ECLI:NL:RBAMS:2025:3019

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
C/13/739736 / HA ZA 23-859
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake het 843a-incident in de zaak van het ethyleenkartel

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 7 mei 2025, wordt het 843a-incident van Vestolit afgewezen. De zaak betreft een vordering van Shell Chemicals Europe B.V. (SCE) tegen verschillende gedaagden, waaronder Celanese, Clariant, Vestolit en Westlake, in het kader van een schadevergoeding naar aanleiding van een kartelvorming in de ethyleenmarkt. SCE vordert een schadevergoeding van meer dan € 1 miljard, voortvloeiend uit een beschikking van de Europese Commissie die geldboetes heeft opgelegd aan de betrokken partijen wegens mededingingsrechtelijke inbreuken. De rechtbank behandelt in deze uitspraak de vorderingen van Vestolit om inzage te krijgen in bepaalde bescheiden op basis van artikel 843a Rv. De rechtbank oordeelt dat Vestolit onvoldoende rechtmatig belang heeft aangetoond voor de gevraagde inzage en dat de vorderingen daarom moeten worden afgewezen. De proceskosten worden toegewezen aan SCE, die in deze procedure als eiseres optreedt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rol voor de conclusies van antwoord van alle gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/739736 / HA ZA 23-859
Vonnis in incident 843a Rv van 7 mei 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHELL CHEMICALS EUROPE B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. Chr.F. Kroes te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
1.
CELANESE EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak 1,
advocaat: mr. J.K. de Pree te Amsterdam,
de vennootschappen naar buitenlands recht
2.
CELANESE CORPORATION,
gevestigd te Irving (Verenigde Staten van Amerika),
3.
CELANESE SERVICES GERMANY GMBH,
gevestigd te Sulzbach (Duitsland),
gedaagden in de hoofdzaak 2 en 3,
advocaat: mr. M.G. Bredenoord-Spoek te Amsterdam,
de vennootschappen naar buitenlands recht
4.
CLARIANT AG,
gevestigd te Muttenz (Zwitserland),
5.
CLARIANT INTERNATIONAL AG,
gevestigd te Muttenz (Zwitserland),
gedaagden in de hoofdzaak 4 en 5,
advocaat: mr. M.H.C. Sinninghe Damsté te Amsterdam,
de vennootschappen naar buitenlands recht
6.
ORBIA ADVANCE CORPORATION, S.A.B. DE C.V.,
gevestigd te Mexico-Stad (Mexico),
7.
VESTOLIT GMBH,
gevestigd te Marl (Duitsland),
gedaagden in de hoofdzaak 6 en 7,
eiseressen in het incident,
advocaat: mr. H.M. Cornelissen te Amsterdam,
de vennootschappen naar buitenlands recht
8.
WESTLAKE CORPORATION,
gevestigd te Houston (Verenigde Staten van Amerika),
9.
WESTLAKE GERMANY GMBH & CO. KG,
gevestigd te Ismaning (Duitsland),
10.
WESTLAKE VINNOLIT GMBH & CO. KG,
gevestigd te Ismaning (Duitsland),
11.
WESTLAKE VINNOLIT HOLDINGS GMBH,
gevestigd te Ismaning (Duitsland),
gedaagden in de hoofdzaak 8 tot en met 11,
advocaat: mr. W. Heemskerk te Den Haag.
Eiseres in de hoofdzaak wordt hierna SCE genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak 1 tot en met 3 worden hierna gezamenlijk Celanese genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak 4 en 5 worden hierna gezamenlijk Clariant genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak 6 en 7 worden hierna gezamenlijk Vestolit genoemd. Gedaagden in de hoofdzaak 8 tot en met 11 worden hierna gezamenlijk Westlake genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident voeging van 24 april 2024 en de daarin genoemde stukken, waaronder de incidentele conclusie van Vestolit houdende een 843a-incident, met producties 1 – 5,
- het vonnis van 14 augustus 2024 en de daarin genoemde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in het 843a-incident van SCE,
- het vonnis in de bevoegdheids- en vrijwaringsincidenten van 22 januari 2025 en de daarin genoemde stukken,
- de intrekking van SCE van 28 februari 2025 van de eerder door haar overgelegde productie 35,
- de akte overlegging producties van Vestolit, met producties 6 – 8,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 maart 2025 en de daarin genoemde stukken,
- de brief van SCE van 29 april 2025 met opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van Vestolit van 2 mei 2025 houdende een reactie op de brief van SCE van 29 april 2025.
1.2.
Daarna is bepaald dat vandaag een vonnis in incident wordt uitgesproken.

