ECLI:NL:RBAMS:2025:3113

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
13/216546-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanrandingen met vrijspraak voor verkrachting

Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee aanrandingen en een verkrachting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor de aanrandingen die plaatsvonden in 2019 en 2023 in Amsterdam, maar sprak hem vrij van de verkrachting wegens gebrek aan voldoende bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke deel zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. De benadeelde partij, slachtoffer 1, kreeg een schadevergoeding van 1.000 euro toegewezen voor immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid, waarbij de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar werden beschouwd. De rechtbank nam ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging, waaronder zijn verleden als alleenstaande minderjarige asielzoeker en zijn huidige stabiele leven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/216546-24
Datum uitspraak: 13 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. ter Steege, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Peters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
aanranding van [slachtoffer 1] op 3 juni 2023 in Amsterdam;
2.
verkrachting van [slachtoffer 2] op 25 april 2019 in Amsterdam;
3.
aanranding van [slachtoffer 2] op 25 april 2019 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft de daartoe relevante bewijsmiddelen genoemd.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat mevrouw [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) een zeer geloofwaardige verklaring heeft afgelegd. De officier van justitie heeft daar ook bij betrokken dat [slachtoffer 2] direct na het incident 112 heeft gebeld en dat zij tijdens dit gesprek ook heeft benoemd dat er sprake was van ‘binnendringen’.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte van de tenlastegelegde feiten vrij te spreken.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsman bepleit dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte mevrouw [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) tegen een pilaar heeft geduwd en hij haar in haar borsten, billen of vagina heeft geknepen. Het incident vond plaats in de drukke omgeving van Amsterdam Centraal en er zijn geen getuigen die steunbewijs hebben geleverd voor de ten laste gelegde aanranding.
De omhelzing van [slachtoffer 1] door verdachte en het daarna omhoogtrekken van [slachtoffer 1] , nadat zij door haar knieën was gegaan, kan goed verklaren waarom het DNA van verdachte is aangetroffen aan de buitenkant van de broek van [slachtoffer 1] .
Het onder 2 en 3 tenlastegelegde kan volgens de raadsman niet worden bewezen omdat het dossier ten aanzien van de specifieke handelingen die in de tenlastelegging zijn opgenomen geen ondersteuning biedt voor de verklaring van [slachtoffer 2] . Het enkele feit dat het DNA van verdachte op de hals van [slachtoffer 2] is aangetroffen is hiervoor onvoldoende aanranding, omdat het enkel aanraken van een opvallende tatoeage niet per se ontuchtig hoeft te zijn. Ten aanzien van de bemonstering van de linkerkant van de hals geldt dat dit een mengprofiel betrof van minimaal twee donoren. Of het aangetroffen speeksel aan verdachte kan worden gekoppeld, wordt op basis van het rapport niet duidelijk.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 3 tenlastegelegde bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank stelt vast dat er in de nacht van 3 juni 2023 een ontmoeting tussen aangeefster [slachtoffer 1] en verdachte in de buurt van het Centraal Station in Amsterdam heeft plaatsgevonden. [slachtoffer 1] had die avond gewerkt en was onderweg naar het station om met de bus naar huis te gaan. Terwijl zij richting de bus liep, zag zij verdachte staan. Zij herkende hem omdat zij in het verleden een keer met elkaar hadden afgesproken. Verdachte en [slachtoffer 1] zeiden elkaar gedag en verdachte liep met [slachtoffer 1] mee door de fietstunnel. Verdachte pakte de hand van [slachtoffer 1] vast en zei dat hij haar leuk vond. De verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte komen in zoverre overeen. Hun verklaringen wijken echter af als het gaat om wat zich daarna tussen hen beiden in de tunnel heeft afgespeeld.
