ECLI:NL:RBAMS:2025:2871

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
C/13/740679 / HA ZA 23-928
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herroeping
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van bindende eindbeslissingen in schadevergoedingszaak tussen eiser en SBM Offshore N.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en SBM Offshore N.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat SBM onrechtmatig heeft gehandeld jegens de eiser door hem in verschillende publicaties als 'chanteur' te bestempelen en te melden dat er aangifte tegen hem was gedaan. De eiser heeft verzocht om de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure, omdat hij van mening is dat de schade die hij heeft geleden als gevolg van de aangifte en de publicaties met elkaar verweven zijn en niet goed apart kunnen worden beoordeeld. De rechtbank heeft besloten terug te komen op een eerdere bindende eindbeslissing en heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen, waarbij SBM is veroordeeld tot het plaatsen van rectificaties in zowel het Nederlands als het Engels. De rechtbank heeft ook een dwangsom opgelegd voor het niet naleven van de rectificatieverplichtingen. De proceskosten zijn aan SBM opgelegd, en de hoogte van de schade zal in een volgende procedure worden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/740679 / HA ZA 23-928
Vonnis van 7 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. O.M.B.J. Volgenant te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
SBM OFFSHORE N.V.,
gevestigd te Schiphol,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Duyvensz te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en SBM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 september 2024;
  • de conclusie na tussenvonnis, tevens vermindering eis, van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord na tussenvonnis, tevens verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissingen, van SBM;
  • de conclusie van antwoord, tevens verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissingen, van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord van SBM.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 25 september 2024 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank onder meer beslist dat SBM onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door het doen van uitlatingen in het NRC-interview, het Valor-artikel en de Antwoorden VEB. Het doen van een aantal andere uitlatingen en het doen van aangifte tegen [eiser] is niet onrechtmatig bevonden. De rechtbank heeft besloten de zaak niet te verwijzen naar de schadestaatprocedure, zoals door [eiser] gevorderd, maar de schade in deze procedure te begroten (r.o. 5.93). De rechtbank heeft het verzoek van SBM tot het openstellen van tussentijds hoger beroep afgewezen (r.o. 5.95). [eiser] is in de gelegenheid gesteld bij akte de door hem gestelde materiële en immateriële schade nader te onderbouwen en aan te vullen. In de nadien gevolgde aktes heeft [eiser] zijn eis voorwaardelijk verminderd en hebben beide partijen gevraagd op verschillende punten terug te komen van bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis.
Verwijzing naar de schadestaat
2.2.
[eiser] is het niet eens met de beslissing van de rechtbank dat SBM niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door op 19 september 2014 in Monaco namens SBM aangifte te doen (r.o. 5.11). [eiser] wil op dit punt eerst hoger beroep instellen, alvorens zich uit te laten over de schade. De reden daarvoor is dat de aangifte door SBM voor [eiser] grote gevolgen heeft gehad. Als gevolg van de aangifte is [eiser] op 30 juli 2020 gearresteerd in Kroatië en mocht hij gedurende één jaar het land niet verlaten. De schade die [eiser] als gevolg daarvan leidt en de schade als gevolg van de publiekelijke beschuldigen door SBM, kunnen niet los van elkaar worden beoordeeld.
2.3.
[eiser] verzoekt de rechtbank daarom om in dit stadium niet zelf de schade te begroten, maar de zaak te verwijzen naar de schadestaat zodat [eiser] in de gelegenheid is om eerst hoger beroep in te stellen om duidelijkheid te krijgen over het punt van de aangifte. Indien de rechtbank hier niet in meegaat, wenst [eiser] zijn eis (voorwaardelijk) te verminderen door in deze procedure niet langer vergoeding van schade te vorderen.
2.4.
