ECLI:NL:RBAMS:2025:3005

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
11469073
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in geschil met Deense gedaagden en forumkeuze

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2025 een tussenuitspraak gedaan in een incident tot aanhouding van de hoofdzaak. De eiser, woonachtig in Nederland, heeft een vordering ingesteld tegen twee Deense gedaagden, waarbij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ter discussie staat. De eiser stelt dat hij een arbeidsovereenkomst heeft met de eerste gedaagde, een Deens bedrijf, en vordert betaling van achterstallig loon en andere emolumenten. De gedaagden hebben een procedure aangespannen bij de rechtbank Kopenhagen, waarin zij betwisten dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en vorderen dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd verklaart. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake is van litispendentie, omdat er gelijktijdig procedures aanhangig zijn in Nederland en Denemarken over dezelfde partijen en hetzelfde onderwerp. De rechtbank Amsterdam heeft besloten de behandeling van de hoofdzaak aan te houden totdat de Deense rechter heeft geoordeeld over zijn bevoegdheid. De eiser heeft ook een voorwaardelijk incident ingesteld voor het geval de hoofdzaak wordt aangehouden, waarin hij vordert een voorschot op de kosten van de Deense procedure. De kantonrechter heeft de gedaagden in de proceskosten veroordeeld en tussentijds hoger beroep toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11469073 \ CV EXPL 24-16515
Vonnis in het incident van 6 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
gedaagde in het incident,
eiser in het voorwaardelijk incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] (Denemarken),
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2] (Denemarken),
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
gedaagde in het voorwaardelijk incident,
gemachtigde: mr. S.B. Metzelaar.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden hierna gezamenlijk [gedaagden] genoemd en ieder afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 december 2024, met producties;
- de incidentele conclusie houdende aanhouding tevens houdende onbevoegdheid, met producties;
- de incidentele conclusie van antwoord in het incident tot aanhouding en in het bevoegdheidsincident, tevens houdende voorwaardelijke incidentele eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident tot aanhouding en het bevoegdheidsincident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
[gedaagde 1] is een Deens bedrijf. [gedaagde 2] is [naam functie] van [gedaagde 1] .
2.2.
Partijen hebben een overeenkomst aangeduid als ”
Consulting Contract” met de titel “
Head of Affiliate Marketing Agreement” getekend ingaande 1 januari 2024 (hierna: de overeenkomst), waarna [eiser] werkzaamheden op factuurbasis voor [gedaagde 1] is gaan verrichten. Deze werkzaamheden werden verricht door [eiser] vanuit Amsterdam. In de overeenkomst is onder het kopje “
Miscellaneous” bepaald, voor zover relevant:

7.Disputes. (…) the parties agree and consent to exclusive venue and jurisdiction of Denmark and each party waives any defense of inconvenient forum in connection with such proceedings. (…)
2.3.
Op 28 mei 2024 is [gedaagde 1] een procedure tegen [eiser] gestart bij de rechtbank Kopenhagen. In deze procedure vordert [gedaagde 1] – kort samengevat – een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] niets verschuldigd is aan [eiser] . [eiser] is in deze procedure verschenen en heeft op 27 oktober 2024 in de Deense procedure een “
Statement of Defence and Conditional Counterclaim” (Engelse vertaling) ingebracht. Hierin betwist hij onder andere de bevoegdheid van de rechtbank Kopenhagen.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
€ 8.700,00 aan bruto loon per maand over het tijdvak van 1 april 2024 tot 1 augustus 2024;
€ 905,58 aan verschotten zoals genoemd in de factuur van de maand april 2024;
€ 897,00 aan kosten huur van de werkplek voor de maanden mei tot en met juli 2024;
€ 4.872,00 aan vakantiebijslag over de periode van 1 januari 2024 tot 1 augustus 2024, ten bedrage 8% van het brutoloon;
de wettelijke verhoging over alle gevorderde loonbedragen;
de wettelijke rente over voornoemde bedragen;
€ 1.235,00 aan buitengerechtelijke kosten;
de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt hier – kort gezegd – aan ten grondslag dat hij middels een arbeidsovereenkomst in dienst is getreden bij [gedaagde 1] en dat hij uit hoofde van dit dienstverband recht heeft op achterstallig loon inclusief andere emolumenten waar hij op grond van de arbeidsovereenkomst recht heeft. [gedaagde 1] is onterecht gestopt met het betalen van het loon van [eiser] . [gedaagde 2] heeft als [naam functie] de volledige controle en zeggenschap over [gedaagde 1] en handelt daardoor ook persoonlijk onrechtmatig jegens [eiser] , waardoor hij hoofdelijk medeaansprakelijk is voor de schade van [eiser] .