2.De zaak en de procesvoering tot nu toe in het kort

2.1.
In de hoofdzaak vordert SCE onder meer dat Celanese, Clariant, Vestolit en Westlake hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van ruim € 1 miljard. SCE heeft vorderingen ingesteld in vervolg op een beschikking van de Europese Commissie van 14 juli 2020 waarbij geldboetes zijn opgelegd aan Celanese, Clariant, Vestolit en Westlake (aan deze laatste is immuniteit verleend) wegens kartelvorming.
2.2.
In deze zaak heeft op 12 februari 2024 een regiezitting plaatsgevonden. Daarbij is aan de orde gekomen dat aan de door SCE gemaakte schadeberekening bedrijfsvertrouwelijke gegevens ten grondslag liggen en dat die in deze procedure aan een vertrouwelijkheidsregime moeten worden onderworpen. De rechtbank heeft tijdens voornoemde regiezitting beslist dat die bedrijfsvertrouwelijke gegevens moeten worden ondergebracht in een door SCE in te richten dataroom (te weten de Dataroom Damages Calculation), waartoe een beperkte aan partijen gelieerde groep personen (de
confidentiality ring) toegang zou krijgen. Over de Dataroom Damages Calculation zijn tijdens de regiezitting van 12 februari 2024 afspraken gemaakt, die zijn vastgelegd in het proces-verbaal van die regiezitting. SCE heeft aan de aan gedaagden verbonden personen die tot de
confidentiality ringbehoren toegang gegeven tot een groot aantal bestanden.
2.3.
Clariant, Vestolit en Westlake hebben afzonderlijke bevoegdheidsincidenten opgeworpen. Daarnaast hebben alle gedaagden afzonderlijke (voorwaardelijke) onderlinge vrijwaringsincidenten opgeworpen. Verder heeft Vestolit een 843a-incident opgeworpen.
2.4.
Daarna heeft de rechtbank op 14 augustus 2024 een vonnis gewezen omtrent verzoeken van partijen in verband met de
confidentiality ringen de (toegang tot de) Dataroom Damages Calculation.
2.5.
Gedaagden hebben na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld op 13 november 2024 geen 843a-incident opgeworpen over in de Dataroom Damages Calculation ter beschikking gestelde documenten.
2.6.
De rechtbank heeft bij vonnis van 22 januari 2025 de bevoegdheidsincidenten van Clariant, Vestolit en Westlake afgewezen en de door alle gedaagden opgeworpen onderlinge vrijwaringsincidenten (grotendeels) toegewezen. Bij voornoemd vonnis heeft de rechtbank ook nadere regiebeslissingen genomen omtrent de
confidentiality ringen de (toegang tot de) Dataroom Damages Calculation.
2.7.
In dit vonnis wordt het 843a-incident van Vestolit afgewezen. Ook wordt in dit vonnis de verdere procesvoering in de hoofdzaak nader gespecificeerd.