[slachtoffer 1] heeft in haar verklaringen bij de politie gedetailleerd, uitgebreid en ook consistent verklaard over wat haar is overkomen. Uit de aangifte volgt dat al bij het eerste moment dat verdachte haar hand probeerde vast te pakken zij tegen hem zei dat ze dit niet wilde. Ook blijkt uit de aangifte dat verdachte haar hand bleef vastpakken en dat zij hem daarop steeds wegduwde. Toen verdachte haar rechterpols stevig vastpakte, probeerde zij zichzelf los te trekken en zei zij tegen verdachte dat zij het niet meer leuk vond wat hij deed en dat hij moest stoppen. Vervolgens voelde zij dat verdachte haar achterover duwde waardoor zij met haar rug tegen een grote pilaar kwam te staan, waarbij hij haar rechterhand boven haar hoofd duwde en haar op die manier tegen de pilaar gedrukt hield. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij begon te schreeuwen en dat zij voelde dat verdachte in haar borsten, billen en vagina kneep.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en is van oordeel dat de aangifte op essentiële punten steun vindt in het dossier. Uit de verklaring van getuige [getuige] , de vriend van aangeefster, blijkt dat zij met hem aan het bellen was tijdens de ontmoeting met verdachte. Hij heeft gehoord dat [slachtoffer 1] schreeuwde dat verdachte moest stoppen. De getuige heeft ook verklaard dat hij aangeefster kort na het incident emotioneel aantrof en dat zij hem vertelde dat verdachte haar overal had aangeraakt.
Ook uit het proces-verbaal waarin de camerabeelden van de gebeurtenis zijn beschreven, volgt dat te zien is dat verdachte [slachtoffer 1] tegen een pilaar duwt en zijn handen over haar lichaam beweegt.
Verder volgt ondersteuning van de verklaringen uit het forensisch onderzoek. De broek die [slachtoffer 1] ten tijde van de gebeurtenis aan had, is aan de buitenzijde, ter hoogte van de billen en het kruis bemonsterd. Op basis van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie personen, waarvan [slachtoffer 1] er één is. Gelet op het DNA-mengprofiel is het meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte één van de drie donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en acht deze daarom betrouwbaar.
De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] enkel heeft geprobeerd te knuffelen en haar overeind heeft geholpen, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig en zal dan ook ter zijde worden geschoven.
Dat betekent dat de rechtbank op grond van het voorgaande vaststelt dat verdachte [slachtoffer 1] in haar borsten, billen en vagina heeft geknepen.
Het geweld waarmee hij haar heeft gedwongen dit te dulden bestaat uit het tegen een pilaar duwen, terwijl hij haar hand/arm boven haar hoofd heeft gehouden.
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
Uit het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden volgt dat [slachtoffer 2] op 25 april 2019 een verklaring heeft afgelegd bij de zedenrechercheurs over wat haar die avond is overkomen. Zij heeft verklaard dat zij in het Noorderpark door een onbekende man werd aangesproken, dat deze man om een sigaret vroeg en dat deze man een opmerking maakte over de tattoeage in haar nek. Vervolgens begon de man haar in haar nek te zoenen. Toen [slachtoffer 2] zei dat hij dat niet moest doen, zoende hij haar op haar mond en op de andere kant van haar nek. [slachtoffer 2] probeerde de man weg te duwen. Zij verklaarde dat de man haar bij haar borsten, billen, heupen en vagina beetpakte dat hij haar ook betastte op die plekken.
Naar aanleiding van dit gesprek is het lichaam van [slachtoffer 2] op verschillende plekken bemonsterd, waaronder de linkerzijde van haar hals. Uit het DNA-onderzoek volgt dat op de linkerzijde van de hals van [slachtoffer 2] een hoofdprofiel is aangetroffen van een onbekende man. Dit DNA-hoofdprofiel heeft een frequentie van kleiner dan één op één miljard. In verband met de verdenking van het onder 1 tenlastegelegde is het DNA-profiel van verdachte in de DNA-databank voor strafzaken opgenomen. Dit heeft geleid tot een match met verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] op 25 april 2019 in het Noorderpark aansprak. Ook heeft verdachte bevestigd dat hij [slachtoffer 2] om een sigaret vroeg en dat hij een opmerking maakte over haar tatoeage. Verder heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer 2] met zijn hand in haar hals heeft aangeraakt, op de plek van die tatoeage. Hij heeft ontkend dat hij in haar hals heeft gezoend. Over het aanraken van haar lichaam kan hij zich niets herinneren.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar en is van oordeel dat haar verklaring op essentiële punten steun vindt in het dossier.