3.3.
[gedaagden] hebben gesteld dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat naar Deens recht sprake is van een overeenkomst tot het verrichten van diensten, maar verder nog geen inhoudelijk verweer gevoerd en hebben het hierna te noemen incident opgeworpen.
in het incident
3.4.
[gedaagden] vorderen dat de kantonrechter zal oordelen:
dat de hoofdzaak wordt aangehouden; en
dat, mocht de rechtbank Kopenhagen zich bevoegd verklaren, althans uitspraak doen in een bodemprocedure, de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren in de hoofdzaak, althans [eiser] niet-ontvankelijk zal verklaren of [eiser] zijn vordering zal ontzeggen; met veroordeling van [eiser] in de kosten van zowel de hoofdzaak als het incident.
3.5.
[gedaagden] leggen hieraan – kort samengevat – ten grondslag dat er zowel in Nederland als in Denemarken sprake is van een aanhangige procedure tussen dezelfde partijen over hetzelfde onderwerp die op dezelfde oorzaak berusten. Dit maakt dat er sprake is van litispendentie. Nu de zaak voor het eerst is aangebracht bij de rechtbank Kopenhagen, moet de rechtbank Amsterdam de hoofdzaak aanhouden, totdat de Deense rechter over haar bevoegdheid heeft geoordeeld.
3.6.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, dan wel niet ontvankelijk te verklaren en gedaagden te veroordelen in de kosten van het incident. Dit verweer wordt hierna, voor zover relevant, besproken.
in het voorwaardelijk incident
3.7.
[eiser] vordert – kort gezegd – voor zover (onverhoopt) de vorderingen in de hoofdzaak of een deel daarvan worden aangehouden, op grond van artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), voor de duur van het geding, betaling van een voorschot op de redelijke werkelijke kosten van [eiser] in de Deense procedure tot een bedrag van € 12.500,00.
3.8.
[gedaagden] hebben nog geen conclusie van antwoord in het voorwaardelijk incident genomen.

4.De beoordeling in het incident tot aanhouding

4.1.
De zaak heeft een internationaal karakter, nu [eiser] woonachtig is in Nederland en [gedaagden] gevestigd dan wel woonachtig zijn in Denemarken. De vordering in de hoofdzaak betreft een burgerlijke of handelszaak en is ingesteld na 10 januari 2015. Dit betekent dat aan de hand van Verordening (EU) 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-bis) onderzocht moet worden of aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
Litispendentie
4.2.
Door [gedaagden] is gemotiveerd gesteld dat van litispendentie tussen de bij de rechtbank Kopenhagen en rechtbank Amsterdam aanhangige zaken sprake is, immers deze tussen dezelfde partijen aanhangig zijn ( [gedaagde 1] en [eiser] ), betreffen hetzelfde onderwerp (de vraag of [gedaagde 1] aan [eiser] enig bedrag verschuldigd is) en berusten op dezelfde oorzaak (de overeenkomst).
4.3.
De litispendentie is door [eiser] betwist. Hij stelt dat er niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 29 lid 1 Brussel I-bis, nu geen sprake is van vorderingen tussen dezelfde partijen die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten. [gedaagde 2] is namelijk geen partij in de Deense procedure. Het doel is anders, nu de Deense procedure enkel het doel heeft om [eiser] op kosten te jagen, dan wel hem te dwingen zijn rechten op te geven. De vordering jegens [gedaagde 2] is daarnaast gebaseerd op persoonlijk onrechtmatig handelen, wat een andere oorzaak is. Nu er geen enkele kans op toewijzing bestaat van de Deense vordering, is er geen risico op tegenstrijdige beslissingen.
Hoofdregel
4.4.
Artikel 29 Brussel I-bis gaat over samenhang van zaken met een internationaal karakter en lid 1 daarvan – de hoofdregel – luidt als volgt: “
Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, onverminderd artikel 31, lid 2, zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.” Een zodanige samenhang wordt ook wel aangeduid als litispendentie.
