen van het geld worden bewezen.
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen bewijs is dat bovengenoemde geldbedragen van in totaal € 250.000 uit een specifiek aan te wijzen misdrijf afkomstig zijn, maar dat er wel feiten en omstandigheden zijn die maken dat er een gerechtvaardigd vermoeden is dat de geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn. Zo heeft de rechtbank Amsterdam in de zaak 13Offside vastgesteld dat [naam 2] de bankrekeningen van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] heeft gebruikt voor het witwassen van gelden, zijn de gelden die door [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] op de rekening van [bedrijfsnaam 3] zijn gestort bijna geheel terug te herleiden naar contante stortingen, lijkt er een samenhang te bestaan tussen deze geldstroom en twee andere in het dossier beschreven geldstromen die richting [verdachte] gaan, roepen de betalingskenmerken vragen op en zijn er ten aanzien van de geldbedragen geen rentebetalingen door [bedrijfsnaam 3] gedaan. Met het onderzoek dat het openbaar ministerie heeft verricht naar aanleiding van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [naam 1] wordt een legale herkomst uitgesloten.
Om tot een bewezenverklaring van witwassen te komen moet worden vastgesteld dat het bedrag van € 250.000 uit misdrijf afkomstig is en dat [verdachte] dat wist. De gang van zaken rondom het geld van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] en hun relatie met [naam 2] roept vragen op, waardoor het voorstelbaar is dat het openbaar ministerie stelt dat er een vermoeden ontstaat dat het geld uit misdrijf afkomstig is. Het bovengenoemde vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak 13Offside is nog niet onherroepelijk, maar zelfs als de rechtbank dat vonnis als uitgangspunt zou nemen en ervan uit zou gaan dat het geld dat in deze zaak bij [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] vandaan is gekomen geld is dat uit misdrijf afkomstig is, kan zij niet vaststellen dat verdachten dat ook gedurende de tenlastegelegde periode hebben geweten. Er zijn achteraf allerlei zaken over [naam 2] bekend geworden, maar omdat dit ruim na de tenlastegelegde periode is gebeurd kan uit die omstandigheden geen wetenschap of vermoeden ten tijde van de tenlastegelegde feiten bij verdachten worden afgeleid.
Het geld dat op de rekeningen van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] terechtkwam, betrof veelal geld dat contant op die rekeningen werd gestort. Uit het dossier is niet gebleken dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam 1] zicht op de contante herkomst van het geld hadden. Het geld dat [bedrijfsnaam 3] vervolgens van deze ondernemingen ontving, werd via de bank overgemaakt.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat aan de ontvangen gelden leenovereenkomsten tussen [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 1] en tussen [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 2] ten grondslag lagen. Verbalisanten hebben in het onderzoek een concept-leenovereenkomst tussen [bedrijfsnaam 3] en [bedrijfsnaam 2] aangetroffen. Het is niet gebleken dat de overeenkomst vals is.
Dat later gebleken is dat het door [bedrijfsnaam 3] ontvangen geld eventueel uit misdrijf afkomstig was, konden verdachten toentertijd niet weten. Zo deed de gemeente gedurende de tenlastegelegde periode ook zaken met [naam 2] . De rechtbank oordeelt dat, als het geld al uit misdrijf afkomstig zou zijn geweest, niet bewezen kan worden dat verdachten dat wisten. Reeds om die reden spreekt de rechtbank verdachten vrij van witwassen van de van [bedrijfsnaam 1] en [bedrijfsnaam 2] afkomstige geldbedragen.
Schuldwitwassen verjaard
De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van het impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen, omdat er sprake is van verjaring van het recht tot vervolging voor dat feit.
4.3.2.1.2
Witwassen € 109.595 contante stortingen op rekening [bedrijfsnaam 4]
Uit het dossier blijkt niet dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de contante stortingen van in totaal een geldbedrag ter hoogte van € 109.595 op de rekening van [bedrijfsnaam 4] en een specifiek bekend misdrijf. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Dit begint met het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een gerechtvaardigd witwasvermoeden. De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter zitting de volgende daarvoor relevante feiten en omstandigheden af.
Uit de bankgegevens van [bedrijfsnaam 4] blijkt dat in de periode van januari 2012 tot en met februari 2014 in totaal € 124.325 aan contant geld wordt gestort op de bankrekening van [bedrijfsnaam 4] . Op dat moment is [bedrijfsnaam 3] de aandeelhouder en bestuurder van [bedrijfsnaam 4] , waarvan [medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam 1] de aandeelhouders en [verdachte] en (het grootste deel van de periode ook) [naam 1] de bestuurders zijn.
