3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 en 3 tenlastegelegde bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank stelt vast dat er in de nacht van 3 juni 2023 een ontmoeting tussen aangeefster [slachtoffer 1] en verdachte in de buurt van het Centraal Station in Amsterdam heeft plaatsgevonden. [slachtoffer 1] had die avond gewerkt en was onderweg naar het station om met de bus naar huis te gaan. Terwijl zij richting de bus liep, zag zij verdachte staan. Zij herkende hem omdat zij in het verleden een keer met elkaar hadden afgesproken. Verdachte en [slachtoffer 1] zeiden elkaar gedag en verdachte liep met [slachtoffer 1] mee door de fietstunnel. Verdachte pakte de hand van [slachtoffer 1] vast en zei dat hij haar leuk vond. De verklaringen van [slachtoffer 1] en verdachte komen in zoverre overeen. Hun verklaringen wijken echter af als het gaat om wat zich daarna tussen hen beiden in de tunnel heeft afgespeeld.
[slachtoffer 1] heeft in haar verklaringen bij de politie gedetailleerd, uitgebreid en ook consistent verklaard over wat haar is overkomen. Uit de aangifte volgt dat al bij het eerste moment dat verdachte haar hand probeerde vast te pakken zij tegen hem zei dat ze dit niet wilde. Ook blijkt uit de aangifte dat verdachte haar hand bleef vastpakken en dat zij hem daarop steeds wegduwde. Toen verdachte haar rechterpols stevig vastpakte, probeerde zij zichzelf los te trekken en zei zij tegen verdachte dat zij het niet meer leuk vond wat hij deed en dat hij moest stoppen. Vervolgens voelde zij dat verdachte haar achterover duwde waardoor zij met haar rug tegen een grote pilaar kwam te staan, waarbij hij haar rechterhand boven haar hoofd duwde en haar op die manier tegen de pilaar gedrukt hield. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij begon te schreeuwen en dat zij voelde dat verdachte in haar borsten, billen en vagina kneep.
De rechtbank acht de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en is van oordeel dat de aangifte op essentiële punten steun vindt in het dossier. Uit de verklaring van getuige [getuige] , de vriend van aangeefster, blijkt dat zij met hem aan het bellen was tijdens de ontmoeting met verdachte. Hij heeft gehoord dat [slachtoffer 1] schreeuwde dat verdachte moest stoppen. De getuige heeft ook verklaard dat hij aangeefster kort na het incident emotioneel aantrof en dat zij hem vertelde dat verdachte haar overal had aangeraakt.
Ook uit het proces-verbaal waarin de camerabeelden van de gebeurtenis zijn beschreven, volgt dat te zien is dat verdachte [slachtoffer 1] tegen een pilaar duwt en zijn handen over haar lichaam beweegt.
Verder volgt ondersteuning van de verklaringen uit het forensisch onderzoek. De broek die [slachtoffer 1] ten tijde van de gebeurtenis aan had, is aan de buitenzijde, ter hoogte van de billen en het kruis bemonsterd. Op basis van de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek is aangenomen dat de bemonstering DNA bevat van drie personen, waarvan [slachtoffer 1] er één is. Gelet op het DNA-mengprofiel is het meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – verdachte één van de drie donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en acht deze daarom betrouwbaar.
De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 1] enkel heeft geprobeerd te knuffelen en haar overeind heeft geholpen, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig en zal dan ook ter zijde worden geschoven.
Dat betekent dat de rechtbank op grond van het voorgaande vaststelt dat verdachte [slachtoffer 1] in haar borsten, billen en vagina heeft geknepen.
Het geweld waarmee hij haar heeft gedwongen dit te dulden bestaat uit het tegen een pilaar duwen, terwijl hij haar hand/arm boven haar hoofd heeft gehouden.
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde
Uit het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden volgt dat [slachtoffer 2] op 25 april 2019 een verklaring heeft afgelegd bij de zedenrechercheurs over wat haar die avond is overkomen. Zij heeft verklaard dat zij in het Noorderpark door een onbekende man werd aangesproken, dat deze man om een sigaret vroeg en dat deze man een opmerking maakte over de tattoeage in haar nek. Vervolgens begon de man haar in haar nek te zoenen. Toen [slachtoffer 2] zei dat hij dat niet moest doen, zoende hij haar op haar mond en op de andere kant van haar nek. [slachtoffer 2] probeerde de man weg te duwen. Zij verklaarde dat de man haar bij haar borsten, billen, heupen en vagina beetpakte dat hij haar ook betastte op die plekken.