4.5.
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van hetzelfde ‘onderwerp’ en ‘oorzaak’ zoals bedoeld in artikel 29 lid 1 Brussel I-bis geldt het volgde. De begrippen moeten verordeningsautonoom worden uitgelegd. Het ‘onderwerp’ betreft het doel van de vordering. Om te bepalen of de vorderingen hetzelfde onderwerp betreffen moet uitsluitend rekening worden gehouden met de aanspraken van de eisers in elk van de gedingen en niet met de verweermiddelen – van welke aard ook – die een verweerder eventueel aanvoert (HvJ EG 8 mei 2003 ECLI:EU:C:2003:257
Gantner/Basch). Het begrip ‘oorzaak’ omvat de feiten en de rechtsregel die tot staving van de vordering worden aangevoerd. (HvJ EG 6 december 1994 ECLI:EU:C:1994:400
Tatry/Maciej Rataj). Uit de stukken van de Deense procedure blijkt dat het doel van de vordering van [gedaagde 1] is dat voor recht verklaard wordt dat [gedaagde 1] de door [eiser] verstuurde factuur over de maand april 2024 niet hoeft te betalen en dat voor recht verklaard wordt dat er geen financiële relatie bestaat tussen partijen. In de onderhavige zaak vordert [eiser] betaling van diezelfde factuur over april 2024, alsmede betaling van de facturen over de daaropvolgende maanden tot en met juli 2024, vermeerderd met emolumenten. Hieruit volgt dat beide procedures in essentie hetzelfde onderwerp hebben: de vaststelling van wat [gedaagde 1] (al dan niet) aan [eiser] verschuldigd is. Wat betreft de oorzaak liggen dezelfde feiten aan beide zaken ten grondslag en beide zaken zijn op dezelfde overeenkomst gebaseerd, zodat over dezelfde oorzaak gesproken kan worden.
4.6.
Wat de partijen betreft is er een verschil. In beide procedures zijn [eiser] en [gedaagde 1] als partijen betrokken, maar in de onderhavige procedure is echter ook [gedaagde 2] als partij betrokken. De vraag ligt dan voor of de procedure tegen [gedaagde 2] ook aangehouden moet worden. De zaak tegen [gedaagde 2] betreft hetzelfde onderwerp en berust op dezelfde oorzaak, immers [gedaagde 2] wordt hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor hetgeen [gedaagde 1] aan [eiser] uit hoofde van de overeenkomst verschuldigd is. Daarbij komt dat de aansprakelijkheid van [gedaagde 2] verbonden is aan zijn hoedanigheid van [naam functie] van [gedaagde 1] .
4.7.
Artikel 30 lid 1 Brussel I-bis brengt mee dat ook de zaak tegen [gedaagde 2] kan worden aangehouden als de zaak tegen [gedaagde 1] aangehouden wordt. Daartoe wordt het volgende overwogen. Artikel 30 lid 1 Brussel I-bis luidt als volgt: “
Wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, kan het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak aanhouden.” Hierbij geldt niet het vereiste dat de zaken tussen dezelfde partijen aanhangig zijn. Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Dit wordt ook wel aangeduid als connexiteit. Die situatie doet zich hier voor. In de zaak tegen [gedaagde 2] , die – in zijn hoedanigheid van bestuurder en aandeelhouder – hoofdelijk aansprakelijk gehouden wordt voor hetgeen [gedaagde 1] aan [eiser] al dan niet verschuldigd is, zal immers een uitspraak over de vordering van [eiser] op [gedaagde 1] moeten worden gedaan. Dit brengt het risico mee dat in Denemarken en Nederland met elkaar onverenigbare uitspraken gedaan worden, hetgeen de regeling in Brussel I-bis juist beoogt te voorkomen. In de ene procedure zou, bijvoorbeeld, kunnen worden geoordeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, terwijl in de andere zou worden geoordeeld dat géén sprake is van een arbeidsovereenkomst. Zulke beslissingen zouden evident onverenigbaar zijn.
4.8.