Bij een doorzoeking van het pand aan de [adres 2] in Zwanenburg in 2017 is een notitieblok van [bedrijfsnaam 4] aangetroffen, waarin contante stortingen zijn genoteerd over de periode van 4 juli 2012 tot en met 24 juli 2013. In totaal is daarin een bedrag van € 14.370 opgeschreven. Uit het dossier blijkt dat in diezelfde periode € 88.585 contant op de bankrekening van [bedrijfsnaam 4] is gestort.
Het openbaar ministerie stelt dat het notitieblok het kasboek van [bedrijfsnaam 4] over die periode betreft. Dit kasboek is vergeleken met de bankgegevens en verbalisanten concluderen dat een bedrag van € 73.855 van de gestorte € 88.585 niet in het kasboek is opgenomen. De officier van justitie concludeert dat voor het deel van de € 124.325 dat niet in het kasboek is opgenomen, zijnde € 109.595, een gerechtvaardigd witwasvermoeden bestaat. Zij stelt daarbij dat de contante herkomst niet verklaarbaar is uit de reguliere bedrijfsvoering. Verder stelt zij dat niet gebleken is dat er in de periode van het kasboek meer inkomsten geweest kunnen zijn dan in het kasboek zijn opgenomen. Ook wijst zij op gelijktijdige stortingen bij [bedrijfsnaam 7] en wijst zij op de samenhang met overige bevindingen uit het onderzoek.
De rechtbank volgt de officier van justitie niet in haar conclusie dat het notitieblok het kasboek van [bedrijfsnaam 4] zou zijn geweest en dat hetgeen daar niet in is opgenomen geen inkomsten kunnen zijn geweest. Uit het dossier volgt niet dat dit notitieblok bedoeld was als volledige weergave van de kasstromen. Het kasboek is niet aangetroffen bij de administratie van [bedrijfsnaam 4] maar bij [verdachte] thuis in een ander strafrechtelijk onderzoek. Dat was in 2017 terwijl de stortingen in 2012 en 2013 hebben plaatsgevonden. [bedrijfsnaam 4] bestond in 2017 al enige jaren niet meer. Verbalisanten hebben in het onderzoek geconstateerd dat in het kasboek evidente fouten zijn gemaakt, zoals een bedrag dat als inkomsten wordt geboekt terwijl dit als uitgave moest worden geboekt. Accountant [naam 3] , die enige tijd de boekhouding voor [bedrijfsnaam 4] heeft verzorgd, is als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Hij heeft verklaard dat er best wel wat contante bedragen bij [bedrijfsnaam 4] in omloop waren. Absolute bedragen kon hij niet noemen. Hij heeft ook verklaard dat hij de omzet- en aangiftebelasting [sic] heeft verzorgd voor [bedrijfsnaam 4] . Twee dames die de administratie deden waren met een kasboek begonnen maar hij zag dat het niet klopte wat zij deden. Hij heeft hen vervolgens uitgelegd hoe het moest en ze zijn het opnieuw gaan maken. Op grond hiervan kan het notitieblok niet als de boekhouding gezien worden en kan niet worden gesteld dat stortingen die niet in het notitieblok staan geen legale herkomst kunnen hebben.
Uit het dossier komt naar voren dat er auto’s geleaset werden en dat deze verhuurd werden. Ook werden auto’s gehuurd van een andere onderneming en doorverhuurd. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij verhuurden aan personen met een BKR-registratie en dat deze personen daarom veelal contant betaalden. Dat er auto’s verhuurd werden en dat daarin gereden werd lijkt te volgen uit de betalingen van boetes aan het CJIB en het ontvangen van parkeerboetes. [naam 1] verzorgde het onderhoud en de reparaties, zodat daar niet extern kosten voor gemaakt hoefden te worden. Volgens de verklaring van accountant [naam 3] genereerde [bedrijfsnaam 4] omzet en heeft hij aangiftes gedaan bij de Belastingdienst. Hetgeen door de officier van justitie naar voren is gebracht is in dit licht onvoldoende om te kunnen concluderen dat de bedrijfsvoering de contante stortingen niet kan verklaren.
De opmerking dat er gelijktijdige stortingen bij [bedrijfsnaam 7] plaatsvonden en de samenhang met overige bevindingen is zonder nadere toelichting onvoldoende voor het vaststellen van een witwasvermoeden.
