In deze zaak vorderde de woningstichting Rochdale betaling van een huurachterstand van € 3.329,96 van de gedaagde, die een woning huurde van Rochdale. De huurachterstand was ontstaan door niet tijdige betalingen. Rochdale vorderde niet alleen betaling van de huurachterstand, maar ook ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Na de dagvaarding had de gedaagde een deel van de huurachterstand ingelopen, waardoor Rochdale haar eis verminderde tot € 899,65 aan huurachterstand tot en met maart 2025, plus wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter oordeelde dat het verweer van de gedaagde niet slaagde, omdat hij zijn stelling over betaling van de huurachterstand niet had onderbouwd met bewijs. De kantonrechter wees de vorderingen van Rochdale toe, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 899,65 aan huurachterstand, de wettelijke rente vanaf 6 maart 2025, en de proceskosten van in totaal € 970,88. Het vonnis werd uitgesproken op 1 mei 2025.