ECLI:NL:RBAMS:2025:3150

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
13/046497-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel van een Belgische onderzoeksrechter

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België. Het EAB is gericht op de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 2000, die wordt verdacht van betrokkenheid bij de productie van synthetische drugs. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld en het verweer van de raadsman verworpen, die stelde dat het EAB niet meer geldig was omdat het onderzoek in België al was afgerond. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksrechter op het moment van uitvaardiging van het EAB bevoegd was en dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat de opgeëiste persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, voldoende garanties heeft gekregen voor humane detentieomstandigheden na overlevering. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de garanties die zijn gegeven door de Belgische autoriteiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/046497-25
Datum uitspraak: 8 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 14 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 september 2024 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 april 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.K.T Schoffelen, advocaat in Stevensweert.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet meer geldig is. Het EAB is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter, terwijl het onderzoek in België al is afgerond. Uit een beschikking van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren-Borgloon van
18 april 2025 blijkt dat de zaak van de opgeëiste persoon inmiddels naar de correctionele rechtbank is verwezen. De onderzoeksrechter is dus niet meer bevoegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderzoeksrechter op het moment van uitvaardiging van het EAB daartoe bevoegd was en dat het EAB nog geldig is.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman niet slaagt. De rechtbank stelt voorop dat de onderzoeksrechter kan worden aangemerkt als een uitvaardigende rechterlijke autoriteit in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en dus als een uitvaardigende justitiële autoriteit in de zin van de OLW. De controlerende taak van de rechtbank beperkt zich tot de vaststelling of de uitvaardigende autoriteit een rechterlijke autoriteit is in de zin van Kaderbesluit 2002/584/JBZ en de OLW. Zij is niet bevoegd om ook na te gaan of de uitvaardigende rechterlijke autoriteit krachtens het recht van de uitvaardigende lidstaat (nog steeds) bevoegd is om een EAB uit te vaardigen. [3]

4.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB, gelezen in samenhang met het A-formulier, vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek in fine uitlevering van 3 september 2024 van de onderzoeksrechter in Tongeren.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [4]
4.1.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. Het feit is niet duidelijk omschreven en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon is onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In onderdeel e) van het EAB is onder andere beschreven dat “ [bijnaam opgeëiste persoon] ” geïdentificeerd kan worden als de opgeëiste persoon en dat er aanwijzingen zijn dat “ [bijnaam opgeëiste persoon] ” een leidende figuur is binnen een vereniging die zich zou bezighouden met de productie van synthetische drugs en hiertoe mensen aanstuurt. Voorts is beschreven dat op 2 augustus 2024 in [plaats] in België een synthetisch drugslab is aangetroffen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met deze omschrijving voldaan is aan de eerder genoemde vereisten. Artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, OLW vereist niet dat het EAB de bewijsmiddelen vermeldt die de uitvaardigende lidstaat aan de verdenking tegen de opgeëiste persoon ten grondslag heeft gelegd. Anders dan de raadsman betoogt, hoeft in het EAB dus niet vermeld te worden op grond waarvan de opgeëiste persoon door de Belgische autoriteiten geïdentificeerd is als “ [bijnaam opgeëiste persoon] ”.

5.Strafbaarheid: Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings Limburg (België) heeft op 20 maart 2025 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 paragraaf 3 van het Kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan/ ingezetene [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie ( 2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat voor alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [5]
Bij brief van 5 maart 2025 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit de volgende garantie gegeven:

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Leuven-Hulp indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of schermo Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandighedenAls algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de individuele garantie van 5 maart 2025 onvoldoende garantie biedt dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering niet in onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden terechtkomt. De raadsman heeft hiertoe meerdere recente nieuwsartikelen overgelegd die dateren van na de datum waarop de individuele detentiegarantie is afgegeven. Uit die nieuwsartikelen blijkt dat sprake is van overbevolking in de gevangenis van Leuven-Hulp en dat gedetineerden daar op de grond moeten slapen. Daarom moet een nieuwe individuele detentiegarantie voor de opgeëiste persoon worden afgegeven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Het reeds door de rechtbank aangenomen algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in België is mede gebaseerd op de overbevolking en de problematiek van de grondslapers. Door middel van de individuele detentiegarantie wordt dit gevaar weggenomen ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank – anders dan de raadsman – uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6]
De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden). Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd doet hier niet aan af. De door hem overgelegde krantenartikelen bevestigen het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van alle Belgische penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen. Dit betekent echter niet dat de op 5 maart 2025 verstrekte individuele garantie onvoldoende bescherming biedt. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de zaak aan te houden om een nieuwe individuele garantie op te vragen, en verwerpt het verweer van de raadsman.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren, België, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.HvJ EU 31 januari 2023, C-154/21, ECL:EU:C:2023:57 (
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.