3.3Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op 27 april 2021 te Amsterdam een incident heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] eenmaal tegen zijn hoofd is geslagen met een scherp/ puntig voorwerp. [slachtoffer] heeft hierdoor letsel opgelopen aan zijn gezicht dat tot een ontsierend litteken heeft geleid.
Is het letsel van aangever toegebracht door verdachte?
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het verdachte is geweest die dit letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] hebben verklaard dat een persoon genaamd [naam] op 27 april 2021 [slachtoffer] tegen het gezicht heeft geslagen en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan een grote snijwond heeft opgelopen in zijn gelaat. Volgens hen werkte [naam] bij café [naam café] in [plaats] . [getuige] beschikte over het telefoonnummer van [naam] en heeft dit doorgegeven aan de politie. [slachtoffer] heeft nadien een foto van [naam] aan de politie verstrekt. Na onderzoek is de politie met behulp van die informatie uitgekomen bij verdachte. Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard [naam] genoemd te worden en weleens werkzaamheden te hebben verricht bij café [naam café] en degene te zijn op de foto. Gelet op die verklaring van verdachte en nu dit door de verdediging ook niet wordt betwist, stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is die door [slachtoffer] en [getuige] [naam] wordt genoemd.
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] en [getuige] ten onrechte verdachte aanwijzen als degene die de tenlastegelegde gedraging heeft verricht. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] onvoldoende betrouwbaar zijn. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van die verklaringen te twijfelen. [slachtoffer] en [getuige] verklaren immers gelijkluidend en consistent en hun verklaringen worden op meerdere punten ondersteund door de verdere inhoud van het dossier. Beiden verklaren over dezelfde persoon, te weten [naam] , die in café [naam café] zou werken en die zij allebei kennen. Zij heeft direct na het voorval tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat [naam] de dader is. [slachtoffer] heeft [naam] aangesproken en stond oog in oog met hem, zodat hij [naam] goed heeft kunnen herkennen. Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank dan ook uit van de betrouwbaarheid van de verklaringen en zal zij deze gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] op 27 april 2021 in Amsterdam tegen het gezicht heeft geslagen en hem een snijwond in het gelaat heeft toegebracht. Gelet op de grootte, diepte en aard van die snijwond kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte dat met een scherp/puntig voorwerp heeft gedaan.
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte zich door [slachtoffer] tegen het hoofd te slaan met een scherp/puntig voorwerp schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van dit feit is van belang of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting niet vaststellen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin. Nu onbekend is gebleven welk voorwerp verdachte heeft gebruikt, verdachte een slaande en geen stekende beweging heeft gemaakt en eenmaal heeft geslagen kan niet kan worden vastgesteld of er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] .
Om deze reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde poging tot doodslag.
Zware mishandeling
Wel acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling bewezen. Daarvoor is het volgende van belang.
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling moet worden bewezen dat zwaar lichamelijk letsel is toegebracht en dat verdachte daar opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op heeft gehad.
Uit een medische brief van het Universitair Medisch Centrum Amsterdam van 29 april 2021 betreffende [slachtoffer] blijkt dat hij een snijwond heeft opgelopen van 15 centimeter vanaf zijn linker mondhoek tot aan zijn linker oor. Dit betreft een grote snijwond, die bovendien tweemaal moest worden gehecht. Dat betekent dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Drie jaren na het voorval is, ondanks de baardgroei van [slachtoffer] , nog steeds een groot litteken te zien op zijn gezicht. Dat is een ontsierend litteken, omdat het de gehele linkerzijde van het gezicht beslaat en dus dagelijks voor iedereen zichtbaar is. Dit letsel is naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel aan te merken.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat door te slaan met een scherp/puntig voorwerp tegen het gezicht, een kwetsbaar lichaamsdeel, de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Die gedraging is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde zware mishandeling van [slachtoffer] .