ECLI:NL:RBAMS:2025:3100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
12 mei 2025
Zaaknummer
C/13/768155 FT RK 25.381 en C/13/768157 FT RK 25.382
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake de aanstelling van een observator in een besloten akkoordprocedure buiten faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2025 een tussenbeschikking gegeven in het kader van een verzoek tot aanstelling van een observator, ingediend door twee besloten vennootschappen. De verzoekers hebben op 21 januari 2025 een startverklaring gedeponeerd en gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement. Op 24 april 2025 hebben zij een verzoekschrift ingediend voor de aanstelling van een observator op basis van artikel 380 juncto 379 van de Faillissementswet (Fw). De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zienswijzen van belanghebbenden zijn ontvangen en dat het verzoek in raadkamer is behandeld op 1 mei 2025.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekers zich in een situatie bevinden waarin zij redelijkerwijs niet in staat zijn om aan hun schulden te voldoen. Ondanks dat zij de lopende verplichtingen kunnen voldoen, zijn zij niet in staat om af te lossen op bestaande schulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers bezig zijn met de voorbereiding van twee akkoorden en dat de aanstelling van een observator noodzakelijk is om toezicht te houden op de totstandkoming van deze akkoorden. De rechtbank heeft het verzoek tot aanstelling van een observator toegewezen en de kosten van de observator vastgesteld op maximaal € 8.000, exclusief btw.

De rechtbank heeft de observator opgedragen om binnen vier weken na de beschikking verslag uit te brengen over de voortgang van de akkoorden. De kosten van de observator komen voor rekening van de verzoekers, die ook zekerheid moeten stellen voor de betaling van deze kosten voor de aanvang van de werkzaamheden van de observator.

Uitspraak

Rechtbank AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
rekestnummers: C/13/768155 FT RK 25.381 en C/13/768157 FT RK 25.382
uitspraakdatum: 7 mei 2025
aanstelling observator artikel 380 juncto 379 Fw
in de zaak van
de besloten vennootschap
[verzoeker 1] B.V.,
ingeschreven in de Kamer van Koophandel onder nummer [kvk-nummer 1] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [adres 1] ,
hierna te noemen: [verzoeker 1] ,
en
de besloten vennootschap
[verzoeker 2] B.V.,
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [kvk-nummer 2] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gevestigd te [adres 1] ,
hierna te noemen: [verzoeker 2] ,
gezamenlijk te noemen: verzoekers,
advocaten: mrs. [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2] .

1.De procedure

1.1.
Verzoekers hebben op 21 januari 2025 een startverklaring ex artikel 370 lid 3 Faillissementswet (Fw) ter griffie van deze rechtbank gedeponeerd. Verzoekers hebben daarbij gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.2.
Op 24 april 2025 hebben verzoekers een verzoekschrift tot aanstelling van een observator zoals bedoeld in artikel 380 juncto 379 Fw ingediend.
1.3.
De belanghebbenden bij het verzoek, zoals weergegeven in bijlage 5 bij het verzoekschrift, zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze op het verzoek kenbaar te maken. De rechtbank heeft geen zienswijze ontvangen.
1.4.
Het verzoek is – via een videoverbinding – in raadkamer behandeld ter zitting van 1 mei 2025. Daarbij waren aanwezig de heer [naam] , [naam functie] van verzoekers, bijgestaan door mrs. [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2] voornoemd.
1.5.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