3.De feiten voor zover van belang voor het 843a-incident

3.1.
SCE treedt in deze procedure op als lasthebber van Shell Deutschland GmbH, Shell Company of Türkiye Limited, Shell Chemical LP en Shell Downstream South Africa (Proprietary) Limited ingevolge overeenkomsten van respectievelijk 9 september 2024, 22 oktober 2024, 23 oktober 2024 en 1 november 2024.
3.2.
SCE produceert en verkoopt onder meer ethyleen en ethyleenderivaten.
3.3.
Bij besluit van 14 juli 2020 (
Case AT.40410-Ethylene) heeft de Europese Commissie één enkele en voortdurende inbreuk op artikel 101 VWEU [1] vastgesteld door in totaal elf partijen, te weten alle gedaagden (hierna: het EC-besluit). De inbreuk bestond – samengevat – uit bilaterale informatie-uitwisselingen die tot doel hadden het neerwaarts beïnvloeden van de Monthly Contract Price, een referentieprijs die in bepaalde ethyleenleveringsovereenkomsten één van de variabelen vormt van de prijsformule voor het vaststellen van de prijs van ethyleen en ethyleenderivaten (hierna: de inbreuk). In het EC-besluit is vastgesteld dat de inbreuk heeft plaatsgevonden tussen 26 december 2011 en 29 maart 2017 (hierna: de inbreukperiode). Alle gedaagden zijn geadresseerden van het EC-besluit.
3.4.
Westlake heeft de Europese Commissie op 29 juni 2016 geïnformeerd over de inbreuk en een immuniteitsverzoek gedaan. Aan Westlake is volledige immuniteit verleend op basis van de zogenoemde clementieregeling. Celanese, Clariant en Vestolit zijn door de Europese Commissie bij het EC-besluit beboet.

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
SCE vordert na eiswijziging – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Celanese, Clariant, Vestolit en Westlake hoofdelijk veroordeelt tot betaling van:
I. € 1.026.374.767,43, vermeerderd met rente,
II. de kosten voor de bijstand van deskundigen in de onderhavige procedure, vermeerderd met rente,
III. interne bedrijfskosten in verband met de onderhavige procedure, vermeerderd met rente,
IV. de proceskosten, vermeerderd met rente.
4.2.
Celanese, Clariant, Vestolit en Westlake hebben in de hoofdzaak nog niet van antwoord gediend.

5.Het geschil in het 843a-incident

5.1.
Vestolit vordert – samengevat – dat de rechtbank SCE bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. beveelt afschrift te verstrekken aan Vestolit van de in bijlage I bij dit vonnis beschreven bescheiden, op straffe van een dwangsom,
II. veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente en de nakosten.
5.2.
SCE voert verweer en concludeert – samengevat – tot:
primair:
I. afwijzing van de vorderingen van Vestolit,
II. veroordeling van Vestolit in de proceskosten,
subsidiair en voor zover de vordering van Vestolit tot afschrift van bescheiden wordt toegewezen:
III. verwijzing van de zaak naar de rol voor uitlating aan de zijde van SCE (en vervolgens) Vestolit over de onderwerpen genoemd in randnummers 80 en 81 van haar conclusie van antwoord in het 843a-incident,
IV. bepaling dat de bescheiden zullen worden ondergebracht in een
confidentiality ringwaar enkel de advocaten van Vestolit en haar externe deskundigen toegang toe hebben.
5.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, indien nodig, ingegaan.