SBM verzet zich tegen het verzoek van [eiser] . Dat begroting van de schade in deze procedure voor [eiser] lastig is, is niet relevant. Tot het tussenvonnis heeft [eiser] betoogd dat alle door hem gestelde onrechtmatige gedragingen ieder voor zich tot schade hebben geleid. Zonder dat er sprake is van een feitelijke of juridische onjuistheid is er onder deze omstandigheden geen ruimte om alsnog het verzoek tot verwijzing naar de schadestaat te honoreren. Dit betekent dat de voorwaarde die [eiser] ten grondslag legt aan zijn eisvermindering intreedt en dat de vordering tot schadevergoeding is komen te vervallen.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verzoek van [eiser] om de schade niet in deze procedure te begroten, maar te verwijzen naar de schadestaat is een verzoek om terug te komen van een bindende eindbeslissing. De eisen van een goede procesorde kunnen meebrengen dat de rechter, aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
2.6.
In dit geval brengen de eisen van een goede procesorde met zich mee dat de rechtbank terugkomt van de eerdere beslissing om niet te verwijzen naar de schadestaat. Bij die beslissing heeft de rechtbank zich er onvoldoende rekenschap van gegeven dat schade als gevolg van de aangifte en schade als gevolg van de door de rechtbank onrechtmatig geachte publicaties (die onder meer zien op die aangifte), met elkaar zijn verweven en daardoor niet goed apart kunnen worden beoordeeld. Dat [eiser] in de procedure heeft gesteld dat elke door hem gestelde onrechtmatige gedraging op zichzelf leidt tot schade maakt dat niet anders. Weliswaar heeft [eiser] ook de schadecomponenten benoemd, maar door de verwevenheid komt zijn verzoek erop neer dat hij de causaliteitsvraag niet voldoende kan toelichten zolang in hoger beroep de onrechtmatigheid niet opnieuw feitelijk is beoordeeld. Gelet daarop zou het in strijd zijn met de goede procesorde indien de rechtbank vasthoudt aan de bindende eindbeslissing. Het voorgaande betekent dat de voorwaarde voor de eisvermindering niet wordt vervuld en dat de vordering onder VII (r.o. 4.1 tussenvonnis) zal worden toegewezen. In tegenstelling tot het betoog van SBM haalt hetgeen door [eiser] is gesteld de toets van aannemelijkheid van het bestaan van schade.
Andere verzoeken om terug te komen van bindende eindbeslissingen
2.7.
De rechtbank ziet in hetgeen door partijen verder is aangevoerd geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid om terug te komen van bindende eindbeslissingen. Het verzoek om gebruik te maken van die bevoegdheid dient er niet toe om de beslissingen in een vonnis waar een partij het niet mee eens is, ter discussie te stellen. Daarvoor is het hoger beroep.
SBM
2.8.
SBM verzoekt de rechtbank terug te komen van de bindende eindbeslissingen in r.o. 5.85 en 5.86 van het tussenvonnis (de toegewezen verklaringen voor recht die zien op onrechtmatig handelen en aansprakelijkheid) omdat [eiser] hier geen belang meer bij heeft nu hij in de akte na tussenvonnis heeft aangegeven dat de door de rechtbank onrechtmatig geachte publicaties geen zelfstandige schade hebben veroorzaakt. Daarmee hebben de verklaringen voor recht geen zelfstandige betekenis meer. Dit is niet juist. Anders dan SBM betoogt heeft [eiser] in de akte na tussenvonnis niet gesteld dat de onrechtmatige publicaties geen schade hebben veroorzaakt. [eiser] heeft gesteld dat deze schade niet los van de schade die de aangifte voor hem heeft veroorzaakt, kan worden gezien. [eiser] heeft voldoende belang bij zijn vorderingen en het verzoek wordt afgewezen.
2.9.
SBM verzoekt de rechtbank ook terug te komen van de bindende eindbeslissingen in r.o. 5.87 en 5.88 (de toegewezen vordering tot rectificatie) omdat [eiser] hier geen belang meer bij heeft, de gevorderde tekst van de rectificatie niet strookt met hetgeen volgt uit het tussenvonnis en ook overigens onjuist is.