De rechtbank oordeelt dat de aangedragen feiten en omstandigheden niet een vermoeden rechtvaardigen dat het voorwerp uit misdrijf afkomstig is. Zij spreekt verdachte vrij van dit feit.
4.3.2.2
Zaaksdossier 3 - vrijspraak
4.3.2.2.1
Witwassen € 100.000 van [bedrijfsnaam 1] en € 100.000 van [bedrijfsnaam 2] overgeboekt aan [bedrijfsnaam 5]
De rechtbank heeft in het dossier geen bewijs aangetroffen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij deze overboekingen en spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.
4.3.2.2.2
Witwassen € 74.240 op rekening [bedrijfsnaam 7]
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat er geen bewijs is dat verdachte dit feit heeft gepleegd en spreekt hem vrij. Het gaat om geldbedragen die via [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op de bankrekening van [bedrijfsnaam 7] zijn gestort. Van enige betrokkenheid van [verdachte] is niet gebleken.
4.3.2.2.3
Witwassen € 70.000 en € 43.142 contant - vrijspraak
In het dossier zijn deze bedragen berekend aan de hand van een aangetroffen e-mail van [medeverdachte 1] aan [bedrijfsnaam 7] en [naam 4] van 16 juni 2012 over [projectnaam] . Op basis van een overzicht in die e-mail gaan verbalisanten en het openbaar ministerie ervan uit dat [bedrijfsnaam 7] contant de beschikking heeft gehad over € 70.000 en € 43.142. De rechtbank heeft in het dossier geen bewijs aangetroffen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de bedragen genoemd op dit overzicht en spreekt verdachte daarom vrij van dit feit.
4.3.2.3
Zaaksdossier 5
4.3.2.3.1
Witwassen € 125.080 althans € 125.000, althans € 122.500
Feiten en omstandigheden
Op 5 juni 2015 is [verdachte] eigenaar geworden van het perceel aan de [adres 2] in Zwanenburg. Op diezelfde dag wordt bij de notaris een akte opgemaakt waarin [verdachte] het recht van hypothecaire zekerheid op dit perceel met opstallen verleent aan [naam 5] , als zekerheid voor een schuld die [verdachte] heeft of zal hebben bij [naam 5] voor maximaal € 125.000,-. Vanaf twee bankrekeningen op naam van [naam 5] ( [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] ) zijn op 19 mei 2015 en op 4 en 5 juni 2015 drie bedragen van in totaal € 122.500 overgemaakt naar de rekening van dezelfde notaris. In de omschrijving bij de betaling staat het adres [adres 2] vermeld. In de dagen voorafgaand aan die overboekingen vinden telkens contante stortingen plaats op de bankrekeningen van [naam 5] . In 2014 had [naam 5] een bruto looninkomen van € 25.411 en in 2015 van € 30.281 en geen vermogen. [2]
Bewijsoverweging
Op basis van de tekst van de notariële akte en het feit dat vanaf de rekening van [naam 5] voor het perceel van [verdachte] wordt betaald, kan ervan worden uitgegaan dat [naam 5] dit ten behoeve van [verdachte] betaald heeft. Dit gebeurt met gelden die kort daarvoor contant zijn gestort op de bankrekening van [naam 5] , die op het moment dat dat geld gestort werd slechts een beperkt inkomen en geen vermogen had. De rechtbank komt op basis hiervan tot een gerechtvaardigd vermoeden dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Omdat [verdachte] geen verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de gelden, is er geen sprake van een verklaring die het witwasvermoeden onderuit haalt.
De rechtbank concludeert dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte dit ook wist of moest vermoeden. Gelet op de gehanteerde constructie heeft verdachte geweten dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Het geld is contant gestort op de rekening van [naam 5] , van wie het inkomen en vermogen niet hoog genoeg was om deze stortingen te kunnen verklaren. Het geld komt vervolgens [verdachte] ten goede. Er moeten dus afspraken aan deze constructie ten grondslag hebben gelegen, het geld wordt immers niet zomaar voor hem op de rekening van de notaris gestort.
Door dit geld te ontvangen, heeft verdachte het witgewassen. Gezien de constructie heeft hij dit in nauwe en bewuste samenwerking met [naam 5] gedaan, zodat de rechtbank medeplegen van witwassen bewezen acht.