6.De beoordeling

in het 843a-incident
6.1.
Voordat de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van Vestolit, behandelt zij eerst de vraag of Vestolit haar eis heeft gewijzigd.
Heeft Vestolit haar eis gewijzigd?
6.2.
SCE heeft zich tijdens de mondelinge behandeling van 25 maart 2025 op het standpunt gesteld dat de stelling van Vestolit dat zij de door haar gevorderde bescheiden nodig heeft voor haar verweer in de hoofdzaak, een eiswijziging behelst, welke niet is toegestaan. Volgens SCE heeft Vestolit het door haar gestelde belang bij die bescheiden in haar incidentele conclusie uitdrukkelijk beperkt tot het bewijzen van een inbreuk op het mededingingsrecht aan de aanbodzijde van de ethyleenmarkt, waaraan SCE deelnam althans deelneemt, met het oog op een in te stellen reconventionele vordering. Daarin wordt SCE niet gevolgd. Vestolit heeft in haar incidentele conclusie voldoende duidelijk toegelicht dat zij de door haar gevorderde bescheiden ook nodig heeft voor haar verweer in conventie in de hoofdzaak. Voor zover SCE meent dat het debat over dat door Vestolit gestelde belang bij de door haar gevorderde bescheiden niet of onvoldoende is gevoerd, komt dat voor haar risico, omdat SCE bij conclusie van antwoord in het 843a-incident en tijdens de mondelinge behandeling van 25 maart 2025 in de gelegenheid is geweest dat debat te voeren.
Beoordeling
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van Vestolit tot afschrift van de in bijlage I bij dit vonnis beschreven bescheiden, moet worden afgewezen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht.
6.4.
Voorop staat dat de vordering van Vestolit tot afschrift van bescheiden, is gegrond op artikel 843a (oud) Rv. Die bepaling is per 1 januari 2025 vervallen, maar blijft op grond van overgangsrecht van toepassing in deze zaak, omdat deze zaak voor die datum aanhangig is gemaakt. [2]
6.5.
Artikel 843a (oud) Rv biedt een partij de mogelijkheid inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden te vorderen. Artikel 843a (oud) Rv voorziet echter niet in een onbeperkt recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden. Het artikel biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan een partij slechts het bestaan vermoedt of waarvan hij vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen in de hoofdzaak. Ter voorkoming van dergelijke
fishing expeditions,stelt artikel 843a (oud) Rv het inzagerecht afhankelijk van een aantal cumulatieve vereisten. In dit artikel is bepaald dat degene die daarbij rechtmatig belang heeft, afschrift kan vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarbij hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zijn berusting heeft. Ook als aan deze vereisten is voldaan, is de vordering niet steeds toewijsbaar. Een vordering tot inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden dient te worden afgewezen indien gewichtige redenen aan toewijzing in de weg staan of redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd.
6.6.
Verder geldt dat een onrechtmatige daad een rechtsbetrekking is in de zin van artikel 843a (oud) Rv. Voor een toewijzing van een vordering tot afschrift van bescheiden op grond van artikel 843a (oud) Rv is niet vereist dat al vaststaat dat een onrechtmatige daad is gepleegd tegenover de partij die afschrift vraagt. Als maatstaf geldt dat het bestaan van de gestelde onrechtmatige daad voldoende aannemelijk moet zijn. De partij die inzage, afschrift of uittreksel van bewijsmateriaal verlangt om een door haar vermoede onrechtmatige daad te kunnen aantonen, moet gemotiveerd zodanige feiten en omstandigheden stellen en eventueel met reeds voorhanden bewijsmateriaal onderbouwen dat voldoende aannemelijk is dat die onrechtmatige daad zich heeft voorgedaan of dreigt voor te doen. De vraag wat als voldoende mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. [3]
6.7.
Vestolit stelt – samengevat – dat verschillende rechtsbetrekkingen tussen haar en SCE bestaan, omdat i) SCE in de hoofdzaak tegen haar een schadevergoedingsvordering op grond van onrechtmatige daad heeft ingesteld en ii) SCE onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld, omdat voldoende aannemelijk is dat de prijzen voor ethyleen zijn beïnvloed door een inbreuk op het mededingingsrecht aan de aanbodzijde van de ethyleenmarkt waaraan SCE deelnam althans deelneemt. Verder stelt Vestolit – samengevat – dat zij een rechtmatig belang heeft bij de door haar gevorderde bescheiden, omdat zij die nodig heeft voor de (nadere) onderbouwing van i) haar verweer in de hoofdzaak en ii) een mogelijke eis in reconventie op grond van onrechtmatig handelen van SCE tegenover haar.
