ECLI:NL:RBAMS:2025:3138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
13/019801-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor het medeplegen van diefstallen en bedreiging in Amsterdam

Op 14 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van twee diefstallen in een woning en bedreiging. De feiten vonden plaats tussen 10 en 15 december 2024 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 10 december 2024 een diefstal uit de woning van het slachtoffer heeft gepleegd, waarbij onder andere een PlayStation 5 en een fatbike zijn weggenomen. Op 11 december 2024 heeft de verdachte, wederom samen met anderen, een diefstal met geweld gepleegd, waarbij het slachtoffer onder bedreiging zijn woning moest openen. De verdachte heeft op 15 december 2024 het slachtoffer bedreigd via Snapchat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en een contactverbod met het slachtoffer opgelegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft een strafblad en is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten, wat de rechtbank heeft doen besluiten tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/019801-25
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam , meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] ,
op dit moment gedetineerd te: [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Bruijn, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – zakelijk weergegeven – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
het medeplegen van een diefstal uit een woning op 10 december 2024 te Amsterdam;
Feit 2
het medeplegen van een diefstal met geweld op 11 december 2024 te Amsterdam;
Feit 3
bedreiging van [slachtoffer 1] op 15 december 2024 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste
gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem onder feit 1 ten laste gelegde. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder feit 2 ten laste gelegde, omdat enkel het weggenomen Hugo Boss horloge bij hem is aangetroffen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris vast dat aangever en verdachte een conflict hadden over een auto en dat verdachte op 10 december 2024 samen met een vriend naar de woning van aangever [slachtoffer 1] is gegaan. Uit de aangifte blijkt dat verdachte op 10 december 2024 met twee onbekenden de woning van de aangever binnen is gekomen. Volgens aangever ontstond er in de woning een dreigende sfeer waarop in opdracht van verdachte (‘
pak wat van jullie is’) de PlayStation 5 en de fatbike van aangever zijn weggenomen. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] , die eveneens aanwezig was in de woning en ‘ [alias] ’ (een alias van verdachte [verdachte] ) herkent als een van de jongens die aanwezig was in de woning en verklaart over geschreeuw en ruzie en dat er spullen van aangever zijn weggenomen. Dat verdachte niet op de hoogte zou zijn geweest van het wegnemen van goederen omdat hij de woning eerder zou hebben verlaten dan de overige aanwezigen, blijkt niet uit de verklaringen van aangever en getuige. In tegendeel, uit de verklaring van aangever blijkt dat de onbekend gebleven medeverdachten op initiatief van verdachte de PlayStation en de fatbike van aangever [slachtoffer 1] hebben weggenomen. Om die reden was er naar het oordeel van de rechtbank ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededaders, waardoor verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een diefstal uit de woning van aangever.
Feit 2
[slachtoffer 1] verklaart dat hij op 11 december 2024 onder bedreiging enkele mannen – waaronder verdachte en twee mannen die een dag eerder ook aanwezig waren – heeft binnengelaten in zijn woning. In de woning is aangever vervolgens opnieuw bedreigd en zelfs in zijn gezicht geslagen, waarna de mannen meerdere waardevolle spullen hebben meegenomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 11 december 2024 inderdaad in de woning van aangever is geweest, maar enkel een horloge – dat later in zijn woning is aangetroffen – heeft weggenomen. Verder heeft verdachte verklaard de overige aanwezigen in de woning niet te kennen en niets te maken te hebben met de diefstal van de overige goederen.
In tegenstelling tot de verklaring van verdachte ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook betrokken is geweest bij de diefstal van de overige goederen op 11 december 2024. Niet alleen omschrijft aangever in zijn aangifte tot in detail de rol van verdachte en zijn verhouding tot de medeverdachten, maar ook volgt uit Snapchat-gesprekken tussen verdachte en aangever dat verdachte meer weet van de overige goederen. Zo spreken aangever en verdachte er onder andere over wie de weggenomen televisie en soundbar in zijn bezit heeft en probeert verdachte een gestolen asbak met emotionele waarde terug te krijgen bij aangever. Verder zegt verdachte wanneer aangever verdachte confronteert met de gevolgen van de diefstal: “[…]
[medeverdachte](de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] )
kwam voor zijn eigen dingens. Hij was niet met ons”. Uit telefoongegevens blijkt verder dat verdachte op 11 december 2024 voorafgaand aan de diefstal contact heeft gehad met [persoon 1] , de vriend met wie aangever [slachtoffer 1] die avond had afgesproken. De rechtbank leidt uit deze omstandigheden af dat verdachte de overige aanwezigen in de woning kende en kennelijk met een vooropgezet plan opnieuw naar de woning van aangever is gegaan om daar spullen weg te nemen. Hierbij was er blijkens de aangifte sprake van een nauwe en bewuste samenwerking en een duidelijke rolverdeling, waarbij aangever met geweld in bedwang werd gehouden door een van de mannen, terwijl de overige aanwezigen – waaronder verdachte – spullen van aangever aan het inladen waren. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal met geweld op 11 december 2024.
