ECLI:NL:RBAMS:2025:3084

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
11335323 WM VERZ 24-7578
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde administratieve sanctie wegens verkeersgedraging zonder staandehouding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een administratieve sanctie opgelegd op basis van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had beroep ingesteld tegen een beschikking van 4 april 2023, waarin een sanctie was opgelegd wegens het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden. De verbalisant had verklaard dat hij de gedraging had waargenomen, maar de kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant onvoldoende was om te concluderen dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. De kantonrechter stelde vast dat de verbalisant in een burgervoertuig zat en onvoldoende toelichting had gegeven over de omstandigheden waaronder de gedraging was geconstateerd. Hierdoor werd de inleidende beschikking vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Tevens werd een proceskostenvergoeding toegekend aan betrokkene, omdat deze in het gelijk was gesteld. De kantonrechter oordeelde dat de kosten van de procedure tot een bedrag van € 1.230,50 vergoed dienden te worden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
kantonrechter: mr. M.W. van der Veen
zaaknummer: 11335323 WM VERZ 24-7578
beslissing van: 23 april 2025
func.: 43837
Afschrift van de aantekening in het proces-verbaal van de openbare zitting van 23 april 2025 inzake het beroep ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: de Wahv) van:

[betrokkene]

[adres]
(verder: betrokkene)
voor wie beroep is ingesteld door
mr. N.G.A. Voorbach van Verkeersboete.NL(verder: gemachtigde)
welk beroep is ingesteld bij verzoekschrift, ingekomen bij de CVOM te Utrecht op 10 september 2023 en is gericht tegen de beslissing van 9 augustus 2023 van de
officier van justitie(verder: verweerder) ten aanzien van betrokkene, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001.

CJIB-nummer: [nummer]

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Aan betrokkene is bij beschikking van 4 april 2023 (verder: de inleidende beschikking) een sanctie in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) opgelegd. Namens betrokkene heeft gemachtigde tegen de inleidende beschikking beroep ingesteld bij verweerder. Deze heeft dat beroep - nadat gemachtigde het beroep schriftelijk heeft aangevuld - ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft gemachtigde vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende gegevens overgelegd. De mondelinge behandeling van het beroep is gestart op de openbare zitting van 4 februari 2025, waar de behandeling van de zaak is aangehouden om betrokkene in de gelegenheid te stellen alsnog zekerheid te stellen en verweerder tevens de gelegenheid te bieden aanvullende informatie bij de verbalisant op te vragen.
De mondelinge behandeling van het beroep is voortgezet op de openbare zitting van 23 april 2025, voor welke zitting partijen zijn opgeroepen. Het beroep is behandeld op de openbare zitting van 23 april 2025. Partijen zijn voor deze zitting opgeroepen.
Namens gemachtigde is mr. J. Piet bij de zitting verschenen.
Ter zitting heeft verweerder gereageerd op de inhoud van het beroepschrift. Verweerder heeft geconcludeerd dat het beroep gedeeltelijk gegrond is.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

Ten aanzien van de zekerheid:

Allereerst dient beoordeeld te worden of betrokkene in het beroep kan worden ontvangen.
Bij de tussenbeslissing van 4 februari 2025 is de onderhavige zaak aangehouden om betrokkene in de gelegenheid te stellen alsnog aan de verplichting om zekerheid te stellen te voldoen.
Gelet op het voorgaande heeft gemachtigde bij e-mail op 12 februari 2025 recente informatie omtrent de financiële situatie van betrokkene in het geding gebracht. Dit betreft kopieën van bankafschriften van 31 december 2024 en van 31 januari 2025, alsmede informatie betreffende de Wajong-uitkering van betrokkene in januari en februari 2025. Daarbij wordt vermeld dat betrokkene persisteert in zijn verzoek om de zekerheid op nihil te stellen.
De kantonrechter stelt tijdens de zitting van 23 april 2025 vast dat betrokkene de bij artikel 11, derde lid, van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) voorgeschreven zekerheid voor betaling van het sanctiebedrag en de administratiekosten nog immer niet heeft voldaan.
Verweerder verzoekt de kantonrechter om op grond van de onderbouwing van het draagkrachtverweer met recente informatie, waaruit blijkt dat betrokkene een Wajong-uitkering ontvangt, het aan zekerheid te stellen bedrag te beperken tot nihil.
6. De kantonrechter volgt het ingenomen standpunt van verweerder en stelt de zekerheid op nihil, zodat kan worden overgegaan tot de inhoudelijke behandeling van het beroepschrift.

