ECLI:NL:RBAMS:2025:2909

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
2 mei 2025
Zaaknummer
13/003115-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel van Letland met betrekking tot detentieomstandigheden en individueel gevaar

Op 18 maart 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Letland. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1995, die wordt verdacht van zware mishandeling. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 4 maart 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A. Keulers, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, en een tolk in de Letse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft in haar uitspraak de detentieomstandigheden in Letland beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op een rapport van het CPT van 26 februari 2025. Dit rapport wijst op een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden in Letland onmenselijk of vernederend behandeld worden, met name door een informele hiërarchie onder gedetineerden. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende garanties zijn dat de opgeëiste persoon na overlevering adequaat beschermd zal worden tegen deze risico's. De Letse autoriteiten hebben weliswaar verbeteringen aangekondigd, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om het risico van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie weg te nemen.

De rechtbank heeft daarom besloten de beslissing over de overlevering aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, van de Overleveringswet, en een redelijke termijn van zestig dagen vastgesteld voor het verkrijgen van aanvullende informatie over de detentieomstandigheden. De zaak zal opnieuw worden ingepland aan het einde van deze termijn, op 16 mei 2025, om te beoordelen of er wijzigingen in de omstandigheden zijn opgetreden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/003115-25
Datum uitspraak: 18 maart 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 13 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 augustus 2024 door de
Prosecutor General's Office of the Republic of Latviain Letland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1995
verblijf adres: [adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 maart 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Letse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen, met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van het
Zemgale District Courtvan 31 oktober 2022, definitief geworden op 11 November 2022, kenmerk: No. 11310070318.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De beslissing tot omzetting van 13 oktober 2022 van de
Zemgale District Court judgementvan 31 oktober 2022 is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW [4] . Dit betekent, anders dan door de raadsman is aangevoerd, dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. De opgeëiste persoon is verschenen bij dat proces, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Letland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
De raadsman heeft aangevoerd dat het aangekruiste lijstfeit niet van toepassing is aangezien uit de feit omschrijving niet blijkt dat sprake is van moord.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of het strafbare feit waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst valt. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [5]
Op basis van wat de raadsman aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken. Het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, valt volgens de omschrijving in het EAB onder het lijstfeit “
zware mishandeling”.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank heeft, onder meer in haar uitspraken van 21 februari 2024 [6] en 19 september 2024 [7] , geoordeeld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden in Letland aan een onmenselijke of vernederende behandeling zullen worden blootgesteld. Het algemene gevaar ziet met name op het bestaan van een informele hiërarchie onder gedetineerden (het ‘kastenstelsel’) in de Letse gevangenissen, met geweld tegen en een vernederende behandeling van gedetineerden in de lagere kasten als gevolg.
Dat betekent dat de rechtbank ook in deze zaak concreet en nauwkeurig moet beoordelen of er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon dit gevaar zal lopen na overlevering aan Letland.
Op 26 februari 2025 [8] heeft het CPT een rapport uitgebracht [9] naar aanleiding van bezoeken van detentie-instellingen in Letland door het CPT in mei 2024.
De rechtbank acht het volgende van de
executive summaryvan voornoemd CPT-rapport van belang:
“(…)
The findings of the 2024 visit, as set out in this report, demonstrate that there is still a lack of progress across a range of critical areas. These include the conversion of dormitory-type accommodation into cellular-type accommodation, the elimination of the pervasively harmful effects of the informal prisoner hierarchy, and the improvement in the recording, reporting and effective investigation of suspected cases of inter-prisoner violence. In addition, there needs to be a significant increase of custodial staff numbers and their presence in the detention areas. Further development of prisoner reintegration, and the provision of adequate assistance to prisoners with substance-related problems should also be put in place.
More specifically, the Committee concludes that the Latvian authorities are still far from fully implementing their duty to protect inmates from inter-prisoner violence as well as to carry out effective investigations when it occurs.
Furthermore, the Committee notes that the informal prisoner hierarchy continues to be deeply embedded in almost every aspect of daily prison life.