Vooralsnog onvoldoende rechtmatig belang ten aanzien van het verweer in de hoofdzaak
6.8.
Voor zover de vordering tot afschrift van bescheiden van Vestolit is gericht op het (nader) kunnen onderbouwen van haar verweer in de hoofdzaak, geldt dat op dit moment niet kan worden beoordeeld of de door haar gevraagde margegegevens relevant zijn voor haar verweer in de hoofdzaak tegen de door SCE gestelde schade. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de schadeberekening van SCE is gebaseerd op de zogenoemde Diff-in-Diff-methode waarbij een vergelijking is gemaakt tussen de ethyleenprijzen in Europa en de ethyleenprijzen op de Zuidoost- en Noordoost-Aziatische markten. Voornoemde schadeberekening is gemaakt aan de hand van de
underchargeten opzichte van de Noordoost-Aziatische markt. Tegen die achtergrond ligt het vooralsnog niet voor de hand dat Vestolit – voor haar verweer in de hoofdzaak – een vergelijking moet maken tussen behaalde marges op de verkoop van ethyleen. Anders dan dat zij de gegevens wil meenemen in haar eigen econometrische analyse heeft Vestolit ook niet concreet toegelicht waarom zij de margegegevens nodig heeft voor haar verweer in de hoofdzaak. Op dit moment ligt het evenmin voor de hand dat Vestolit – voor haar verweer in de hoofdzaak – de op verschillende ethyleenmarkten door verschillende ethyleenleveranciers op de verkoop van ethyleen behaalde marges met elkaar vergelijkt, ook al omdat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de daarvoor benodigde margegevens van die ethyleenleveranciers voor haar beschikbaar zullen zijn. In zoverre ontbreekt dus vooralsnog een rechtmatig belang van Vestolit bij deze vordering.
Rechtsbetrekking ten aanzien van mededingingsrechtelijke inbreuk aan de aanbodzijde onvoldoende aannemelijk
6.9.
Voor zover de vordering tot afschrift van bescheiden van Vestolit is gericht op het aantonen van onrechtmatig handelen van SCE tegenover haar, geldt dat Vestolit die rechtsbetrekking onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De stellingen van Vestolit in dit verband komen er in de kern op neer dat zij vermoedt dat SCE samen met andere ethyleenleveranciers deelnam althans deelneemt aan een inbreuk op het mededingingsrecht aan de aanbodzijde van de ethyleenmarkt en – in het verlengde daarvan – dat SCE daarmee onrechtmatig tegenover haar heeft gehandeld althans handelt. Vestolit heeft echter geen concrete gedragingen van SCE naar voren gebracht waaruit dat blijkt. Na vragen daarover van de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling van 25 maart 2025, heeft Vestolit ook niet aannemelijk kunnen maken wanneer de door haar vermoede inbreuk op het mededingingsrecht aan de aanbodzijde van de ethyleenmarkt zou zijn begonnen of (mogelijk) geëindigd.
6.10.
Vestolit leidt het bestaan van prijsafspraken af uit de gestegen marge tussen de prijs van ethyleen en de prijs van nafta. Zij heeft de volgende grafiek in het geding gebracht.
Vestolit wijst op het verschil tussen de rode lijnen aan het begin en aan het einde van de in die grafiek gemarkeerde inbreukperiode. Daaruit blijkt naar zij stelt een toename van de marge die wijst op prijsafspraken tussen aanbieders van ethyleen. De stippellijnen duiden de gestegen gemiddelde marge aan; deze lag in de inbreukperiode hoger dan ervoor en erna. Vestolit heeft de gegevens waarop deze grafiek berust niet in het geding gebracht.
6.11.
De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie uit de grafiek niet kan worden getrokken. Uit de grafiek blijkt dat de prijzen van nafta en van ethyleen aan aanzienlijke schommelingen onderhevig waren, waarbij de prijs van ethyleen met enige vertraging reageert op de ontwikkeling van de naftaprijs. Daardoor kan na een prijsverandering van nafta waarop de ethyleenprijs nog niet heeft gereageerd een hogere of lagere marge dan de gemiddelde marge worden gemeten. Het op willekeurige momenten (te weten aan het begin en aan het einde van de veronderstelde inbreukperiode) vaststellen van de marge tussen beide prijzen zegt daarom niet veel.