Niet in geschil is dat de rechtbank Amsterdam het gerecht is waarbij de zaak het laatst is aangebracht. Toepassing van de hoofdregel brengt mee dat rechtbank Amsterdam de behandeling van de zaak tegen [gedaagde 1] ambtshalve aanhoudt totdat de bevoegdheid van rechtbank Kopenhagen als het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat. Gelet op het voorgaande zal dan tevens de hoofdzaak tegen [gedaagde 2] kunnen worden aangehouden.
Uitzondering (artikel 31 lid 2 Brussel I-bis)
4.9.
Artikel 29 lid 1 Brussel I-bis verwijst naar een uitzondering op de hoofdregel dat de laatst aangezochte rechter de zaak aanhoudt in artikel 31 lid 2 Brussel I-bis, welk artikel als volgt luidt: “
2. Wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt bij een gerecht van een lidstaat dat op grond van een in artikel 25 bedoelde overeenkomst bij uitsluiting bevoegd is, houdt elk gerecht van de andere lidstaten, onverminderd artikel 26, de uitspraak aan totdat het krachtens de overeenkomst aangezochte gerecht verklaart geen bevoegdheid aan de overeenkomst te ontlenen.” Deze uitzondering houdt in dat als sprake zou zijn van een exclusieve forumkeuze van partijen voor een gerecht, andere gerechten de zaak moeten aanhouden.
4.10.
Niet in geschil tussen partijen is dat in de overeenkomst een exclusief forumkeuzebeding is opgenomen dat de Deense rechter aanwijst als exclusief bevoegde rechter. Nu de Deense rechter ook de rechter is waar de zaak het eerst is aangebracht, heeft de genoemde uitzondering voor de onderhavige zaak geen betekenis. Dit zou anders zijn als de Nederlandse rechter exclusief door partijen zou zijn aangewezen, in welk geval de hoofdregel – dat de Nederlandse rechter als de laatst aangezochte rechter de zaak zou moeten aanhouden – niet zou gelden. De uitzondering uit artikel 31 lid 2 Brussel I-bis (in verbinding met artikel 29 lid 1 Brussel I-bis) geldt namelijk enkel voor het geval dat het láátst aangezochte gerecht gebaseerd is op een forumkeuze. Dit volgt ook uit overweging 22 van de considerans bij Brussel I-bis: “
Deze uitzondering dient niet te gelden voor situaties (…) waarin een in een forumkeuzebeding aangewezen rechter het eerst is benaderd. In die gevallen geldt de litispendentieregel van deze vordering.”
4.11.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat deze forumkeuze nietig is. Dat behoeft in dit kader geen bespreking, omdat het voor de toepassing van deze uitzondering op de hoofdregel niet relevant is. Immers, in het geval de exclusieve forumkeuze wegvalt brengt de hoofdregel van artikel 29 lid 1 Brussel I-bis mee dat de rechtbank Amsterdam de zaak moet aanhouden.
Uitzondering op de uitzondering (artikel 31 lid 4 Brussel I-bis)
4.12.
[eiser] heeft tevens aangevoerd dat artikel 31 lid 4 Brussel I-bis meebrengt dat, omdat sprake is van een arbeidsovereenkomst, de zaak behandeld moet worden door de rechter van de woonplaats van de werknemer, [woonplaats 1] .
4.13.
Artikel 31 lid 4 Brussel I-bis luidt als volgt: “
4. De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing op aangelegen heden als bedoeld in de afdelingen 3, 4 of 5, indien een polis houder, een verzekerde, een begunstigde van de verzekeringsovereenkomst, een benadeelde partij, een consument of een werknemer de eiser is en de overeenkomst niet geldig is krachtens deze afdelingen.
4.14.
Dit artikel bepaalt dat in het geval dat een werknemer als eiser in een zaak optreedt het bepaalde in lid 2 van artikel 31 Brussel I-bis geen toepassing vindt. Anders gezegd, als een werknemer een zaak in Nederland aangebracht heeft en daarna wordt in Denemarken door de werkgever een zaak aangebracht met een beroep op een exclusief forumkeuzebeding, dan is de Nederlandse rechter ondanks het bepaalde in artikel 31 lid 2 Brussel I-bis niet gehouden om de zaak aan te houden.
4.15.
Nu eerder is overwogen dat artikel 31 lid 2 Brussel I-bis niet van toepassing is op de onderhavige zaak, kan een beroep op de uitzondering daarop [eiser] ook niet baten.
Tussenconclusie
4.16.