4.3.2.3.2
Witwassen € 117.520
Feiten en omstandigheden
In de periode van januari 2015 tot en met april 2016 ontvangt [verdachte] op zijn bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] in totaal een bedrag van € 88.520 vanaf bankrekeningen van [bedrijfsnaam 10] van [naam 6] en vanaf rekeningen van gezinsleden van [naam 6] : [gezinslid 1] en [gezinslid 2] . Dit gebeurt telkens na contante stortingen. Bij de betalingen staat vermeld dat het gaat om huur, in de meeste gevallen ook met vermelding “pand Zwanenburg”. Volgens de gegevens van de Belastingdienst had [naam 6] in 2015 en 2016 een inkomen uit arbeid van € 39, geen vermogen en had hij geen inkomsten of omzet uit onderneming opgegeven. De onderneming van [naam 6] heeft niet ingeschreven gestaan op het adres aan de [adres 3] . [3]
In de periode van december 2016 tot en met juni 2017 is vanaf een ondernemersrekening van [naam 7] in totaal een bedrag van € 29.000 overgeboekt naar de rekening van [verdachte] , waarbij bij het merendeel “huur [adres 3] ” vermeld staat. Een bedrag van € 13.000 daarvan wordt betaald nadat contante stortingen voor (meer dan) dat bedrag hebben plaatsgevonden en € 16.000 na girale ontvangst van dat bedrag met de omschrijving “margeaankoop/gebruikte horloges dames”. Uit de bankafschriften van de rekening van [naam 7] blijkt dat hij alleen in de periode september tot en met december 2016 een salaris ontving op die rekening van in totaal een bedrag van € 2.792,45. De onderneming van [naam 7] heeft niet ingeschreven gestaan op het adres aan de [adres 3] . [4]
Bewijsoverweging
Volgens de omschrijvingen op de bankafschriften gaat het om huurbetalingen voor het pand aan de [adres 3] in Zwanenburg. De bedrijven en personen die de betalingen verrichten hebben niet ingeschreven gestaan op dit adres. Voorafgaand aan de betalingen vond telkens een contante storting of doorstorting van een contante storting plaats op de rekeningen waarvan de huur betaald werd, met uitzondering van een bedrag van € 16.000 dat mogelijk de opbrengst van de verkoop van een horloge was. Van de contant gestorte gelden is de herkomst niet bekend. Dit levert een witwasvermoeden op ten aanzien van het bedrag van € 101.500.
Verdachte heeft geen verklaring afgelegd over een legale herkomst van de gelden. De rechtbank concludeert dat het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank gaat ervan uit dat er sprake is van een schijnconstructie en hieruit volgt ook de wetenschap van verdachte dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft de gelden verworven en voorhanden gehad. Omdat hij dit feit samen met anderen heeft gepleegd zal de rechtbank medeplegen van witwassen bewezen verklaren.
4.3.2.3.3
Witwassen € 87.500
Feiten en omstandigheden
In de periode van 17 juli 2018 tot en met 26 september 2018 worden vanaf de bankrekening [rekeningnummer 4] op naam van [naam 8] veertien overboekingen gedaan van in totaal € 87.500 naar de bankrekening van [verdachte] . [5] Daarbij staan omschrijvingen als “lening volgens afspraak”, “volgens afspraak”, “lening” of “afspraak”. Van € 86.500 daarvan is in het dossier te zien dat telkens kort voor of op de dag van de overboeking naar [verdachte] een bedrag binnenkomt op de rekening van [naam 8] waarmee de overboeking gedaan kan worden.
€ 16.000 van het overgeboekte geld komt uit contante stortingen op de bankrekening van [naam 8] en € 15.000 ervan is afkomstig van rekening [rekeningnummer 5] die [naam 8] heeft met [naam 9] . Op deze rekening wordt voor de overboeking naar [naam 8] telkens contant een bedrag gestort. Een bedrag van € 55.500 is afkomstig van twee bankrekeningen op naam van [naam 10] . Op die rekeningen werd ook telkens voor de overboeking naar [naam 8] contant een bedrag gestort of vonden er overboekingen plaats vanaf bankrekeningen van familieleden van [naam 10] of vanaf een andere rekening van [naam 10] , nadat op die rekeningen weer eerst contant geld was gestort. [6] Volgens de gegevens van de Belastingdienst had [naam 8] in 2017 een verzamelinkomen van € 48.241 en in 2018 een verzamelinkomen van € 48.778. Zijn banktegoeden waren in die jaren respectievelijk
€ 16.557 en € 14.503. [7]
Bewijsoverweging
Vanaf de bankrekening van [naam 8] wordt een totaalbedrag van € 86.500 overgemaakt naar [verdachte] . Het geld is afkomstig van contante stortingen of overboekingen waar een contante storting aan vooraf is gegaan, telkens kort voor de overboekingen. Hierdoor is de herkomst van het geld niet vast te stellen. Uit het dossier is de grondslag van de overboekingen naar [verdachte] niet duidelijk geworden. De rechtbank komt tot een gerechtvaardigd vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
[verdachte] heeft geen verklaring afgelegd over een legale herkomst van de gelden. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank gaat ervan uit dat er sprake is van een schijnconstructie en hieruit volgt ook de wetenschap van verdachte dat de gelden uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft de gelden verworven en voorhanden gehad. Omdat hij dit feit samen met anderen heeft gepleegd zal de rechtbank medeplegen van witwassen bewezen verklaren.