Dat zou anders kunnen zijn als in een bepaalde langere periode een duidelijk sterk toegenomen gemiddelde marge zou kunnen worden vastgesteld. Dat is echter niet het geval. De marge die door Vestolit is berekend in de periode voor, tijdens en na de inbreukperiode ligt juist dicht bij elkaar in de buurt, deze varieert van ongeveer 1050 in de periode voor en na de gestelde inbreukperiode en rond de 1100 tijdens de gestelde inbreukperiode. Uit de geringe stijging van de gemiddelde marge in de door Vestolit gestelde inbreukperiode kan daarom niet worden afgeleid dat waarschijnlijk is dat aanbieders van ethyleen in die periode prijsafspraken hebben gemaakt. Voor de in de gestelde inbreukperiode iets hogere marge zijn alternatieve verklaringen mogelijk, die SCE ook naar voren heeft gebracht. Zij heeft onder andere gewezen op fluctuaties in vraag en aanbod van ethyleen, die van invloed zijn op de prijs en dus ook op de marge.
Onvoldoende bepaalde bescheiden
6.12.
Bovendien geldt het volgende. Vestolit vordert ter onderbouwing van haar mogelijke vordering in reconventie afschrift van elf categorieën bescheiden (a tot en met k), waarvan categorie i uiteenvalt in nog eens drie subcategorieën. Uit de beschrijving van die bescheiden blijkt dat die – kort gezegd – zien op
alle correspondentiealthans
alle documentenover een periode van ruim negen jaar met betrekking tot onder meer i) de (afzonderlijke) winstmarges van SCE op de productie en verkoop van ethyleen op de Noordwest-Europese ethyleenhandelsmarkt, ii) de kosten voor de inkoop van nafta, iii) de kosten voor nutsvoorzieningen en de aankoop van grondstoffen, iv) de prijsstelling van ethyleen, v) de
swap agreementsdie SCE en andere ethyleenleveranciers hebben gesloten en vi) de deelname van SCE aan brancheorganisaties. Vestolit heeft in dit verband toegelicht dat onder voornoemde
correspondentiein ieder geval wordt verstaan brieven, e-mails en WhatsApp- en sms-berichten en dat onder voornoemde
documentenonder meer moet worden verstaan memoranda, notities, presentaties, analyses alsook facturen en overzichten (zie bijlage I bij dit vonnis). Naar het oordeel van de rechtbank is deze beschrijving van de bescheiden te alomvattend om in dit geval te kunnen spreken van
bepaalde bescheidenzoals bedoeld in artikel 843a (oud) Rv. De vordering van Vestolit tot afschrift van bescheiden heeft te zeer het karakter van een
fishing expedition, waarvoor artikel 843a (oud) Rv geen ruimte biedt.
Slotsom
6.13.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van Vestolit moeten worden afgewezen. Gezien dit oordeel komt de rechtbank niet meer toe aan een bespreking van wat Vestolit en SCE verder nog naar voren hebben gebracht, waaronder over de vragen of i) SCE de gevorderde bescheiden in bezit of onder haar berusting heeft en ii) SCE een rechtsgrond heeft om te weigeren de gevorderde bescheiden aan Vestolit te verstrekken.
De proceskosten
6.14.
Vestolit krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van SCE betalen. De proceskosten van SCE worden begroot op:
- salaris advocaat: € 1.228,00 (2,0 punten x tarief II: € 614,00)
- nakosten:
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
- totaal: € 1.406,00
6.15.
De proceskostenveroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken.
6.16.
Voor een uitvoerbaar bij voorraad verklaring van de proceskostenveroordeling is gelet op het bepaalde in artikel 233 lid 1 Rv geen plaats, omdat SCE dat niet heeft gevorderd.
Verzoek tot openstelling tussentijds hoger beroep van Vestolit
6.17.
Naar aanleiding van het desbetreffende verzoek van Vestolit ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de hoofdregel van artikel 337 lid 2 Rv die inhoudt dat hoger beroep van tussenvonnissen slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld. De enkele stelling van Vestolit in dit verband dat de definitieve uitkomst van het door haar opgeworpen 843a-incident direct van invloed is op haar (mogelijkheden tot) inhoudelijk verweer tegen de vorderingen van SCE in de hoofdzaak althans de mogelijkheid om tegelijkertijd vorderingen in reconventie tegen SCE in te kunnen stellen, is daarvoor onvoldoende. Voornoemd verzoek van Vestolit wordt dan ook afgewezen.