Op grond van het voorgaande zal de hoofdzaak tegen beide gedaagden worden aangehouden, totdat de Deense rechter heeft geoordeeld over haar bevoegdheid.
Verdere verweren [eiser]
4.17.
[eiser] heeft nog een aantal verweren gevoerd ertoe strekkende dat de hoofdzaak niet wordt aangehouden. Die verweren slagen niet, zoals hieronder wordt overwogen.
Forumkeuzebeding ongeldig
4.18.
Niet in geschil tussen partijen is dat in de overeenkomst een exclusief forumkeuzebeding is opgenomen voor de Deense rechter. [eiser] stelt zich, voor het geval de bevoegdheid van de rechtbank Kopenhagen daarop gebaseerd is, op het standpunt dat deze forumkeuze nietig is. Daartoe voert hij het volgende aan.
Arbeidsovereenkomst
4.19.
De stellingen van [eiser] met betrekking tot de onbevoegdheid van de Deens rechter zijn gebaseerd op de stelling dat de overeenkomst een arbeidsovereenkomst is en afdeling 5 Brussel I-bis daarom van toepassing is. Daartoe stelt [eiser] het volgende. Hij verricht als werknemer zijn gewone werkzaamheden vanuit [woonplaats 1] , waar hij ook woonachtig is. Uit afdeling 5, artikel 22 lid 1 Brussel I-bis volgt dat een vordering van een werkgever enkel kan worden aangebracht bij het gerecht van de lidstaat op het grondgebied waar de werknemer woonplaats heeft, ergo de rechtbank Amsterdam. Dit maakt dat de forumkeuze ongeldig is. Uit artikel 31 lid 4 Brussel I-bis volgt dan dat de zaak niet hoeft te worden aangehouden, aldus [eiser] . [gedaagden] betwisten dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat afdeling 5 Brussel I-bis van toepassing is.
4.20.
Een centrale vraag in dit geschil is dan ook de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het is aan de Deense rechter om deze vraag eerst te beantwoorden bij de vaststelling van haar bevoegdheid. De rechtbank Kopenhagen is immers het eerste aangezochte gerecht en de rechtbank Amsterdam het later aangezochte gerecht. Eerder is al overwogen dat de uitzondering van artikel 31 lid 4 Brussel I-bis in deze zaak niet van toepassing is.
Misbruik van bevoegdheidsregels
4.21.
[eiser] stelt tevens dat de processtrategie van [gedaagden] berust op misbruik van de bevoegdheidsregels, omdat [gedaagde 1] de Deense vordering enkel heeft ingesteld om de rechtsgang van [eiser] te dwarsbomen naar de rechtbank Amsterdam. De Deense vordering heeft namelijk helemaal geen kans van slagen. Omdat er sprake is van misbruik van omstandigheden, hoeven de artikel 29 en 30 Brussel I-bis niet te worden toegepast, aldus [eiser] .
4.22.
De kantonrechter overweegt dat de internationale bevoegdheidsregels zijn bedoeld om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. Het is aan [eiser] om te stellen dat er sprake is van concrete omstandigheden, die kunnen leiden tot de conclusie dat [gedaagden] de bevoegdheidsregels frauduleus heeft aangewend voor een ander doel dan waarvoor deze zijn bedoeld (vgl. Conclusie A.G. Jääskinen (ECLI:EU:C:2014:2443) vóór HvJ EU 21 mei 2015, ECLI:EU:C:2015:335). Slechts bij uitzondering is sprake van misbruik van het procesrecht door het instellen van een vordering. Dit doet zich met name voor indien een vordering is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de eiser de (evidente) onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan de eiser op voorhand moest begrijpen dat deze geen (enkele) kans van slagen hadden en dus volstrekt ondeugdelijk waren.
4.23.
Van een geval waarin de bevoegdheidsregels worden misbruikt om [eiser] van haar gewone rechter af te trekken door een vordering in Denemarken in te stellen is gelet op het navolgende geen sprake.
4.24.