4.3.2.3.4
Witwassen € 2.500
Feiten en omstandigheden
Vanaf de bankrekening van [naam 10] met nummer [rekeningnummer 6] wordt op 12 september en 19 september 2018 in totaal een bedrag van € 2.500 overgemaakt naar [verdachte] . Voorafgaand aan de overboekingen werden overboekingen vanaf bankrekeningen van een familielid van [naam 10] ontvangen, [naam 13] . [8] Deze overboekingen zijn afkomstig uit voorgaande contante stortingen. [9]
Bewijsoverweging
Deze rekening van [naam 10] was een van de rekeningen vanaf waar geld naar [naam 8] werd overgemaakt dat vervolgens werd overgemaakt naar [verdachte] . Deze € 2.500 is rechtstreeks van de rekening van [naam 10] naar de rekening van [verdachte] overgemaakt en de uiteindelijke herkomst betreft ook contante stortingen. De grondslag voor de overboeking is niet bekend. Ondanks dat het hier gaat om een relatief laag bedrag is de rechtbank van oordeel dat deze situatie in combinatie met de overige overboekingen vanaf de rekening van [naam 8] voldoende is voor het vaststellen van een witwasvermoeden.
Verdachte heeft geen verklaring over de herkomst van het geld gegeven en de rechtbank stelt vast dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank gaat ervan uit dat dit alles onderdeel is van de bovengenoemde schijnconstructie met [naam 8] en stelt op basis daarvan vast dat verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was. Zij zal medeplegen van witwassen bewezen verklaren.
4.3.2.3.5
Witwassen € 211.249
Feiten en omstandigheden
In de periode van 1 januari 2010 tot en met 22 oktober 2018 wordt er in totaal een bedrag van € 211.249,15 contant gestort op de en/of-bankrekening met nummer [rekeningnummer 7] op naam van [naam 11] . [verdachte] is bij de ING-bank ook als rekeninghouder van die rekening bekend. [10]
[verdachte] heeft over die periode alleen over 2010 en 2012 aangifte inkomstenbelasting gedaan. In 2010 heeft hij een verzamelinkomen van € 9.000 uit looninkomsten opgegeven en in 2012 een inkomen van € 18.000 uit [bedrijfsnaam verdachte] en geen inkomsten uit sparen en beleggen. Over de overige jaren heeft de Belastingdienst ambtshalve aanslagen opgelegd, waartegen [verdachte] geen bezwaar heeft ingediend. In de ambtshalve aanslag over 2011 was het belastbaar inkomen uit arbeid vastgesteld op € 41.000, in 2013 op € 45.000 en in 2014 op
€ 44.000. In 2015 is het belastbaar inkomen uit arbeid vastgesteld op € 44.000 en het inkomen uit sparen en beleggen op € 10.182. Over 2016 en 2017 is ook geen aangifte ontvangen. Over 2017 was bij de Belastingdienst alleen een inkomen uit arbeid bekend over oktober tot en met december 2017 van in totaal € 10.500. [verdachte] had vanaf 2014 het pand aan de [adres 2] in eigendom en vanaf 2015 het pand aan de [adres 3] , maar heeft daarvan geen opgave gedaan bij de Belastingdienst. [11]
[naam 11] heeft in haar belastingaangifte over 2010 en 2012 geen eigen inkomen en vermogen opgegeven. Over de periode van 2014 tot en met 2018 heeft zij als verzamelinkomen respectievelijk € 4.179, € 4.227, € 7.952, € 5.012 en € 7.378 aangegeven. Vanaf 2014 is de [adres 3] aangegeven als onroerende zaak, samen met de schuld aan [naam 12] en vanaf 2015 ook [adres 2] .
