Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
IIRL),
ING Groep),
1.De procedure
2.De verzoeken en het verweer
- 4,11% op 22 maart 2017,
- 1,21% op 4 september 2018,
- 3,51% op 7 september 2018,
- 1,03% op 18 maart 2019 en
- 2,34% op 1 augustus 2019.
audit committee, een
senior legal counselvan ING Groep en andere betrokkenen als daar aanleiding voor bestaat, van wie de persoonsgegevens bekend worden na kennisneming van de opgevraagde bescheiden of de getuigenverhoren.
3.De beoordeling
fishing expeditionste voorkomen. Deze voorwaarden zijn:
-arrest dient bij de beoordeling van een vordering op de voet van artikel 843a (oud) Rv het bestaan van deze rechtsbetrekking voldoende aannemelijk te zijn. Wat als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd is niet in algemene zin te beantwoorden. Steeds komt het aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel al overgelegde bewijsmateriaal. Uitgangspunt is dat niet dezelfde mate van aannemelijkheid is vereist als voor een ge- of verbodsvordering of vordering tot schadevergoeding in kort geding, maar dat wel hogere eisen worden gesteld aan de mate van aannemelijkheid dan bij het leggen van bewijsbeslag. Deze maatstaf stelt de rechter in staat evenwicht te vinden tussen het belang van verzoeker om de waarheid te achterhalen en zijn bewijspositie te versterken en het belang van verweerder om geen vertrouwelijke informatie te hoeven prijsgeven en verschoond te blijven van de ingrijpende maatregel die exhibitie niet zelden is. Ook biedt deze maatstaf voldoende ruimte om rekening te houden met de aard van het onderliggende geschil en de overige omstandigheden van het geval, waaronder de omvang van de gevorderde exhibitie en de mogelijkheid om het bestaan van de gestelde vordering met andere bewijsmiddelen te onderbouwen. [7]
annual reports) van ING Groep gelegd en concludeert daaruit dat ING Groep publicatie- of openbaarmakingsverplichtingen heeft geschonden. Deze conclusie onderbouwt zij evenwel onvoldoende.
annual reportvan 2007 uitdrukkelijk moeten vermelden dat antiwitwaswetgeving was geschonden in plaats van een gestandaardiseerde tekst over het onderwerp compliance te gebruiken. Naar de rechtbank uit de stellingen van IIRL begrijpt,
weetIIRL niet of ING Groep in 2007 zich daadwerkelijk bewust was van schendingen van antiwitwaswetgeving (hetgeen ING Groep betwist) maar
vermoedtzij dit. Dit vermoeden vormt de basis voor haar wens om te onderzoeken ‘wie wanneer wat wist’.
annual report2007 en wijst erop dat zij naast algemene tekst over de handhavingsrisico’s in het bijzonder ook het volgende heeft opgenomen:
SOUND COMPLIANCE(…)
annual reports, waarin uitgebreider op deze kwestie en daarbij komende handhavingsrisico’s wordt ingegaan. IIRL heeft daar niet meer op gereageerd.
general counselaan de CEO van ING Groep, (ii) een inspectierapport van de ECB uit 2015 en (iii) een last onder dwangsom van DNB uit 2015.
- ten tijde van de ontvangst van het e-mailbericht de tekortkomingen en risico’s waarnaar de
- het inspectierapport van de ECB uitsluitend bevindingen (en geen aanbevelingen of sancties) bevatte die niets van doen hadden met antiwitwaswetgeving of strafbare feiten,
- op geen moment aanleiding bestond voor de redelijke verwachting dat DNB of de ECB maatregelen zou opleggen die materieel en koersgevoelig zouden zijn,
- instructies van DNB tijdig zijn opgevolgd en geen dwangsom is opgelegd.
annual reportssteeds zichtbaar is toegenomen. Ook betwist ING Groep gemotiveerd dat de informatie waarvan IIRL stelt dat zij deze eerder openbaar had moeten maken is te kwalificeren als voorwetenschap in de zin van artikel 7 lid 1 MAR en wijst zij erop dat zij op grond van artikel 17 lid 4 MAR een uitstelbesluit had genomen.
fishing expedition. De slotsom is dan ook dat tegenover de grote inbreuk die de exhibitie – als toegewezen – op de belangen van ING Groep maakt, de vordering onvoldoende aannemelijk is gemaakt en het exhibitieverzoek daarom wordt afgewezen (zie de onder 3.9 aangehaalde maatstaf).
fishing expedition.