Ten aanzien van het inhoudelijke beroepschrift:

7. Aan betrokkene is bij de inleidende beschikking wegens een verkeersgedraging een administratieve sanctie opgelegd ingevolge de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Betrokkene wordt verweten dat de bestuurder van het motorvoertuig, met kenteken [kenteken] , waarvoor betrokkene als kentekenhouder aansprakelijk is, tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat heeft vastgehouden. Deze gedraging is geconstateerd op 16 maart 2023 om 20:20 uur op de [locatie] .
8. Het beroep is tijdig ingesteld.
9. Gemachtigde voert tegen de beslissing van verweerder aan dat betrokkene de gedraging ontkent. Bij het aanmelden van zijn zaak liet betrokkene weten dat er iemand in de auto achter hem zat die vermoedelijk iets liet zien aan hem. Betrokkene heeft geen telefoon of elektronisch apparaat tijdens het rijden in zijn handen gehad.
Verder stelt gemachtigde dat de verklaring van de verbalisant niet compleet is. De verbalisant heeft niet vermeld wat zijn positie was ten opzichte van het betrokken voertuig. Ook heeft de verbalisant niet vermeld hoe hij heeft vastgesteld dat het ging om een mobiel elektronisch apparaat dat werd vastgehouden. Evenmin is de afstand tussen betrokkene en het voertuig van de verbalisant bekend. Het is dus niet bekend of de verbalisant rechtstreeks en onbelemmerd zicht had op de handelingen van betrokkene en zijn passagier. Op basis van de beschikbare gegevens kan de gedraging derhalve niet worden vastgesteld.
Voorts voert gemachtigde aan dat ten onrechte geen staandehouding is verricht. Uit de verklaring van de verbalisant volgt dat deze heeft afgezien van een staandehouding vanwege - kort gezegd – ‘burgervoertuig’. Dat is op zichzelf geen toereikende reden om af te zien van een staandehouding. Het rijden in een privévoertuig, het niet beschikken over een stopbord, een andere (spoed)melding, vormt allen zonder context onvoldoende aanleiding om niet staande te houden.
Gelet op het voorgaande verzoekt gemachtigde de kantonrechter om het beroep gegrond te verklaren en de inleidende beschikking te vernietigen. Namens betrokkene wordt tevens verzocht om de toekenning van een proceskostenvergoeding met het buiten toepassing laten van artikel 13a lid 2 Wahv.
10. Op de zitting geeft gemachtigde aan dat gelet op de aanvullende verklaring van de verbalisant niet langer wordt betwist dat ten onrechte geen staandehouding is verricht.
Alleen is voor gemachtigde nog steeds niet duidelijk hoe de verbalisant heeft vastgesteld dat betrokkene tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthield, want dat bestrijdt betrokkene.
11. Verweerder stelt zich ter zitting op het standpunt dat de verklaring van de verbalisant voldoende duidelijk is om de aan betrokkene verweten gedraging te kunnen vaststellen.
Dat er iemand achterin zat die betrokkene iets liet zien op de mobiele telefoon acht verweerder onaannemelijk.
Wel is er volgens verweerder sprake van schending van de redelijke termijn van berechting en daarom dient de inleidende beschikking met 25 procent gematigd te worden.
Tot slot brengt verweerder naar voren dat zij zich niet verzet tegen het buiten toepassing laten van artikel 13a lid 2 Wahv bij de toekenning van de proceskostenvergoeding.
12. Het volgende wordt overwogen.
13. De verbalisant verklaart in het zich in het dossier bevindende zaakoverzicht:
“Ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat met de rechterhand, ter hoogte van het oor vasthield. Tijdens mijn waarneming heb ik duidelijk en onbelemmerd in het voertuig en naar het mobiel elektronisch apparaat kunnen kijken. Ik zag smartphone.”
De bestuurder is niet staande gehouden. De verbalisant verklaart hierover het volgende:
“Reden geen staandehouding: verbalisant was in een burgervoertuig en belast met posten..”
14. Uit artikel 5 van de Wahv volgt het uitgangspunt dat wanneer een gedraging wordt geconstateerd, de ambtenaar de bestuurder staande houdt en zijn identiteit vaststelt, zodat hem een sanctie kan worden opgelegd. Slechts wanneer er geen reële mogelijkheid is geweest om de identiteit van de bestuurder vast te stellen, mag de sanctie aan de kentekenhouder worden opgelegd.
15. De kantonrechter is van oordeel dat de enkele opmerking van de verbalisant dat hij of zij in een burgervoertuig reed en aan het posten was, onvoldoende informatie bevat om te concluderen dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Ook in een burgervoertuig kan onder omstandigheden tot staandehouding worden overgegaan. Er zijn echter ook omstandigheden denkbaar waarbij dit niet mogelijk is. Van een ambtenaar mag worden verwacht dat hij die omstandigheden (kort) noemt in zijn (eventuele) toelichting. Nu deze toelichting niet in het geding is gebracht, ondanks een verzoek daartoe in de tussenbeslissing van de kantonrechter van 4 februari 2025, is de onderhavige boete ten onrechte met toepassing van artikel 5 Wahv aan de kentekenhouder opgelegd. De inleidende beschikking komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Het beroep wordt gegrond verklaard.