Bewijsoverweging
Over een periode van bijna negen jaar wordt op de gezamenlijke rekening van [verdachte] en [naam 11] in totaal € 211.249,15 contant gestort, terwijl zij in die periode een beperkt legaal inkomen en vermogen hadden. De rechtbank komt tot een gerechtvaardigd vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
[verdachte] en [naam 11] hebben geen verklaring afgelegd. De raadsvrouw van [verdachte] heeft ten aanzien van dit geld een mogelijke herkomst naar voren gebracht, maar dat is niet een verklaring van verdachte.
[verdachte] en [naam 11] hebben de gelden zelf gestort en ontvangen en wisten dus ook dat het ging om geld dat van misdrijf afkomstig was. Zij hebben dit samen gedaan en de rechtbank komt tot bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen.
4.3.2.3.6
Witwassen € 156.750
Feiten en omstandigheden
In de periode van 2010 tot en met 2017 zijn eenenveertig contante stortingen gedaan op de bankrekening van [verdachte] met nummer [rekeningnummer 3] voor een bedrag van in totaal € 156.750. Het grootste gedeelte van de stortingen gaat om bedragen tussen de € 2.000 en
€ 10.000. [12] Het inkomen van [verdachte] over die jaren is hiervoor uiteengezet.
Bewijsoverweging
Over een periode van acht jaar stort [verdachte] contant een groot bedrag op zijn bankrekening, terwijl hij een beperkt legaal inkomen en vermogen had. Dit levert een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op.
[verdachte] heeft geen verklaring afgelegd. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Verdachte wist dit ook want hij heeft het geld zelf op zijn bankrekening gestort. De rechtbank verklaart witwassen van dit bedrag bewezen.
Zij zal verdachte vrijspreken van het bestanddeel “medeplegen”, omdat uit het dossier niet is gebleken dat een ander hierbij betrokken is geweest.
4.3.2.3.7
Witwassen € 54.752 - vrijspraak
Het tenlastegelegde bedrag van € 54.752 ziet op geld dat contant gestort is op de bankrekening van [naam 11] , handelend onder naam [bedrijfsnaam 11] . Dit betreft de bankrekening van de eenmanszaak van de (toenmalige) partner van [verdachte] . Omdat uit het dossier niet is gebleken van enige betrokkenheid van [verdachte] bij deze stortingen spreekt de rechtbank [verdachte] vrij van dit feit.
4.3.2.4
Zaaksdossier 7
4.3.2.4.1
Witwassen € 25.000 en/of € 27.315,42 - vrijspraak
[verdachte] is op 17 juli 2014 eigenaar geworden van het pand aan de [adres 3] in Zwanenburg. De koopsom bedroeg € 302.500. Vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 8] van de vader van [medeverdachte 1] worden in 2014 twee bedragen overgemaakt naar de bankrekening van [naam notariaat] Notariaat: op 16 juli 2014 wordt € 27.315,42 overgemaakt en op 1 oktober 2014 € 25.000. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dit geld aan [verdachte] heeft uitgeleend.
De rechtbank wijst vandaag ook vonnis in de zaak van [medeverdachte 1] en oordeelt daarin dat ten aanzien van deze bedragen geen gerechtvaardigd vermoeden van witwassen bestaat en dat dus niet kan worden vastgesteld dat het geld uit misdrijf afkomstig is. De rechtbank spreekt daarom ook [verdachte] vrij van dit feit.
4.3.2.4.2
Witwassen € 30.000 althans € 29.930
Feiten en omstandigheden
Op 21 februari 2012 wordt vanaf de bankrekening met nummer [rekeningnummer 8] van de vader van [medeverdachte 1] een bedrag van € 30.000 overgemaakt aan het CJIB. Het gaat om de betaling van de ontnemingsvordering met nummer [nummer] tegen [verdachte] . [13] In de dagen daarvoor is in totaal € 29.930 aan contanten gestort op de rekening van de vader van [medeverdachte 1] . [14]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat deze betaling was voor de ontnemingsvordering die aan [verdachte] was opgelegd. Hij heeft het geld contant van [verdachte] ontvangen en [verdachte] heeft hem gevraagd de betaling te doen omdat er beslag was gelegd op de gelden op zijn bankrekening. [15]
[verdachte] heeft bij de Belastingdienst opgegeven dat hij in 2012 een inkomen uit arbeid had van € 18.000 en geen inkomsten uit sparen en beleggen. [16]
Bewijsoverweging
[verdachte] heeft [medeverdachte 1] een groot bedrag aan contant geld overhandigd met het verzoek om via zijn bankrekening de betaling aan CJIB voor hem te doen. Hij heeft geen inkomen of vermogen dat dit bedrag kan verklaren. Dit maakt dat er sprake is van een witwasvermoeden ten aanzien van dit geld.