7.De verdere procesvoering in de hoofdzaak

7.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van 25 maart 2025 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de eventuele verdere procesvoering in de hoofdzaak.
7.2.
Gelet op de uitkomst van de procedure in het 843a-incident van Vestolit, ziet de rechtbank geen reden om i) Vestolit en SCE in de gelegenheid te stellen zich bij afzonderlijke akte nader uit te laten over de door hen over en weer ingebrachte (aanvullende) deskundigenrapporten (zoals opgenomen in productie 6 van Vestolit en productie 43 van SCE) en ii) partijen in de gelegenheid te stellen zich nader uit te laten over de verdere voortgang van de hoofdzaak.
7.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 25 maart 2025 is met partijen besproken dat de deskundigen van gedaagden zoveel mogelijk met elkaar zullen samenwerken. In de door de deskundigen op te maken – en door gedaagden in te dienen – rapporten zal zijn aangegeven tot waar de gemeenschappelijke bevindingen zijn opgenomen en vanaf waar de partij-specifieke bevindingen zijn opgenomen.
7.4.
De rechtbank heeft reeds in het vonnis in de bevoegdheids- en vrijwaringsincidenten van 22 januari 2025 bepaald dat de zaak op de rol van
27 augustus 2025staat voor het indienen van de conclusies van antwoord in de hoofdzaak. Die rolverwijzing blijft gelet op de uitspraak in dit incident ongewijzigd.
7.5.
Gelet op al het voorgaande wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