Deze steun ontleent de rechtbank allereerst aan de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] in de nacht van 25 april 2019 heeft ontmoet.
Daarnaast is DNA van verdachte aangetroffen op de linkerzijde van de hals van [slachtoffer 2] . Uit het DNA onderzoek volgt ook dat er een aanwijzing is verkregen dat in de hals speeksel is aangetroffen. Het aantreffen van speeksel past bij de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij in haar nek is gezoend.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat [slachtoffer 2] direct na de gebeurtenis 112 heeft gebeld. Het gesprek met 112 komt vrijwel geheel overeen met hetgeen [slachtoffer 2] later bij de zedenrechercheurs heeft verklaard. Ook die omstandigheid versterkt naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid van haar verklaring.
De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] alleen met een vinger zou hebben aangeraakt bij haar hals, acht de rechtbank niet geloofwaardig en is in strijd met bovengenoemde bevindingen.
Hoewel de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar acht en zij geen reden heeft om de verklaring van [slachtoffer 2] in twijfel te trekken, vindt de verklaring als het gaat om het binnendringen van het lichaam onvoldoende steun in het dossier. In het proces-verbaal van het gesprek tussen [slachtoffer 2] en de zedenrechercheurs is kort benoemd dat [slachtoffer 2] ook heeft verklaard dat de man met zijn vingers in haar vagina ging. Omdat [slachtoffer 2] geen aangifte heeft gedaan, is zij op dit punt niet nader bevraagd. Daar komt bij dat [slachtoffer 2] in het 112-gesprek weliswaar heeft bevestigd dat de man ook in haar legging ging en ‘verder is gegaan’ dan alleen het aanraken van de borsten en billen, maar welke handelingen het betrof, volgt niet uit het proces-verbaal. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt voor wat betreft het binnendringen niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde, te weten de verkrachting.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft aangerand door haar te zoenen en te betasten. De rechtbank ziet voor wat betreft de onder 3 ten laste gelegde handelingen (met uitzondering van het met zijn vinger(s) aan haar (blote) vagina te zitten) voldoende steunbewijs in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van de voor aanranding vereiste dwang, bestaande uit diverse feitelijkheden. Verdachte heeft [slachtoffer 2] onverhoeds gezoend en toen [slachtoffer 2] aangaf dat zij dit niet wilde, bleef verdachte doorgaan met zoenen. Ook toen [slachtoffer 2] verdachte wegduwde bleef verdachte haar op plekken betasten tegen haar wil. Hij heeft haar daardoor in een situatie gebracht dat zij zich niet aan de ontuchtige handelingen kon onttrekken. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de onder 3 tenlastegelegde aanranding wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte met zijn vinger(s) aan de (blote) vagina van [slachtoffer 2] heeft gezeten, spreekt de rechtbank verdachte partieel van dit deel van de tenlastelegging vrij.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 3 juni 2023 te Amsterdam, te weten in de Cuyperspassage/fietstunnel van Centraal Station, door geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten door die [slachtoffer 1] tegen een pilaar te duwen en daarbij haar rechterhand boven haar hoofd te houden en vervolgens in haar borsten en billen en vagina te knijpen;
ten aanzien van feit 3
op 25 april 2019 te Amsterdam, te weten in het Noorderpark, door een andere feitelijkheid, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten door die [slachtoffer 2]
- in haar nek te zoenen en
- op haar mond te zoenen en
- met zijn handen haar borsten en heupen te betasten en
- in haar borsten te knijpen en
- met zijn handen aan haar billen te voelen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Aan het voorwaardelijke strafdeel heeft de officier van justitie verzocht de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op te leggen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht geen straf aan verdachte op te leggen in verband met de door hem bepleite vrijspraak.
Mocht de rechtbank toch tot een veroordeling komen, dan heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een traumatische reis vanuit Eritrea moeten doorstaan en sinds enkele jaren heeft hij een stabiel bestaan opgebouwd. Verdachte is geschrokken van onderhavige situatie en hij staat open voor een behandeling om een gedragsverandering te bewerkstelligen.
Door het opleggen van een gevangenisstraf komt verdachte blijkens het reclasseringsrapport in de problemen met zijn werk en huisvesting. Volgens de raadsman is er geen sprake van het taakstrafverbod zoals genoemd in artikel 22b Sr indien er enkel sprake is van aanranding. Er is in dat geval namelijk geen sprake is van een heel ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit.