[verdachte] heeft geen verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden kan het niet anders zijn dan dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] € 29.930 heeft witgewassen door het voorhanden te hebben, over te dragen en er gebruik van te maken.
Uit het dossier blijkt niet dat [verdachte] dit samen met een ander heeft gedaan zodat de rechtbank hem voor dit feit zal vrijspreken van het bestanddeel “medeplegen”.
Gewoonte
Gelet op de lange periode, de vele witwashandelingen en het in totaal omvangrijke bedrag komt de rechtbank voor alle feiten waar zij in het voorgaande tot een bewezenverklaring van witwassen is gekomen ook tot bewezenverklaring van gewoontewitwassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 november 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij en zijn mededaders (van) voorwerpen, te weten:
(zaaksdossier 5)
- een (contant) geldbedrag van € 122.500 via de bankrekening van [naam 5] , te weten (een gedeelte van) de aankoopsom voor het pand aan de [adres 2] te Zwanenburg en
- een (contant) geldbedrag van in totaal ongeveer € 101.500, te weten de overboekingen vanaf de bankrekeningen van [bedrijfsnaam 10] en [naam 7] en [gezinslid 1] en [gezinslid 2] voor het pand aan de [adres 3] te Zwanenbrug en
- een (contant) geldbedrag van in totaal ongeveer € 86.500, althans een geldbedrag , te weten de overboekingen vanaf de bankrekening van [naam 8] en
-een (contant) geldbedrag van in totaal ongeveer € 2.500, althans een geldbedrag, te weten de overboekingen vanaf de bankrekening van [naam 10] en
- een geldbedrag van in totaal ongeveer € 211.249, te weten contante stortingen op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 9] ten name van medeverdachte [naam 11] en
(zaaksdossier 7)
- een (contant) geldbedrag van in totaal € 29.930, afkomstig van de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 1] ten behoeve van de betaling van de ontneming van verdachte,
de werkelijke aard en/of de herkomst verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemde voorwerpen was en/of genoemde voorwerp(en) voorhanden had
en/of voornoemde voorwerpen verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen gebruikgemaakt, terwijl hij en zijn mededader(s) wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
dat verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 25 november 2019 in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij (van) een voorwerp, te weten:
(zaaksdossier 5)
- een geldbedrag van in totaal ongeveer € 156.750, te weten contante stortingen op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] ten name van verdachte
de werkelijke aard en/of de herkomst verborgen en/of verhuld, althans verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemd voorwerp was en/of genoemd voorwerp voorhanden had en/of voornoemd voorwerp verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van voorarrest. Zij heeft hierbij rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met een forse overschrijding van de redelijke termijn. Voor zover de rechtbank het openbaar ministerie ontvankelijk verklaart ten aanzien van de tenlastegelegde witwasfeiten heeft zij verzocht om een rechterlijk pardon voor die feiten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van meer dan € 700.000. Dit heeft hij grotendeels samen met een ander gedaan en door middel van meerdere transacties over een periode van meerdere jaren. Een deel van het witgewassen geld is gebruikt bij de aanschaf van vastgoed, hetgeen zorgt voor ondermijning van het reguliere economische verkeer.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van de rechtbanken en gerechtshoven (LOVS) en gaat in deze zaak uit van de oriëntatiepunten voor fraude. Er is sprake van een benadelingsbedrag van ongeveer € 730.000. Bij een benadelingsbedrag tussen de € 500.000 en € 1.000.000 is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 12 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder door de strafrechter is veroordeeld. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee. Ook is gebleken dat verdachte na de pleegdata van de onderhavige feiten nog voor een ander strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze is aangevangen op 25 november 2019. Het eindvonnis wordt gewezen op 8 april 2025. Dat is niet binnen twee jaar na de aanvang van de termijn. Het onderzoeksdossier is in juli 2022 afgerond en in 2023 heeft de verdediging onderzoekswensen ingediend. Ten aanzien van de feiten waarvoor de rechtbank nu tot een bewezenverklaring komt, is geen sprake geweest van bijzondere complexiteit. Daar was vooral bij zaaksdossier 3 sprake van. Van de feiten uit dat zaaksdossier wordt verdachte vrijgesproken. Er waren van begin af aan aanwijzingen dat er geen sprake was van betrokkenheid van verdachte bij de feiten uit zaaksdossier 3 zodat het onredelijk is om verdachte het tijdsverloop aan te rekenen. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim drie jaar en de rechtbank zal hier in strafverminderende zin rekening mee houden. Daarnaast zal de rechtbank er rekening mee houden dat het gaat om oudere feiten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank vindt in beginsel een gevangenisstraf van 24 maanden op zijn plaats voor deze feiten, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en omdat het gaat om oudere feiten, zal zij verdachte in dit geval een gevangenisstraf van 18 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het openbaar ministerie
niet-ontvankelijkin de vervolging van verdachte voor het onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldwitwassen met een pleegdatum die ligt voor 25 november 2013.