8.De beslissing

De rechtbank
in het 843a-incident
8.1.
wijst de vorderingen af,
8.2.
veroordeelt Vestolit hoofdelijk in de proceskosten van SCE, begroot op € 1.406,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe; als Vestolit niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Vestolit € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
in de hoofdzaak
8.3.
verwijst de zaak naar de rol van
27 augustus 2025voor de conclusies van antwoord van alle gedaagden,
8.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, mr. R.H.C. Jongeneel en mr. M. Singeling, rechters, bijgestaan door mr. L.J.P.C. Silven, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.
Bijlage I
In deze bijlage is hieronder – voor zover relevant en waar nodig door de rechtbank aangevuld – de tekst en de voetnoten onder randnummer 9.4.21 van de incidentele conclusie van Vestolit opgenomen.
“Vestolit vordert afschrift van de volgende Bescheiden:(…)
a. Alle Interne Correspondentie [4] , Externe Correspondentie [5] (zoals gedefinieerd in de voetnoten) en andere documenten (inclusief memoranda, notities, presentaties, analyses) met betrekking tot (winst)marges van SCE [6] op de productie en verkoop van ethyleen op de NWE Merchant Market tussen 1 januari 2010 en 27 maart 2019 (de “
Relevante Periode”), waarmee de voor de vorderingen van SCE mogelijk relevante periode in ieder geval is gedekt;
De gegevens met betrekking tot de afzonderlijke door SCE behaalde (winst)marges op de productie en verkoop van ethyleen in de Relevante Periode;
De stoomkrakersmarges van stoomkrakers van SCE binnen het ARG+Netwerk in de Relevante Periode:
Een overzicht van de in de Relevante Periode daadwerkelijke door SCE gemaakte kosten voor de inkoop van nafta ten behoeve van de ethyleenproductie in Noordwest-Europa;
Alle Interne Correspondentie en andere documenten (inclusief facturen, analyses, overzichten) uit de Relevante Periode [met, toevoeging rechtbank] betrekking tot de kosten voor nutsvoorzieningen en voor aankoop van grondstoffen ten behoeve van de ethyleenproductie in Noordwest-Europa. Meer in het bijzonder de Interne Correspondentie en andere documenten (inclusief memoranda, notities, presentaties, analyses) over het verband tussen de grondstofprijzen en de ethyleenprijzen;
Alle Interne Correspondentie, Externe Correspondentie en andere documenten (inclusief memoranda, notities, presentaties, analyses) uit de Relevante Periode met betrekking tot de prijsstelling van ethyleen. Dit betreft in ieder geval Correspondentie en andere documenten met betrekking tot de in rekening te brengen ethyleenprijzen, doelstellingen ten aanzien van de hoogte van de MCPs en doelstellingen ten aanzien van de (winst)marges op de productie en verkoop van ethyleen;
Alle
swap agreementsdie SCE en andere Leveranciers met betrekking tot ethyleen hebben gesloten in de Relevante Periode;
Alle Interne Correspondentie en Externe Correspondentie met betrekking tot het onderhandelen, sluiten en uitvoeren van de
swap agreementsmet betrekking tot ethyleen in de Relevante Periode.
Alle bescheiden met betrekking tot de deelname van SCE in de Relevante Periode aan (bijeenkomsten en/of initiatieven van) de in §9.3.30 — 9.3.32 [van de incidentele conclusie van Vestolit, toevoeging rechtbank] genoemde brancheorganisaties [te weten i) Petrochemicals Europe ii) European Chemical Association iii) European Petrochemical Association iv) Dutch Chemical Association v) Plastics Europe en vi) British Chemical Association, toevoeging rechtbank]. Dit betreft in ieder geval:
i. Alle agenda’s, notities/aantekeningen, notulen van de vergaderingen van voornoemde brancheorganisaties waaraan SCE, althans de Relevante Werknemers van SCE heeft/hebben deelgenomen in de Relevante Periode;
ii. Alle reis- en onkostendeclaraties van de Relevante Werknemers van SCE uit de Relevante Periode die verband houden met de bijeenkomsten van voornoemde brancheorganisaties;
iii. Alle Externe Correspondentie tussen de Relevante Werknemers van SCE en die van andere Leveranciers omtrent de (inhoud van de) vergaderingen van de brancheorganisaties in de Relevante Periode.
Alle Interne Correspondentie en Externe Correspondentie in de Relevante Periode tussen SCE, en haar joint venture-partners BASE en ExxonMobil met betrekking tot de (winst)marges bij de verkoop van ethyleen en ethyleenderivaten en de prijsstelling van ethyleen op de NWE Merchant Market;
Alle Interne Correspondentie en Externe Correspondentie in de Relevante Periode met betrekking tot de deelname aan en uitvoering van de Settlement Procedure en — meer specifiek — over de keuze van SCE en/of andere Leveranciers van de (meest geschikte) Afnemers voor de Settlement Procedure.”

Voetnoten

1.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2.Artikel XIIA van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht (
3.HR 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251 (
4.Onder Correspondentie wordt in ieder geval verstaan brieven, e-mails en WhatsApp- en sms-berichten (de “
5.Correspondentie tussen de Relevante Werknemers van SCE en externen, in het bijzonder werknemers of bestuurders van andere Leveranciers en de marktanalisten (waaronder de
6.Daaronder begrepen de Lastgevers die SCE in deze procedure beweert te vertegenwoordigen.