2.10.
Dat de tekst van de door [eiser] gevorderde rectificatie niet strookt met het tussenvonnis is juist. De rectificatie ziet immers ook op onderdelen die door de rechtbank niet als onrechtmatig zijn beoordeeld. De tekst van de rectificatie zal dan ook worden beperkt tot hetgeen door de rechtbank wel als onrechtmatig is aangemerkt.
SBM voert verder aan dat een rectificatie niet kan worden toegewezen omdat gebruik door SBM van woorden als ‘afperser’ en ‘chanteur’ als zodanig in relatie tot [eiser] niet onrechtmatig is. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Waar het om gaat is dat het gebruik van deze woorden in de context van de betreffende publicaties onrechtmatig is.
Dat het tussenvonnis veel media aandacht heeft gegenereerd, maakt eveneens niet dat [eiser] geen belang meer heeft bij rectificatie.
2.11.
Over de wijze waarop rectificatie dient plaats te vinden heeft de rechtbank zich nog niet uitgelaten. SBM voert aan dat in de door [eiser] gevorderde tekst geen verwijzing voorkomt naar de Antwoorden VEB, noch wordt in de tekst verwezen naar uitlatingen van SBM die zien op het doen van aangifte tegen [eiser] , zodat daarvan geen rectificatie kan worden gevorderd. De rechtbank gaat hier niet in mee. De gevorderde tekst verwijst in z’n algemeenheid naar onrechtmatig handelen van SBM. Voornoemde uitingen kunnen daaronder worden begrepen. Bovendien heeft de rechtbank enige vrijheid ten aanzien van de tekst van een rectificatie.
2.12.
Met in achtneming van het voorgaande zal de rechtbank SBM veroordelen een rectificatie te plaatsen met de volgende tekst:

Rectificatie op last van de rechtbank Amsterdam
In een publicatie in het NRC Handelsblad op [publicatiedatum 1] 2014 heeft SBM Offshore verklaard dat [eiser] een ‘chanteur’ is en dat SBM Offshore aangifte tegen hem heeft gedaan. In de Braziliaanse krant Valor Económico op [publicatiedatum 2] 2014 en in antwoord op vragen van de Vereniging van Effectenbezitters heeft SBM Offshore op [publicatiedatum 3] 2015 [eiser] geduid als iemand die een poging tot afpersing zou hebben gedaan. In die laatste publicatie is eveneens gesproken over het doen van aangifte jegens [eiser] . Binnen de context van voornoemde publicaties, als beschreven in het vonnis van 25 september 2024 (C/13/740679/HA ZA 23-928; ECLI:NL:RBAMS:2024:5851), heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat deze publicaties onrechtmatig zijn tegenover [eiser] . Bij vonnis van 7 mei 2025 is SBM veroordeeld tot het vergoeden van de dientengevolge door hem geleden schade. De hoogte van die schade zal moeten worden vastgesteld in een volgende procedure.”
En in het Engels:
“Rectification by order of the District Court of AmsterdamIn a publication in the NRC Handelsblad on [publicatiedatum 1] 2014, SBM Offshore stated that [eiser] is a 'blackmailer' and that SBM Offshore has filed a report against him. In the Brazilian newspaper Valor Económico on [publicatiedatum 2] 2014 and in response to questions from the Dutch Association of Stockholders (VEB), SBM Offshore referred to [eiser] on [publicatiedatum 3] 2015 as someone who had allegedly made an attempt at extortion.
The latter publication also discussed filing a report with the police against [eiser] . Within the context of the aforementioned publications, as described in the judgment of 25 September 2024 (C/13/740679/HA ZA 23-928; ECLI:NL:RBAMS:2024:5851), the District Court of Amsterdam ruled that these publications are unlawful against [eiser] . By judgment of 7 May 2025, SBM was ordered to pay compensation for the damage he suffered as a result. The amount of that damage will have to be determined in subsequent proceedings.”
2.13.