De stellingen van [eiser] bieden onvoldoende grond om nu al, op het eerste gezicht, te concluderen dat de vordering van gedaagde volstrekt ondeugdelijk of kansloos is in de zin zoals hiervoor bedoeld. De kern van [eiser] ’s betoog is dat hij als werknemer het recht heeft om in Nederland te procederen. Dat er daadwerkelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst, staat echter nog niet vast. Zo is, bijvoorbeeld, de overeenkomst gedefinieerd als “
Consulting Contract” en [eiser] stuurde maandelijks facturen waarbij een “
Consulting Fee” gefactureerd werd. Als de kantonrechter daar nu een oordeel over zou geven, zou dat vooruitlopen op het oordeel van de eerst aangezochte Deense rechter. Het is, zoals reeds overwogen, uiteindelijk aan die rechter om te bepalen of de vordering van [gedaagde 1] inhoudelijk deugdelijk is en of er sprake is van een arbeidsovereenkomst. In dit licht heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat er sprake is van misbruik van recht.
Bescherming werknemer
4.25.
[eiser] stelt dat de vordering tot aanhouding moet worden afgewezen, gelet op de beschermingsdoelstellingen van de Brussel I-bis-Verordening ten aanzien van zwakkere partijen, zoals werknemers. Voorts kan artikel 31 lid 4 van Brussel I-bis ruim worden uitgelegd, zodat deze bepaling ook op de onderhavige zaak van toepassing is en de werknemer de beoogde bescherming geniet. Ten slotte betoogt [eiser] dat, indien de Deense rechter zich desondanks — ten onrechte — bevoegd verklaart en de vordering van [gedaagden] onverhoopt toewijst, dit vonnis in Nederland niet voor erkenning in aanmerking komt op grond van artikel 45 lid 1, onder e, sub i Brussel I-bis, nu dit vonnis strijdig is met de beschermende bepalingen ten gunste van werknemers.
4.26.
Deze verweren slagen niet. Zoals reeds overwogen, is het niet aan de kantonrechter om in dit incident vooruit te lopen op de vraag of er sprake is van arbeidsovereenkomst en [eiser] als werknemer aangemerkt moet worden. Het antwoord daarop ligt besloten in het antwoord op de vraag of de forumkeuze geldig is, en zoals reeds overwogen, is het aan de Deense rechter om daarover te oordelen bij de beoordeling van haar bevoegdheid. De beschermingsgedachte ten aanzien van werknemers, zoals neergelegd in de afdelingen 3 tot en met 5 van Brussel I-bis, komt pas in beeld indien de forumkeuze evident in strijd is met die bepalingen. In deze fase is daarvan (nog) geen sprake, zodat redeneren vanuit de beschermingsdoelstelling van de verordening thans niet mogelijk is.
Conclusie in het incident
4.27.
In afwachting van de beslissing van de Deense rechter over diens bevoegdheid, wordt iedere verdere beslissing in de hoofdzaak aangehouden tot de in de beslissing genoemde roldatum.
Proceskosten
4.28.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden] in het incident. De kosten van [gedaagden] worden begroot op € 882,50 (1 punt salaris gemachtigde en nakosten).
Tussentijds hoger beroep
4.29.
Om redenen van proceseconomische aard zal de kantonrechter tussentijds hoger beroep toestaan.

5.Beslissing in het voorwaardelijk incident

Provisionele vordering
5.1.
[eiser] heeft op grond van artikel 223 Rv een voorwaardelijk incident ingesteld, voor het geval geoordeeld wordt dat de hoofdzaak moet worden aangehouden. Nu de kantonrechter de hoofdzaak aanhoudt, wordt toegekomen aan deze vordering van [eiser] . [gedaagden] zullen in de gelegenheid gesteld worden om hierop te antwoorden.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident tot aanhouding
6.1.
houdt de behandeling van de hoofdzaak tegen [gedaagden] aan totdat in de procedure tussen [eiser] en [gedaagde 1] in Denemarken de bevoegdheid van de Deense rechter vaststaat,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden vastgesteld op € 882,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
wijst het meer of anders gevorderde in het incident af,
6.4.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
in het voorwaardelijk incident (provisionele vordering)
6.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
dinsdag 3 juni 2025voor het nemen van een (antwoord)akte door [gedaagden] over wat is vermeld onder 5.1,
in de hoofdzaak
6.6.
verwijst de hoofdzaak naar de parkeerrol van
11 november 2025, opdat de meest gerede partij zich uitlaat of de bevoegdheid van de Deense rechter vaststaat,
6.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.H.I. Hoestra.
61289