2.1.
Verzoekers verzoeken de rechtbank om op grond van artikel 380 juncto 379 Fw een observator aan te stellen.
2.2.
Aan het verzoek hebben verzoekers – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekers houden zich bezig met [specialisatie-omschrijving] . [verzoeker 1] is de holding en operationele vennootschap van de onderneming. Vrijwel al het actief zit in deze entiteit en ook de omzet wordt op dit niveau gegenereerd. [verzoeker 2] draagt het grootste deel van de (personeels)kosten. Door de structuur zijn beide entiteiten van elkaar afhankelijk en hebben zonder elkaar geen bestaansrecht.
2.3.
Verzoekers zijn hoofdzakelijk gefinancierd met vreemd vermogen dat is verschaft door [naam bank] N.V. (hierna: [naam bank] ). Als gevolg van het Covid-virus en het wegvallen van een deel van de omzet door een fusie van een belangrijke klant verkeren verzoekers sinds medio 2022 in financiële moeilijkheden. De onderneming van verzoekers is wel levensvatbaar.
2.4.
Verzoekers zijn sinds medio 2024 in onderhandeling getreden met [naam bank] , andere schuldeisers en belanghebbenden over een aanpassing van (de voorwaarden van) de financiering en schuldenlast van verzoekers. Desondanks hebben deze maatregelen niet geleid tot een toekomstbestendige kapitaalstructuur. Door een dreigend liquiditeitstekort waren verzoekers per 1 juli 2024 genoodzaakt een betaalpauze in acht te nemen ten aanzien van alle schuldeisers. Deze betaalpauze duurt nog voort en de schulden lopen niet verder op. Vanaf deze (fixatie)datum worden de lopende kosten steeds voldaan vanuit de door [verzoeker 1] gegenereerde omzet. De herstructureringsonderhandelingen bevinden zich inmiddels in een vergevorderd stadium. Een groot deel van de schuldeisers (die samen meer dan 80 procent van de schuldenlast vertegenwoordigen) heeft voorwaardelijk zijn steun uitgesproken voor het voorgestelde vrijwillige (geconsolideerde) herstructureringsplan.
2.5.
Twee schuldeisers, te weten de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] zijn vooralsnog niet bereid om verzoekers in dat kader te steunen. Beide schuldeisers hebben de kwijtscheldingsverzoeken van verzoekers afgewezen omdat zij geen geconsolideerd akkoord willen faciliteren. Als gevolg daarvan hebben verzoekers twee separate akkoorden voorbereid. Deze conceptakkoorden zijn nagenoeg afgerond. Teneinde een zo groot mogelijk draagvlak voor de akkoorden te creëren onder hun schuldeisers, achten verzoekers het van belang dat een objectief en onafhankelijk persoon mee kijkt bij de (verdere) totstandkoming van de akkoorden. Verzoekers verwachten dat dit het draagvlak voor de akkoorden zal vergroten en dat een (positieve) zienswijze van een observator ook de [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] over de streep zal trekken. Verzoekers verzoeken daarom om aanstelling van een observator.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt vast dat het onderhavige verzoek het eerste verzoek is dat verzoekers aan de rechtbank hebben voorgelegd na het neerleggen van de startverklaring. Dat betekent dat de rechtbank dient vast te stellen welk soort akkoordprocedure als bedoeld in artikel 369 lid 6 Fw is gekozen bij de voorbereiding van het akkoord. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of aan haar de rechtsmacht en relatieve bevoegdheid toekomt om van het verzoek kennis te nemen.
3.2.
Verzoekers hebben blijkens de startverklaring en het verzoekschrift gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
3.3.
Verzoekers zijn statutair gevestigd te [vestigingsplaats] . Gezien het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw en artikel 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om dit verzoek in behandeling te nemen. Uit artikel 369 lid 8 Fw, artikel 262 onder a Rv en artikel 1:10 lid 2 Burgerlijk Wetboek volgt dat de rechtbank Amsterdam relatief bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De bevoegdheid van de rechtbank ligt hiermee voor de verdere akkoordprocedure vast.
3.4.
Artikel 379 lid 1 Fw biedt de rechtbank de mogelijkheid om tijdens de akkoord-procedure voorzieningen te treffen of nadere bepalingen te maken om de belangen van de schuldeisers of de aandeelhouders te waarborgen. Een voorziening waarin de wet expliciet voorziet, is de in artikel 380 Fw geregelde aanstelling van een observator.
3.5.
Voor het antwoord op de vraag of een voorziening als bedoeld in artikel 379 Fw juncto 380 Fw dient te worden getroffen is het belang van de gezamenlijke schuldeisers bepalend. Uit hetgeen namens verzoekers ter zitting naar voren is gebracht, acht de rechtbank genoegzaam aangetoond dat verzoekers verkeren in de toestand waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat zij met het betalen van hun schulden niet zullen kunnen voortgaan. Hoewel verzoekers, zoals ter zitting is aangevoerd, vanaf de datum van de betaalpauze (fixatiedatum) , te weten 1 juli 2024, steeds de lopende verplichtingen voldoen, zijn zij niet in staat af te lossen op de reeds bestaande schulden. Verzoekers stellen dat de schulden niet verder oplopen door instandhouding van de betaalpauze. Verder is aannemelijk dat verzoekers bezig zijn met de voorbereiding van een tweetal akkoorden als bedoeld in Titel IV afdeling 2 Fw. De observator heeft tot taak toezicht te houden op de (verdere) totstandkoming van de akkoorden. Bij dit alles dient de observator oog te hebben voor de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van verzoekers. Van bezwaren tegen de benoeming van een observator is niet gebleken. De rechtbank acht daarom het verzoek tot aanstelling van een observator op grond van het bepaalde in artikel 379 juncto artikel 380 Fw toewijsbaar.
3.6.
Verzoekers hebben drie mogelijk als observator aan te stellen personen voorgedragen en houden in hun begroting rekening met een bedrag tussen de € 6.000,= en € 8.000,= voor kosten van de observator. De rechtbank zal de hierna te noemen persoon als observator aanstellen
3.7.
De kosten van de observator komen voor rekening van verzoekers.
3.8.
De rechtbank acht het aangewezen te bepalen dat de observator haar binnen vier weken na de datum van deze beschikking dient te informeren over de voortgang van de akkoorden. Dit dient te gebeuren door middel van een schriftelijk verslag.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
stelt aan als observator:
mr. [naam observator] ,
[adres 2]
,
4.2.
draagt de observator op om na vier weken na de datum van deze beschikking op de hiervoor onder 3.8. beschreven wijze schriftelijk verslag te doen aan de rechtbank ten aanzien van de voortgang van de akkoorden;
4.3.
stelt het bedrag dat de werkzaamheden van de observator ten hoogste mogen kosten vast op € 8.000,= exclusief btw;
4.4.
bepaalt dat de kosten van de observator ten laste van verzoekers komen en dat verzoekers voor de betaling daarvan ten genoegen van de observator voor de aanvang van diens werkzaamheden zekerheid dienen te stellen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.E. de Vos, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en
mr. H.J. Idzenga, rechters, en uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op
7 mei 2025.