Feit 3
De rechtbank is van oordeel dat bewezen is dat verdachte op 15 december 2024 de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit, gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal van bevindingen waarin de Snapchatgesprekken tussen aangever en verdachte zijn uitgewerkt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
op 10 december 2024 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, in een woning gelegen aan [straat en huisnummer] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich tegen de wil van de rechthebbende bevonden, een Playstation 5 en een Fatbike, die geheel aan [slachtoffer 1] toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Feit 2
op 11 december 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen,
- een televisie met Ambilight,
- een Soundbar,
- deodorant en parfum,
- een tas van het merk Louis Vuitton,
- één of meerdere kledingstukken,
- een Nintendo Switch,
- een elektrische Swapfiets,
- ongeveer €190,- in contant geld,
- één of meerdere sloffen sigaretten (van het merk Marlboro Red),
- een horloge (van het merk Hugo Boss), en/of
- één of meerdere petten, die aan [slachtoffer 1] , toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- "Als je ons niet binnenlaat, slaan we je dood hier op straat", althans woorden van gelijke dreigende aard, tegen die [slachtoffer 1] te roepen, en
- die [slachtoffer 1] in het gezicht te slaan;
Feit 3
op 15 december 2024 te Nederland, in een telefoongesprek via Snapchat [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen
- " [slachtoffer 1] , hou je niet van jouw leven?" en "Hou je wel van jouw leven of niet?", en
- "Je weet ik ga je kanker moeder neerschieten en daarna jou ook schieten”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte
reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] wordt opgelegd en de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te
leggen vrijheidsstraf gelijk te laten zijn aan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft
doorgebracht.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van twee diefstallen in de woning van het slachtoffer [slachtoffer 1] . Hiermee hebben verdachte en zijn mededaders een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever, aangezien een woning bij uitstek de plek is waar iemand zich veilig zou moeten kunnen voelen. Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan bedreiging van het slachtoffer [slachtoffer 1] . De door verdachte geuite bedreigingen moeten, zeker gelet op de context waarin deze zijn gedaan, bijzonder beangstigend zijn geweest voor het slachtoffer. Uit de slachtofferverklaring die namens het slachtoffer [slachtoffer 1] ter terechtzitting is voorgelezen blijkt hoe groot de impact op hem is geweest. Ook enkele maanden later heeft hij nog te kampen met de materiële en psychische gevolgen van de door verdachte gepleegde feiten. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De persoon van verdachte
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van
verdachte van 12 maart 2025, waaruit volgt dat verdachte eerder strafrechtelijk is
veroordeeld voor vermogensdelicten. Ook heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies over verdachte van 11 april 2025. Hieruit volgt dat de afgelopen jaren verschillende reclasseringstrajecten zijn gestart, waarin verdachte meermaals is gerecidiveerd. De reclassering beschrijft dat verdachte zich in de contacten met de reclassering onverschillig en afhoudend opstelt, waardoor de benodigde gedragsverandering uitblijft. Gelet op het verloop van de eerdere reclasseringstrajecten en de beperkte responsiviteit van verdachte om aan gedragsverandering te werken, adviseert de reclassering om geen bijzondere voorwaarden te koppelen aan een op te leggen straf. Daarnaast wordt geadviseerd om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan verdachte, zodat de consequenties van zijn delictgedrag voelbaar worden.