Gezien de uitingen in het Valor-artikel en het internationale karakter van de zaak is rectificatie in het Engels op de website van SBM op de hierna vermelde wijze, op z’n plaats. De Nederlandse tekst dient te worden geplaatst in de NRC in de vorm van een advertentie, eveneens op de hierna vermelde wijze. Indien de NRC plaatsing van de advertentie weigert, hetgeen SBM schriftelijk zal moeten aantonen, is geen dwangsom verschuldigd. Voor publicatie in het FD, zoals door [eiser] gevorderd, bestaat geen grond. Een en ander zal worden bezwaard met een dwangsom die zal worden gematigd en gemaximeerd als hierna te melden.
2.14.
SBM verzoekt de rechtbank terug te komen van de bindende eindbeslissing in r.o. 5.5 (verjaring) omdat deze beslissing is gebaseerd op de veronderstelling dat [eiser] in de e-mails van 31 januari 2017 en 18 januari 2022 mede beoogde rechten ter zake van SBM’s uitingen voor te behouden. Volgens SBM is dit ten onrechte omdat [eiser] in zijn akte na tussenvonnis zich op het standpunt heeft gesteld dat de uitingen geen schade hebben veroorzaakt. Gezien hetgeen hiervoor overwogen in 2.8 is dit onjuist en wijst de rechtbank het verzoek af.
2.15.
Tot slot verzoekt SBM de rechtbank om terug te komen van de bindende eindbeslissing in r.o. 5.53 (onrechtmatigheid NRC en Valor artikel) en 5.72 (onrechtmatigheid antwoorden VEB) omdat de rechtbank omstandigheden aan haar beslissing ten grondslag heeft gelegd die niet door [eiser] waren gesteld en waartegen SBM geen verweer heeft kunnen voeren. De rechtbank ziet in hetgeen door SBM is aangevoerd onvoldoende aanleiding om terug te komen op deze bindende eindbeslissingen. De omstandigheden die aan de beslissing ten grondslag liggen zijn in de procedure uitgebreid aan de orde geweest. De publicaties moeten in dat licht worden beoordeeld.
[eiser]
2.16.
In reactie op de verzoeken van SBM heeft [eiser] in haar antwoord akte ook zelfstandig verzoeken gedaan om terug te komen op bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis. Uit de bewoordingen “Indien Uw Rechtbank zou overgaan tot een heroverweging van het tussenvonnis” en “Indien Uw Rechtbank in dit stadium van de procedure het partijdebat over het tussenvonnis heropent” begrijpt de rechtbank dat deze verzoeken van [eiser] voorwaardelijk zijn ingesteld. Gelet op de hiervoor gegeven beslissingen hoeft de rechtbank deze verzoeken dus niet verder te bespreken.
Conclusie
2.17.
De rechtbank komt terug van de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis om in deze procedure de schade van [eiser] vast te stellen. Voor het overige blijven de beslissingen in het tussenvonnis in stand.
2.18.
Dat betekent dat de gevorderde verklaringen voor recht onder I en II en de vorderingen onder IV (rectificatie op de website), V (rectificatie in het NRC) en VII (verwijzing naar de schadestaat) zullen worden toegewezen als hierna vermeld.
De vorderingen onder III (het doen van aangifte) en VI (verbod om bepaalde uitlatingen te doen) worden afgewezen. De vorderingen tegen [naam 1] en [naam 2] zijn al in het tussenvonnis afgewezen.
2.19.