Verklaart het onder
2, 3 en 4ten laste gelegde niet bewezen en
spreektverdachte daarvan
vrij.
Verklaart
bewezendat verdachte het onder
1ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: Medeplegen van gewoontewitwassen en gewoontewitwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 april 2025.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De met “DOC” aangeduide bewijsmiddelen zijn geschriften.
2.Proces-verbaal Onderzoek bankrekeningen [naam 5] terzake herkomst € 125.000,- terzake [adres 4] te Zwanenburg, ALG.053, ZD5, p. 50258-50262 (digitaal p. 190-194)
3.Proces-verbaal van bevindingen Herkomst huurgelden [adres 3] Zwanenburg, ALG.165, ZD5, p. 51280-51291 (digitaal p. 1212-1223).
4.Proces-verbaal van bevindingen Herkomst huurgelden [adres 3] Zwanenburg, ALG.165, ZD5, p. 51280-51291.
5.Proces-verbaal van bevindingen Bevindingen overboeking € 87.500,- van [naam 8] naar [verdachte] , ZD5, ALG.164, p. 51261-51278, meer in het bijzonder p. 51262. (digitaal p. 1194)
6.Proces-verbaal van bevindingen Bevindingen overboeking € 87.500,- van [naam 8] naar [verdachte] , ZD5, ALG.164, p. 51261-51278, meer in het bijzonder p. 51264-51267.
7.Proces-verbaal van bevindingen Bevindingen ter zake belastingdienstgegevens [naam 8] over 2017 en 2018, ZD5, ALG.201, p. 51602-51604. (digitaal p. 1534-1536)
8.Proces-verbaal van bevindingen Bevindingen herkomst geldstroom bankrekeningen [naam 10] -> [naam 8] , p. 51517-51527, meer in het bijzonder p. 51520 en 51520 (digitaal 1452-1453)
9.Proces-verbaal van bevindingen Bevindingen herkomst geldstroom bankrekeningen [naam 10] -> [naam 8] , p. 51517-51527, meer in het bijzonder p. 51522.
10.Proces-verbaal bevindingen onderzoek bankrekening Proces-verbaal van bankrekening [rekeningnummer 7] t.n.v. [naam 11] , ZD5, ALG.122, p. 50953-50990, meer in het bijzonder p. 50953 en 50954.
11.Proces-verbaal van bevindingen Proces-verbaal van bevindingen gevorderde belastingdienstgegevens [verdachte] , ZD5, ALG.004, p. 50171-50174 (met bijlagen p. 50175-50230).
12.Proces-verbaal van bevindingen Bevindingen bankrekening [rekeningnummer 3] t.n.v. [verdachte] , ZD5, p. 51019-51040 (met bijlagen 51041-51178), meer in het bijzonder p. 51024.
13.Proces-verbaal van verdenking, Persoonsdossier PD1, [verdachte] , p. 06508-06625, meer in het bijzonder p. 06511.
14.Proces-verbaal van bevindingen Proces-verbaal onderzoek bankrekening [rekeningnummer 10] t.n.v. [medeverdachte 1] senior, ZD7, ALG.052, p. 70439-70700, meer in het bijzonder 70460-70461.
15.Bijlage 3 bij Proces-verbaal van bevindingen Nazending antwoorden op verhoor 25/11/2019 van [medeverdachte 1] , ZD5, ALG.175, p. 51327-51414, meer in het bijzonder p. 51395 en 51396.
16.Proces-verbaal van bevindingen Proces-verbaal van bevindingen gevorderde belastingdienstgegevens [verdachte] , ZD5, ALG.004, p. 50171-50230, meer in het bijzonder p. 50172.