De straf
De rechtbank heeft in het kader van de strafoplegging gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de feiten zich in het midden bevinden tussen een woninginbraak (LOVS-oriëntatiepunt drie maanden gevangenisstraf) en een woningoverval
(LOVS-oriëntatiepunt drie jaar gevangenisstraf). De rechtbank weegt verder in strafverzwarende zin mee dat verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met zijn mededaders heeft gepleegd, dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van het slachtoffer. Daar staat in strafmatigende zin tegenover dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is en dat verdachte nog jong is, waardoor de rechtbank hem een kans wil geven om na zijn detentie zijn leven op de juiste manier vorm te geven.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten. Aan deze gevangenisstraf zal gelet op het reclasseringsadvies geen voorwaardelijk gedeelte worden gekoppeld. Wel zal de rechtbank een contactverbod opleggen met het slachtoffer [slachtoffer 1] voor de duur van twee jaar. Omdat er – gelet op de aard en ernst van de gepleegde feiten – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegenover het slachtoffer [slachtoffer 1] , beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, dat het opgelegde contactverbod dadelijk uitvoerbaar is. Voor iedere keer dat verdachte dit contactverbod overtreedt, zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van zeven dagen, met een maximum van zes maanden.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn 35 gram hashish (G6609874) en een mobiele telefoon (G6609834) in beslag genomen.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen hashish dient te worden onttrokken aan het verkeer en dat de in beslag genomen telefoon moet worden teruggegeven aan verdachte.
8.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen hashish op grond van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht moet worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is immers in strijd met de wet en het algemeen belang.
Daarnaast gelast de rechtbank de teruggave van de in beslag genomen telefoon aan verdachte.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 3.932,88 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering – vermeerderd met de wettelijke rente – in zijn geheel kan worden toegewezen, met daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van het gevorderde materiële bedrag, omdat dit gedeelte van de vordering onvoldoende concreet is onderbouwd door middel van facturen en er geen causaal verband bestaat tussen de gevorderde huurkosten en het aandeel van verdachte in de gepleegde feiten. Verder heeft de raadsman verzocht om het toe te wijzen immateriële gedeelte van de vordering tot schadevergoeding te matigen.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde materiële schade, voor zover deze betrekking heeft op de weggenomen goederen, in zijn geheel toewijzen. Uit de aangifte volgt dat de genoemde goederen zijn weggenomen en een gedeelte van de posten is door middel van facturen in de fotobijlage in het procesdossier onderbouwd. Ook uit de verklaring van de woonbegeleider van aangever van HVO Querido blijkt dat onder andere de televisie, soundbar en spelcomputer op 13 december 2024 niet langer in de woning aanwezig waren. Ten aanzien van de waarde van de weggenomen goederen zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid. Omdat de gevorderde bedragen de rechtbank niet onredelijk voorkomen en deze bovendien onvoldoende gemotiveerd zijn betwist, is de rechtbank van oordeel dat deze posten voor toewijzing vatbaar zijn.
Ten aanzien van de gevorderde huurkosten die de benadeelde partij heeft moeten maken, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de gevorderde schade en de bewezen verklaarde feiten. Hoewel uit de overgelegde stukken blijkt dat aangever vanwege veiligheidsredenen niet langer in zijn huis mag verblijven, kan de rechtbank op basis van de stukken niet vaststellen dat de benadeelde partij enkel als gevolg van de incidenten op 10 en 11 december 2024 zijn woning heeft moeten verlaten. De benadeelde partij zal voor dit gedeelte niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij als gevolg van de strafbare feiten letsel heeft opgelopen.
Niet is weersproken dat de benadeelde partij psychisch letsel heeft bekomen. Alleen de hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij in zijn slachtofferverklaring geschetste omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de hoogte van de immateriële schadevergoeding op een bedrag van € 1.250,-. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank bepaalt dat het toegewezen schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 december 2024. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 38v, 38w, 47, 57, 63, 285, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
medeplegen van diefstal in een woning door iemand die zich aldaar tegen de wil van de rechthebbende bevindt
Feit 2
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Legt op de
maatregel dat verdachte voor de duur van twee jarenop
geenenkele wijze – direct of indirect –
contact zal opnemen, zoeken of hebbenmet
[slachtoffer 1](geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats 3] ).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan deze maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 (zeven) dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de op grond van artikel 38v opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
35 gram hashish (G6609874).
Gelast de
teruggaveaan verdachte [verdachte] van:
1 STK telefoontoestel (G6609834).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van €
2.429,- (tweeduizend vierhonderdnegenentwintig euro)aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.250,- (twaalfhonderdvijftig euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 10 december 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat een bedrag van
€ 3.679,- (drieduizend zeshonderdnegenenzeventig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 46 (zesenveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. M.F.A.M. Smeets en J.C.E. Krikke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos en R.L.A. van Oirschot, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 mei 2025.
[(...)]

1.[(...)]

  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]
  • [(...)]

8.[(...)]