ECLI:NL:RBAMS:2025:3010

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
11467516 \ CV EXPL 24-16463
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de oneerlijkheid van bedingen in een parkeerovereenkomst tussen de gemeente Almere en een consument

In deze zaak heeft de gemeente Almere een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij in het kader van een parkeerovereenkomst. De gedaagde is niet verschenen, waardoor verstek is verleend. De gemeente vordert schadevergoeding en betaling van een dagtarief, omdat de gedaagde in strijd met de overeenkomst heeft gehandeld door 'treintje te rijden'. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gemeente Almere in deze context als verkoper moet worden beschouwd en dat de overeenkomst ambtshalve moet worden getoetst aan het consumentenrecht, inclusief de richtlijn oneerlijke bedingen. De artikelen 3, 5, 6 en 7 van de algemene voorwaarden zijn vermoedelijk oneerlijk, omdat ze de mogelijkheid bieden voor de gemeente om dubbele kosten in rekening te brengen bij de consument. De kantonrechter heeft de gemeente in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de geconstateerde oneerlijkheid van de bedingen. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11467516 \ CV EXPL 24-16463
Vonnis van 8 april 2025
in de zaak van
GEMEENTE ALMERE,
gevestigd te Almere,
eisende partij,
hierna te noemen: Gemeente Almere,
gemachtigde: Trust Krediet Beheer B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Bij dagvaarding van 9 december 2024, met producties, heeft de gemeente Almere een vordering ingesteld tegen de gedaagde partij.
1.2.
Gedaagde partij heeft geen uitstel verzocht en evenmin geantwoord, zodat tegen gedaagde partij verstek is verleend. Daarna is een datum voor vonnis bepaald.

2.Gronden van de beslissing

2.1.
De gemeente Almere stelt dat tussen partijen een (parkeer)overeenkomst tot stand is gekomen. Gedaagde heeft met zijn voertuig treintje gereden en daarmee in strijd gehandeld met de overeenkomst en de algemene voorwaarden. Gedaagde partij is op grond daarvan schadevergoeding en het dagtarief verschuldigd, aldus de gemeente Almere. De gemeente Almere vordert daarom dat gedaagde partij wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9,28 aan dagtarief, € 155,00 aan schadevergoeding en € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van gedaagde partij in de proceskosten.
2.2.
De overeenkomst waarop de gemeente Almere zich beroept, is gesloten met een consument. De dienst die de gemeente Almere hier biedt, te weten het tegen betaling beschikbaar stellen van parkeerplaatsen, is onder de gegeven omstandigheden ondergeschikt aan haar publiekrechtelijke taak. Omdat de gemeente Almere in het kader van de parkeerovereenkomst een ten opzichte van haar publiekrechtelijke taken aanvullende en bijkomstige dienst verricht, dient de gemeente Almere hier te worden beschouwd als verkoper in de zin van Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn) (zie Hof van Justitie 17 mei 2018, EU:C:2018:320). Dat betekent dat ambtshalve moet worden getoetst aan het consumentenrecht.
2.3.
Dat houdt in dat de kantonrechter uit eigen beweging (onder meer) moet beoordelen of de bedingen in de overeenkomst en de algemene voorwaarden oneerlijk zijn. Bij die beoordeling gaat het erom of dat beding, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort (artikel 3 lid 1 van de richtlijn). Hierbij moeten alle omstandigheden rond de sluiting van de overeenkomst worden meegewogen en alle andere bedingen van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de goederen of de diensten waarop de overeenkomst betrekking heeft, in aanmerking worden genomen. Voor het toetsingsmoment moet worden uitgegaan van de datum waarop de overeenkomst is gesloten. Irrelevant voor deze toets is daarom de feitelijke toepassing en uitvoering van de bedingen, of een achteraf gegeven uitleg. Verder moet rekening worden gehouden met de toepasselijke regels van het nationale recht wanneer partijen geen regeling zouden hebben getroffen.
2.4.
In het arrest van het Hof van Justitie van 13 juli 2023 (ECLI:EU:C:2023:578, rov. 67) is (opnieuw) duidelijk gemaakt dat voor de beoordeling van het oneerlijke karakter van een beding van een overeenkomst onder meer rekening moet worden gehouden met alle andere bedingen van die overeenkomst.