The Committee reiterates its view that the situation of prisoners belonging to the lowest caste of the informal prisoner hierarchy, which in some cases could amount to modern slavery (in the form of forced labour), could be considered to constitute a continuing violation of Article 3 of the European Convention on Human Rights. Article 3 prohibits, inter alia all forms of inhuman or degrading treatment and obliges state authorities to take appropriate measures to prevent such treatment, including that carried out by private individuals, such as fellow prisoners.
Moreover, staff numbers are totally inadequate for prison staff to be in a position to protect prisoners from other inmates who might wish to cause them harm, or to prevent the influx of prohibited objects, especially illicit drugs, into the prisons. Indeed, the current staffing numbers and approach do not allow for the development of a dynamic security approach or for the establishment of meaningful contact between custodial staff and prisoners, which would enable staff to understand the needs of prisoners, assist them with daily living issues, and motivate them to engage in purposeful activities.”
De Letse autoriteiten hebben bij aanvullende informatie van 31 januari 2025 onder meer het volgende geantwoord op de door het Openbaar Ministerie bij e-mail van 22 januari 2025 gestelde vragen:
“(…)
The extradition of [opgeëiste persoon] is requested by the Zemgale District Court on
30 November 2022, with the decision taking effect on 11 November 2022 for the enforcement of punishment of deprivation of in the criminal proceedings No 11310070318. Consequently, [opgeëiste persoon] will be initially placed in the Riga Central Prison, Investigation Unit. After that, the placement of the person will be determined under the criteria specified in legal acts, listed below in this letter.
(…)
Video surveillance systems are used on a daily basis in order to prevent any abuse or other incidents, the current video surveillance systems are being improved, increasing a number of cameras and their coverage to efficiently supervise the common facilities and cells. The use of video surveillance cameras in prisons helps officials immediately respond to threats, suspicious or abusive action and prevent physical and emotional violence among prisoners, especially in areas where a larger number of prisoners may stay, also from different cells.
There are prisoner placement commissions that place the prisoners in cells meeting the medical, security and crime prevention criteria. Premises are being renovated and repaired as much as possible, a number of prisoners are being reduced in cells during the renovation and repairs. During the renovation, living conditions are being improved and security risks for entering prohibited items and substances in cells are being eliminated, that, in turn, reduces the abuse in prisons and support of informal hierarchy among prisoners.
The Administration also informs that the safety is ensured to the prisoners by performing regular checks and supervision. The prison staff are trained in conflict solving and prevention of abuse. Video surveillance systems are also used in order to prevent any abuse or other incidents.
The continuous 24-hour supervision system is provided which includes the video surveillance and checks performed by the staff on a regular basis. If any risks of abuse or degrading treatment are stated, the imprisoned person is immediately moved to another cell. Prison officials carry out checks of cells on a regular basis, thus systematically controlling and supervising the prisoners (e.g., behaviour, traumas, atmosphere in the cell), as well as in case of endangerment, the prisoner can refer to the official and request for assistance or protection.
(…)
Video surveillance cameras and other technical tools are used to minimize the manifestation of informal hierarchies. The use of video surveillance in prisons helps staff react promptly to signs of violence or abuse and prevents physical or emotional abuse among prisoners, particularly in areas with larger groups of prisoners or in various types of cells. Taking into consideration that the use of video surveillance in prisons reduces the influence of "lower caste" inmates, it contributes to minimizing the spread of informal hierarchical influence. Similarly, technical tools are used to prevent the smuggling of prohibited items in prisons, which further reduces the impact of informal hierarchy among inmates.
(…)
In the action plan included in the report, measures which have already implemented or to be implemented are summarised in the following directions:
1.Measures for the improvement of capacity of staff in prisons(new training programmes, appropriate building of the training centre, measures for the reduction of staff change and the improvement of remuneration, measures for the extension of cycle of such persons who may apply for the service, etc.);
2.Further development of resocialisation system of prisoners(according to the Resocialisation policy development guidelines 2022-2027 of the Government;
3.Measures for the improvement of infrastructure in prisons(building ofa newLiepäja prison and subsequent closing of several prisons, reconstruction of the block in Valmiera prison black, repair works of the existent prisons, etc.);
4. Measures for theimprovement of trainings for judges.
(…)
The Administration guarantees that:
in all prisons, the single accommodated room area where [opgeëiste persoon] may be accommodated, without sanitary facilities (excluding the area of sanitary facilities), shall not be less than 4 m2.
in all prisons, accommodated room area for several prisoners where R.Gaurilevics may be accommodated, not less than 4 m2 of accommodated room area will be provided to him (including the area of sanitary facilities).