Naar aanleiding van dit gesprek is het lichaam van [slachtoffer 2] op verschillende plekken bemonsterd, waaronder de linkerzijde van haar hals. Uit het DNA-onderzoek volgt dat op de linkerzijde van de hals van [slachtoffer 2] een hoofdprofiel is aangetroffen van een onbekende man. Dit DNA-hoofdprofiel heeft een frequentie van kleiner dan één op één miljard. In verband met de verdenking van het onder 1 tenlastegelegde is het DNA-profiel van verdachte in de DNA-databank voor strafzaken opgenomen. Dit heeft geleid tot een match met verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] op 25 april 2019 in het Noorderpark aansprak. Ook heeft verdachte bevestigd dat hij [slachtoffer 2] om een sigaret vroeg en dat hij een opmerking maakte over haar tatoeage. Verder heeft hij verklaard dat hij [slachtoffer 2] met zijn hand in haar hals heeft aangeraakt, op de plek van die tatoeage. Hij heeft ontkend dat hij in haar hals heeft gezoend. Over het aanraken van haar lichaam kan hij zich niets herinneren.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar en is van oordeel dat haar verklaring op essentiële punten steun vindt in het dossier.
Deze steun ontleent de rechtbank allereerst aan de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] in de nacht van 25 april 2019 heeft ontmoet.
Daarnaast is DNA van verdachte aangetroffen op de linkerzijde van de hals van [slachtoffer 2] . Uit het DNA onderzoek volgt ook dat er een aanwijzing is verkregen dat in de hals speeksel is aangetroffen. Het aantreffen van speeksel past bij de verklaring van [slachtoffer 2] dat zij in haar nek is gezoend.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat [slachtoffer 2] direct na de gebeurtenis 112 heeft gebeld. Het gesprek met 112 komt vrijwel geheel overeen met hetgeen [slachtoffer 2] later bij de zedenrechercheurs heeft verklaard. Ook die omstandigheid versterkt naar het oordeel van de rechtbank de betrouwbaarheid van haar verklaring.
De verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] alleen met een vinger zou hebben aangeraakt bij haar hals, acht de rechtbank niet geloofwaardig en is in strijd met bovengenoemde bevindingen.
Hoewel de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar acht en zij geen reden heeft om de verklaring van [slachtoffer 2] in twijfel te trekken, vindt de verklaring als het gaat om het binnendringen van het lichaam onvoldoende steun in het dossier. In het proces-verbaal van het gesprek tussen [slachtoffer 2] en de zedenrechercheurs is kort benoemd dat [slachtoffer 2] ook heeft verklaard dat de man met zijn vingers in haar vagina ging. Omdat [slachtoffer 2] geen aangifte heeft gedaan, is zij op dit punt niet nader bevraagd. Daar komt bij dat [slachtoffer 2] in het 112-gesprek weliswaar heeft bevestigd dat de man ook in haar legging ging en ‘verder is gegaan’ dan alleen het aanraken van de borsten en billen, maar welke handelingen het betrof, volgt niet uit het proces-verbaal. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt voor wat betreft het binnendringen niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde, te weten de verkrachting.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] heeft aangerand door haar te zoenen en te betasten. De rechtbank ziet voor wat betreft de onder 3 ten laste gelegde handelingen (met uitzondering van het met zijn vinger(s) aan haar (blote) vagina te zitten) voldoende steunbewijs in het dossier. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van de voor aanranding vereiste dwang, bestaande uit diverse feitelijkheden. Verdachte heeft [slachtoffer 2] onverhoeds gezoend en toen [slachtoffer 2] aangaf dat zij dit niet wilde, bleef verdachte doorgaan met zoenen. Ook toen [slachtoffer 2] verdachte wegduwde bleef verdachte haar op plekken betasten tegen haar wil. Hij heeft haar daardoor in een situatie gebracht dat zij zich niet aan de ontuchtige handelingen kon onttrekken. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de onder 3 tenlastegelegde aanranding wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte met zijn vinger(s) aan de (blote) vagina van [slachtoffer 2] heeft gezeten, spreekt de rechtbank verdachte partieel van dit deel van de tenlastelegging vrij.