2.5.
In artikel 3, 5, 6 en 7 van de in deze zaak overgelegde algemene voorwaarden, zijn bepalingen opgenomen over door de parkeerder (verder ook: de consument) te vergoeden schade:
‘Artikel 3. regelgeving parkeergarage
(…)
In de gevallen dat de parkeerder handelt in strijd met de bepalingen van deze overeenkomst of uit deze overeenkomst voortvloeiend dan wel enige betalingsverplichting niet nakomt is gemeente gerechtigd om, indien zulks naar het oordeel van gemeente wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, op kosten en voor risico van parkeerder het voertuig uit de parkeergarage te verwijderen en dit, eveneens op kosten en voor risico van de parkeerder, elders te plaatsen. In plaats daarvan kan door de gemeente een fysieke belemmering aan het voertuig worden aangebracht. Tevens kan aan de parkeerder een direct opeisbare boete van € 155,-, worden opgelegd.
Artikel 5. parkeergeld
(…)
Indien het verschuldigde parkeergeld niet wordt voldaan is de parkeerder automatisch in gebreke, zonder dat een ingebrekestelling is vereist. De parkeerder is alsdan een direct opeisbare boete verschuldigd van € 155,-,
Deze boete wordt samen met het verschuldigde parkeergeld van tenminste het geldende dagtarief, door middel van een factuur achteraf gevorderd bij de kentekenhouder van het voertuig.
(…)
Het zogenaamde “treintje rijden” d.w.z. direct achter een voorgaand voertuig onder de slagboom door de parkeergarage verlaten zonder het verschuldigde parkeergeld te betalen, is niet toegestaan. De parkeerder is alsdan een direct opeisbare boete verschuldigd van € 155,-. Deze boete wordt samen met het verschuldigde parkeergeld van tenminste het geldende dagtarief, door middel van een factuur achteraf gevorderd bij de kentekenhouder van het voertuig.
Artikel 6. retentie
Gemeente is te allen tijde gerechtigd op het in de parkeergarage geparkeerde voertuig het retentierecht uit te oefenen zolang niet al hetgeen de parkeerder aan gemeente krachtens of in verband met deze overeenkomst verschuldigd is heeft voldaan. Indien parkeerder, na daartoe in gebreke te zijn gesteld, langer dan tien dagen in gebreke blijft het aan gemeente verschuldigde te voldoen is gemeente gerechtigd het voertuig overeenkomstig de wettelijke bepalingen te verkopen. Op de opbrengst kan gemeente verhalen al hetgeen de parkeerder aan gemeente verschuldigd is, met inbegrip van rente en kosten tot en met de dag van verhaal, waaronder ook begrepen de kosten ter zake de verkoop. Tijdens de periode van retentie kan gemeente het voertuig bewaren in de parkeergarage; alsdan is parkeerder over die periode parkeergeld verschuldigd als bepaald in artikel 6.2. Gemeente kan, naar keuze, gedurende deze periode het voertuig ook voor rekening en risico van parkeerder buiten de parkeergarage brengen.
(…)
Artikel 7. uitsluiting aansprakelijkheid
(…)
Parkeerder is gehouden gemeente schadeloos te stellen voor alle schade die gemeente lijdt ten gevolge van enig handelen of nalaten van parkeerder en hij zal gemeente vrijwaren voor schadevorderingen van derden die door handelen of nalaten van parkeerder.’
2.6.
Artikel 3 heeft betrekking op het niet nakomen van de overeenkomst dan wel de algemene voorwaarden door de consument en de gevolgen daarvan. In artikel 5 wordt eerst in het algemeen gesproken over bedragen die een consument verschuldigd is als het parkeergeld niet wordt voldaan. Verderop in dit artikel gaat het specifiek over bedragen die moeten worden vergoed als treintje is gereden. Artikel 7 heeft betrekking op (vergoeding van) schade die de gemeente Almere of een derde lijdt ten gevolge van enig handelen of nalaten van de consument.
2.7.
De artikelen 3, 5 en 7 hebben allemaal betrekking op (vergoeding van) schade die ontstaat door het niet nakomen van de overeenkomst en zijn zodanig geformuleerd, dat de gemeente Almere in het geval van treintje rijden op alle drie de bedingen een beroep zou kunnen doen. Daar komt bij dat de artikelen steeds spreken over ‘tenminste het geldende dagtarief’. Deze formulering laat de mogelijkheid open dat de gemeente Almere onbeperkt kosten in rekening brengt bij de consument, bovenop de boete van € 155,00.