Als de rechtbank het taakstrafverbod wel van toepassing acht, heeft de raadsman voorgesteld om aan verdachte een zeer beperkte vrijheidsbenemende maatregel op te leggen in combinatie met een hogere taakstraf. Ook heeft verdachte aangegeven dat hij open staat voor behandeling.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op twee verschillende momenten schuldig gemaakt aan aanranding. De aanranding van [slachtoffer 2] heeft in de avond in een park plaatsgevonden en de aanranding van [slachtoffer 1] in een tunnel gedurende de nacht, waarbij door verdachte geweld is toegepast. Dit zijn twee ernstige, zeer beangstigende feiten, waarmee verdachte inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Verdachte heeft met zijn handelen enkel gedacht aan zijn eigen belang en niet stilgestaan bij de consequenties hiervan voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 5 maart 2025, opgemaakt door mevrouw K. van der Heijden. Daaruit volgt dat verdachte aanpassingsproblemen had nadat hij vanuit Eritrea als alleenstaande minderjarige asielzoeker naar Nederland is gekomen. Vanaf 2018 kreeg verdachte een gokverslaving en als gevolg daarvan schulden. Inmiddels is verdachte schuldenvrij en heeft hij een woning en een baan. Hij zou nog wel graag psychische hulp willen.
De reclassering adviseert in het geval van een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer 1] .
De rechtbank constateert dat het taakstrafverbod van toepassing is gelet op artikel 22b lid 1 onder a Sr. Dit betekent dat niet enkel een taakstraf aan verdachte kan worden opgelegd, nu hij wordt veroordeeld voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld en dit een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit heeft gehad.
De rechtbank vindt het kwalijk dat verdachte zich tot twee keer toe, eerst in 2019 en vervolgens in 2023, schuldig heeft gemaakt aan een aanranding. Hoewel verdachte op de terechtzitting heeft aangegeven dat hij achteraf gezien egoïstisch is geweest en zijn excuses wil aanbieden aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , lijkt hij – gelet op zijn deels ontkennende verklaring - geen volledige verantwoordelijkheid te willen nemen voor zijn handelen.
De rechtbank heeft bij het vaststellen van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke zaken door deze rechtbank worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte door de reclassering wordt geholpen en dat de reclassering verder onderzoek zal doen naar wat voor verdachte nodig is om niet meer met justitie in aanraking te komen. Die hulp kan verdachte in het kader van een voorwaardelijk strafdeel worden geboden. De oplegging van een groot voorwaardelijk strafdeel is daarnaast van belang om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Het opleggen van een werkstraf – zoals voorgesteld door de verdediging – zou geen recht doen aan het feit dat verdachte zich tot tweemaal toe schuldig heeft gemaakt aan een aanranding en de impact die deze aanrandingen heeft gehad op twee jonge vrouwen.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan geëist is door de officier van justitie, vanwege de vrijspraak van feit 2.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar passend en geboden. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod met [slachtoffer 1] .

8.De vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.500,00 aan vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering als het gaat om de materiële schade, nu deze schade niet is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat € 1.000,00 kan worden toegewezen. Ook heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding af te wijzen, nu deze niet is onderbouwd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank verklaart de benadeelde partij als het gaat om de materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering, nu de vordering niet is onderbouwd. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Hoewel een onderbouwing van de immateriële schade bij de vordering ontbreekt, zijn de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij in dit concrete geval zo evident, dat geestelijk letsel bij de benadeelde partij kan worden aangenomen (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793 r.o. 2.4.5). De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding ook gekeken naar de Consultatieversie september 2024 van De Rotterdamse Schaal en naar bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank waardeert op basis daarvan de immateriële schade naar billijkheid op
€ 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 juni 2023.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 20 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en feit 3
telkens: feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht bij Reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa, Vlaardingenlaan 5 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
-
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met mevrouw [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodigt vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.000,00 (zegge duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 juni 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.000,00 (zegge duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 juni 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en P.B. Spaargaren, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.R. Hofstee en K.M.S. Kamp, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2025.