(…)“

Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het algemene gevaar niet is weggenomen.
Uit het CPT-rapport van 26 februari 2025 blijkt dat onvoldoende vooruitgang is geboekt in vergelijking met de bevindingen van het CPT-rapport uit 2022. Er is onder andere te weinig personeel om gevangenen te beschermen. Het nog steeds aanwezige kastensysteem wordt aangemerkt als moderne slavernij. Eerder heeft de rechtbank al in een uitspraak opgemerkt dat van te voren niet is vast te stellen in welke kaste een gedetineerde terecht komt en dat het zeker niet is uit te sluiten dat een gedetineerde in de laagste kaste terecht zal komen.
De verstrekte informatie in de brief van 31 januari 2025 tezamen met de inhoud van voornoemd CPT-rapport neemt het eerder door de rechtbank vastgestelde algemene gevaar niet weg.
Het blijft bij algemeenheden en het is onvoldoende toegespitst op de opgeëiste persoon.
De Letse autoriteiten zijn wel bezig met verbeteringen maar het is niet genoeg om het algemene gevaar van schending van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) weg te nemen. Bovendien blijft onduidelijk in welke detentie-instelling hij zal worden geplaatst.
De raadsman verzoekt daarom het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te verklaren, nu niet te verwachten valt dat er binnen korte tijd een aanzienlijke verbetering zal optreden ten aanzien van de detentieomstandigheden in Letland. Subsidiair verzoekt de raadsman de beslissing tot overlevering op grond van bovenstaande informatie aan te houden en een redelijke termijn vast te stellen van ongeveer 30 dagen.
Standpunt van de officier van justitie
Uit het nieuw uitgebrachte CPT-rapport volgt dat er niet genoeg maatregelen zijn genomen om de detentieomstandigheden in Letland te verbeteren. De brief van de Letse autoriteiten van 31 januari 2025 is van na de bezoeken door het CPT in mei 2024.
De brief bevat wel een aantal verbeteringen. De informatie in de brief is echter algemeen van aard en bevat onvoldoende individuele garanties. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of het algemene gevaar van schending van artikel 4 Handvest is weggenomen door voornoemde brief van de Letse autoriteiten. Daarnaast kan de officier van justitie zich voorstellen dat de rechtbank aan de Letse autoriteiten voorlegt of het mogelijk is dat de opgeëiste persoon apart wordt gedetineerd om het individuele gevaar weg te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Het CPT-rapport van 26 februari 2025 met betrekking tot de bevindingen van het CPT tijdens bezoeken aan Letse detentie-instellingen in mei 2024, bevestigt het eerder aangenomen algemene gevaar van schending van artikel 4 Handvest. Bovendien volgt uit het rapport dat er onvoldoende maatregelen zijn genomen om de detentieomstandigheden in Letland te verbeteren. Dit rapport leidt daarom niet tot een ander oordeel van de rechtbank over een algemeen gevaar van schending van grondrechten.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de Letse autoriteiten bij voornoemde brief van
31 januari 2025 onvoldoende antwoord gegeven op de cruciale vraag naar de concrete bescherming van de opgeëiste persoon tegen geweld en andere negatieve gevolgen van het kastenstelsel.
De informatie die is gegeven, is van algemene aard en ziet niet of nauwelijks op de concrete situatie van de opgeëiste persoon. Daarbij blijft onduidelijk in welke penitentiaire inrichting de opgeëiste persoon zijn straf hoogstwaarschijnlijk zal uitzitten, waardoor een nader onderzoek niet mogelijk is naar de concrete situatie waarin de opgeëiste persoon terecht zou komen na een overlevering aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Er zijn een aantal maatregelen genoemd die tot verbeteringen moeten leiden, maar onduidelijk is of deze maatregelen al zijn doorgevoerd en zo ja, tot welke resultaten dat heeft geleid. Nu hierdoor het vastgestelde algemene gevaar niet is weggenomen, bestaat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar dat hij in detentie in Letland onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
Nu een individueel gevaar wordt aangenomen, dient de rechtbank de beslissing aan te houden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, tenzij evident is dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging in de omstandigheden. Hoewel het in deze fase niet aan de rechtbank is om vragen te formuleren, maar aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om informatie te verstrekken waaruit een wijziging van de omstandigheden blijkt, acht de rechtbank het niet geheel ondenkbaar dat aanvullende informatie met betrekking tot de hierboven genoemde zorgelijke aspecten, mogelijk een dergelijke wijziging zou kunnen opleveren.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering aan op grond van artikel 11, tweede lid, OLW. Ingevolge artikel 11, derde lid, OLW wordt de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onder opgave van redenen van de aanhouding in kennis gesteld door de officier van justitie. Gedurende de aanhouding zal de rechtbank nagaan of er een wijziging in de omstandigheden plaatsvindt. De rechtbank stelt de in artikel 11, vierde lid, OLW bedoelde redelijke termijn in deze zaak vast op zestig dagen.
De voortzetting van de zaak zal worden ingepland aan het einde van deze termijn op
16 mei 2025 dan wel uiterlijk tien dagen na die datum, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg worden gegeven aan het EAB.

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw wordt ingepland
uiterlijk tien dagen na 16 mei 2025.
HOUDT AANde beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGTop grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met
zestig dagen, omdat zij die
verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de geschorste overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon met
zestig dagen.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Letse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en L. Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 maart 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Invordering van verkeersboeten)), punt 42.
8.Het CPT-rapport van 26 februari 2025 is opgemaakt naar aanleiding van bezoeken in de periode van
9.European Committee for the prevention of torture and inhuman or degrading treatment or punishment