2.8.
Op grond van de bedingen in artikel 3, 5 en 7 zou de gemeente Almere dan ook het geldende dagtarief, drie maal de boete van € 155,- en alle schade die de gemeente Almere of een derde lijdt, kunnen vorderen. de gemeente Almere zou derhalve de consument met een schadevergoeding kunnen confronteren die de daadwerkelijk geleden schade (ver) overstijgt.
2.9.
Daarnaast is de gemeente Almere ingevolge artikel 6 te allen tijde gerechtigd het voertuig van de consument onder zich te houden en na tien dagen te verkopen zolang de consument niet al hetgeen hij verschuldigd is aan de gemeente Almere heeft voldaan. Bovendien kan de gemeente Almere het voertuig ook buiten de parkeergarage brengen.
2.10.
Gelet op het beoordelingskader aangehaald in overweging 2.3, bezien in het licht van eerdergenoemd arrest van 13 juli 2023 – waarin uitdrukkelijk is bepaald dat rekening moet worden gehouden met alle andere bedingen en dat het van belang is om te verifiëren of de handelaar (in dit geval de gemeente Almere) dubbel beloond dreigt te worden – is de kantonrechter van oordeel dat de artikelen 3, 5, 6 en 7 in combinatie met elkaar vermoedelijk oneerlijk zijn. Dat de gemeente Almere in de praktijk geen beroep doet op alle bedingen, is niet van invloed op de kwalificatie van de bedingen. Het gaat er om dat de gemeente Almere met de door haar gehanteerde algemene voorwaarden bij het aangaan van de overeenkomst de mogelijkheid heeft gecreëerd om een beroep te doen op al deze bedingen tegelijk. De feitelijke uitwerking is niet relevant voor de oneerlijkheidstoets.
2.11.
Op zich is het voorbehouden van de mogelijkheid tot het vorderen een gefixeerde schadevergoeding niet oneerlijk, zoals ook eerder is geoordeeld in de rechtspraak. Maar de mogelijkheid om daarnaast onbeperkte kosten in rekening te kunnen brengen bij de consument én om naast deze bedragen nog andere schadevergoeding bij de klant in rekening te brengen maakt deze bedingen in hun onderlinge samenhang oneerlijk. Daadwerkelijke consumentenbescherming brengt met zich dat de mogelijkheid van dubbele beloning uitgesloten dient te zijn.
2.12.
Indien de bedingen als oneerlijk worden aangemerkt, moeten deze ambtshalve worden vernietigd, tenzij de consument zich daartegen verzet. Gevolg van vernietiging is dat de vordering niet toewijsbaar zou zijn.
2.13.
De kantonrechter is dan ook voornemens de hiervoor aangehaalde bedingen te vernietigen. De gemeente Almere wordt in de gelegenheid gesteld zich over de geconstateerde oneerlijkheid en (de gevolgen van) vernietiging van de bedingen uit te laten. De zaak wordt daartoe verwezen naar de rol.
2.14.
De gemeente Almere dient de akte met toelichting en eventuele stukken ter onderbouwing tenminste twee weken vóór de hierna te bepalen rolzitting aan gedaagde partij te sturen, met de mededeling dat gedaagde partij op die rolzitting daarop mag reageren dan wel uitstel kan vragen en hoe en wanneer gedaagde partij uiterlijk moet reageren. De gemeente Almere wordt in dat kader verzocht om naast de akte ook de mededeling/brief aan gedaagde partij in het geding te brengen. Wanneer niet kan worden vastgesteld dat de akte tijdig en/of met de juiste mededeling aan gedaagde partij is toegestuurd, wordt deze in beginsel buiten beschouwing gelaten.
2.15.
Iedere verdere beslissing wordt in afwachting van het voorgaande aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
dinsdag 6 mei 2025voor het nemen van een akte door de gemeente Almere over wat is vermeld onder 2.13.,
3.2.
bepaalt dat eisende partij de akte tenminste twee weken voor deze rolzitting aan gedaagde partij moet sturen, zoals hiervoor is overwogen onder 2.14.;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.