Ten aanzien van de proceskostenveroordeling:

16. Namens betrokkene is door gemachtigde om een vergoeding van de proceskosten verzocht. Nu betrokkene in het gelijk is gesteld, wordt een proceskostenvergoeding toegekend.
17. De vergoeding van kosten is in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) forfaitair per proceshandeling vastgelegd. Gemachtigde heeft de volgende vergoedbare proceshandelingen verricht:
- het indienen van een administratief beroep bij verweerder;
- het indienen van beroep bij de kantonrechter;
- en het verschijnen tijdens de zitting van de kantonrechter.
Volgens de bijlage bij het Bpb dient aan ieder van deze proceshandelingen 1 punt te worden toegekend. De waarde van 1 punt bedraagt met ingang van 1 januari 2025 in de fase van het bezwaar en administratief beroep € 647,00 en in de fase van het beroep en hoger beroep € 907,00.
18. In navolging van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13 maart 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1843, zal de kantonrechter voor het schriftelijk aanvullen van de beroepsgronden in de administratieve beroepsfase geen proceskostenvergoeding toekennen. In het voornoemde arrest heeft het hof overwogen dat in de bijlage van het Besluit proceskosten bestuursrecht de proceshandelingen zijn opgesomd waarvoor een proceskostenvergoeding kan worden toegekend en het indienen van een geschrift met nadere gronden dat in de plaats komt van een hoorzitting is daarin niet als proceshandeling genoemd. Er bestaat ook geen grond om op de voet van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht hiervoor een vergoeding toe te kennen nu het indienen van nadere gronden in een extra schriftelijke ronde in de kern niet anders is dan het formuleren van de beroepsgronden in een beroepschrift, waarvoor wel een vergoeding kan worden toegekend. De omstandigheid dat het openbaar ministerie bij brief van 13 juli 2023 gemachtigde heeft bericht dat deze proceshandeling voor de toekenning van een proceskostenvergoeding wordt gelijkgesteld met een (telefonische) hoorzitting doet hieraan niet af.
19. Gelet op het voorgaande worden er in deze zaak voor de door gemachtigde verrichte proceshandeling in de fase van het administratief beroep 1 punt ad € 647,00 toegekend en voor de verrichte proceshandelingen in de fase van het beroep bij de kantonrechter 2 punten ad € 907,00. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Rekening houdend met het ter zitting ingenomen standpunt van verweerder zal de kantonrechter de toepassing van artikel 13a lid 2 Wahv buiten beschouwing laten. Aldus zal de kantonrechter verweerder
veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 1.230,50 ((1x647+2x907) x 0,5).
20. Daarom wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing, alsmede de inleidende beschikking;
  • bepaalt dat het als zekerheid betaalde bedrag aan betrokkene wordt gerestitueerd;
- kent aan betrokkene ten laste van verweerder een kostenvergoeding toe van € 1.230,50.
De griffier De kantonrechter
Datum verzending
Bent u het met deze beslissing niet eens, dan kunt u
binnen zes wekenna de hierboven vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen indien de als gevolg van deze beslissing te betalen administratieve sanctie meer dan € 110,00 bedraagt. Het beroepschrift dient schriftelijk (niet per e-mail) te worden ingediend bij rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, team kanton, postbus 70515, 1007 KM, Amsterdam en dient door degene die het beroep instelt of een gemachtigde te worden ondertekend. De procedure bij het gerechtshof verloopt schriftelijk,
tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling wordt gevraagd.