SBM zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
  • explootkosten € 129,14
  • griffierecht € 667,00
  • salaris advocaat € 1.535,00 (2,5 punten x € 614)
  • nakosten
Totaal: € 2.509,14.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat SBM onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] aan te duiden als chanteur in het NRC-artikel van [publicatiedatum 1] 2014, en als iemand die een poging tot afpersing zou hebben gedaan in de Valor Económico van [publicatiedatum 2] 2014 en in de brief van [publicatiedatum 3] 2015 aan de Vereniging van Effectenbezitters,
3.2.
verklaart voor recht dat SBM onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door bekend te maken dat er aangifte is gedaan tegen [eiser] wegens poging tot afpersing in het NRC-artikel van [publicatiedatum 1] 2014 en in de brief van [publicatiedatum 3] 2015 aan de Vereniging van Effectenbezitters,
3.3.
gebiedt SBM binnen vijf dagen na betekening van het vonnis, gedurende één week op de homepage van de website [internetsite] , in het voor die website gebruikelijke, goed leesbare lettertype en lettergrootte en omrand door een duidelijk zwart kader en zonder toevoeging of commentaar, de onder 3.4 staande rectificatie in het Nederlands en de volgende tekst in het Engels te plaatsen:
“Rectification by order of the District Court of AmsterdamIn a publication in the NRC Handelsblad on [publicatiedatum 1] 2014, SBM Offshore stated that [eiser] is a 'blackmailer' and that SBM Offshore has filed a report against him. In the Brazilian newspaper Valor Económico on [publicatiedatum 2] 2014 and in response to questions from the Dutch Association of Stockholders (VEB), SBM Offshore referred to [eiser] on [publicatiedatum 3] 2015 as someone who had allegedly made an attempt at extortion.
The latter publication also discussed filing a report with the police against [eiser] . Within the context of the aforementioned publications, as described in the judgment of 25 September 2024 (C/13/740679/HA ZA 23-928), the District Court of Amsterdam ruled that these publications are unlawful against [eiser] . By judgment of 7 May 2025, SBM was ordered to pay compensation for the damage he suffered as a result. The amount of that damage will have to be determined in subsequent proceedings.”
3.4.
gebiedt SBM binnen 10 dagen na betekening van het vonnis, onderstaande tekst in een advertentie te doen plaatsen in het NRC op kosten van SBM, ter grote van tenminste 8 centimeter breed en 4 centimeter hoog op duidelijk leesbare wijze en in zodanig formaat dat voornoemd vlak volledig is gevuld, onder toezending aan de advocaat van [eiser] van de opdracht van SBM aan het NRC Handelsblad om die advertentie te plaatsen,

Rectificatie op last van de rechtbank Amsterdam
In een publicatie in het NRC op [publicatiedatum 1] 2014 heeft SBM Offshore verklaard dat [eiser] een ‘chanteur’ is en dat SBM Offshore aangifte tegen hem heeft gedaan. In de Braziliaanse krant Valor Económico op [publicatiedatum 2] 2014 en in antwoord op vragen van de Vereniging van Effectenbezitters heeft SBM Offshore op [publicatiedatum 3] 2015 [eiser] geduid als iemand die een poging tot afpersing zou hebben gedaan. In die laatste publicatie is eveneens gesproken over het doen van aangifte jegens [eiser] . Binnen de context van voornoemde publicaties, als beschreven in het vonnis van 25 september 2024 (C/13/740679/HA ZA 23-928), heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat deze publicaties onrechtmatig waren tegenover [eiser] . Bij vonnis van 7 mei 2025 is SBM veroordeeld tot het vergoeden van de dientengevolge door hem geleden schade. De hoogte van die schade zal moeten worden vastgesteld in een separate procedure.”
3.5.
veroordeelt SBM om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 50.000 voor iedere dag of dagdeel dat SBM niet voldoet aan een van de veroordelingen uitgesproken onder 3.3 en 3.4, tot een maximum van € 500.000 is bereikt,
3.6.
veroordeelt SBM tot vergoeding van materiele en immateriële schade die [eiser] heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen onder 3.1 en 3.2 van SBM, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.7.
veroordeelt SBM in de proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op € 2.509,14,
3.8.
veroordeelt SBM in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SBM niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 3.3 tot en met 3.8, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, mr. C.M.E. de Koning en C.J.M. in ’t Veld-Vernooij, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025. [1]

Voetnoten

1.type: