ECLI:NL:RBAMS:2025:2927

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
3 mei 2025
Zaaknummer
13/391578-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met onvoorwaardelijke verzetgarantie

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB was uitgevaardigd door de plaatsvervangend officier van justitie bij het Landelijk parket van Kardzhali in Bulgarije en strekte tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije in 1983. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 6 maart 2025 gestart, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.S. Altena. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen met schorsing tot de einduitspraak.

In een tussenuitspraak op 20 maart 2025 heeft de rechtbank de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld, evenals de detentieomstandigheden in Bulgarije. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De Bulgaarse autoriteiten hebben aanvullende informatie verstrekt over de verzetgarantie, die als onvoorwaardelijk werd aangemerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de opgeëiste persoon recht heeft op een herziening van zijn zaak na overlevering, en dat de overlevering kan worden toegestaan.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Bulgaarse autoriteiten toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. A.J.R.M. Vermolen, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 2 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/391578-24
Datum uitspraak: 2 april 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 16 januari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 november 2024 door de plaatsvervangend officier van justitie bij het Landelijk parket van Kardzhali in Bulgarije (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Bulgarije) op [geboortedag] 1983
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 6 maart 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 6 maart 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.S. Altena, advocaat te Utrecht, die waarneemt voor mr. R. Zilver, en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de einduitspraak.
Zitting van 2 april 2025
De behandeling van het EAB is – na toestemming – in gewijzigde samenstelling voortgezet in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie.
De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D.S. Altena en door een tolk in de Bulgaarse taal.

3.Tussenuitspraak van 20 maart 2025

In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid van de feiten en over de detentieomstandigheden in Bulgarije in verband met artikel 11 OLW. Deze overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder punt 4. van de tussenuitspraak van 20 maart 2025. De overwegingen uit voornoemde uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
In de tussenuitspraak van 20 maart 2025 heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12. sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in onderdeel d):
‘[..] de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
-
de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend,
-
de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing,
en
-
de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen. Voor vonnisnummer 48 van 01/10/2024, gewezen door de Regionale rechtbank van Kardzhali in het kader van strafzaak van algemene aard nr. 574/2024, in kracht van gewijsde gegaan op 17/10/2024, bedraagt deze termijn zes maanden, te rekenen vanaf de kennisname.’
Op 20 februari 2025 hebben de Bulgaarse autoriteiten de volgende aanvullende informatie over de verzetgarantie verschaft:
“‘In connection with (de rechtbank neemt aan EAW) issued on 18.11.2024 from RP ‐ Kardzhali EZA for the convicted [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] 1983. in the village [geboorteplaats] , region [regio] , I inform you that the person can unconditionally request an appeal or re‐examination of the case within six months of learning of judgment No. 48 of 01.10.2024 in general criminal case No. 574/2024 according to the inventory of RS ‐ Kardzhali, entered into force from 17.10.2024, namely ‐ from the date of his detention in the Kingdom of the Netherlands ‐ 07.01.2025. The defender of the convicted person has been notified of this.”
Op 21 maart 2025 heeft het IRC naar aanleiding van de tussenuitspraak van 20 maart 2025 de volgende vragen aan de Bulgaarse autoriteiten voorgelegd:
“1. Could you please inform me if, in case [opgeëiste persoon] is surrendered, Article 423(5) of the Criminal Procedure Code will be applied?

2. If yes, does that mean that Article 425(5) needs to be interpreted in such a way that the exception as mentioned in the last sentence of the first paragraph of the article (“The request shall be granted, unless the convicted person has absconded after being charged in the pre-trial proceedings […] or […] has failed to appear at the court hearing without good cause.”) does not apply to the situation of [opgeëiste persoon] and he has an unconditional right to a retrial or appeal?”

Bij brief van 25 maart 2025 hebben de Bulgaarse autoriteiten als volgt geantwoord:
“In connection with your letter of 24.03.2025, we inform you that Yes, in the event that [opgeëiste persoon]
is handed over to the judicial authorities in the Republic of Bulgaria, he will have the
unconditional right under Art. 423, para. 5 of the Criminal Procedure Code to re-examine or appeal the case”
Standpunt van de officier van justitie
De door de Bulgaarse autoriteiten gegeven verzetgarantie is gelet op de laatste aanvullende informatie van de Bulgaarse autoriteiten onvoorwaardelijk. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw refereert zich op grond van de laatste aanvullende informatie van de Bulgaarse autoriteiten aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel rechtbank
In de aanvullende informatie van 25 maart 2025 van de Bulgaarse autoriteiten wordt
verwezen naar paragraaf 5 van artikel 423 van het Bulgaarse Wetboek van Strafvordering, die als volgt luidt:
“(5) (Amended, SG No. 109/2008, supplemented, SG No. 7/2019) Where a request has been made by a convict sentenced in absentia, surrendered by another state to the Republic of Bulgaria on the basis of allowed extradition, the court shall re-open the case, when guarantees have been given for this purpose, without assessing whether the individual had been aware of the criminal proceedings against him/her.”
De rechtbank leidt uit bovengenoemde wettekst af dat er geen voorwaarden worden verbonden aan een op basis van paragraaf 5 van artikel 423 van het Bulgaarse Wetboek van Strafvordering verstrekte verzetgarantie. Nu in de aanvullende informatie van 25 maart 2025 nogmaals wordt bevestigd dat sprake is van een onvoorwaardelijke verzetgarantie en dat deze verzetgarantie is verstrekt op grond van bovengenoemde paragraaf voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8, 107 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Landelijk parket van Kardzhali (Bulgarije) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 april 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.