ECLI:NL:RBAMS:2025:3151

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
14 mei 2025
Zaaknummer
13/141768-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor zware mishandeling met een scherp voorwerp

Op 14 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 47-jarige man, die op 27 april 2021 een andere man zwaar heeft mishandeld. De verdachte is veroordeeld tot 200 uur taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden. Tijdens de zitting op 30 april 2025 werd vastgesteld dat de verdachte met een scherp/puntig voorwerp een snijwond heeft toegebracht aan het slachtoffer, wat resulteerde in een ontsierend litteken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar dat de zware mishandeling wel bewezen kon worden. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zorg voor zijn medisch hulpbehoevende zoontje, en legde een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen hebben gewogen en de ernst van het feit in overweging hebben genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.141768.24
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/141768-24
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
opgegeven woon- en verblijfadres: [adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C.E. de Jong, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.A. van den Munckhof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting is aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 27 april 2021 heeft schuldig gemaakt aan (
primair)poging tot doodslag op dan wel
(subsidiair)zware mishandeling van [slachtoffer] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de inhoud van het dossier volgt dat de persoon die ‘ [naam] ’ wordt genoemd verdachte is en dat hij degene is die de tenlastegelegde gedraging heeft verricht. Verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag, omdat uit de inhoud van het dossier onvoldoende kan worden vastgesteld dat met de gedraging van verdachte dodelijk letsel kon worden veroorzaakt.
De subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht aan [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] had een gapende wond op zijn gezicht van oor tot kin, waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld en hij heeft hier een ontsierend litteken in het gelaat aan overgehouden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] (hierna: [getuige] ) onvoldoende betrouwbaar zijn en aanvullend bewijs dat verdachte de dader is, ontbreekt.
Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de tenlastegelegde poging tot doodslag betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood. Het dossier bevat volgens de raadsman immers onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat er sprake was van een aanmerkelijke kans daarop.
Ten aanzien van de tenlastegelegde zware mishandeling heeft de raadsman zich meer subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat op 27 april 2021 te Amsterdam een incident heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] eenmaal tegen zijn hoofd is geslagen met een scherp/ puntig voorwerp. [slachtoffer] heeft hierdoor letsel opgelopen aan zijn gezicht dat tot een ontsierend litteken heeft geleid.
Is het letsel van aangever toegebracht door verdachte?
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of het verdachte is geweest die dit letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] hebben verklaard dat een persoon genaamd [naam] op 27 april 2021 [slachtoffer] tegen het gezicht heeft geslagen en dat [slachtoffer] als gevolg daarvan een grote snijwond heeft opgelopen in zijn gelaat. Volgens hen werkte [naam] bij café [naam café] in [plaats] . [getuige] beschikte over het telefoonnummer van [naam] en heeft dit doorgegeven aan de politie. [slachtoffer] heeft nadien een foto van [naam] aan de politie verstrekt. Na onderzoek is de politie met behulp van die informatie uitgekomen bij verdachte. Op de terechtzitting heeft verdachte verklaard [naam] genoemd te worden en weleens werkzaamheden te hebben verricht bij café [naam café] en degene te zijn op de foto. Gelet op die verklaring van verdachte en nu dit door de verdediging ook niet wordt betwist, stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is die door [slachtoffer] en [getuige] [naam] wordt genoemd.
De raadsman heeft bepleit dat niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] en [getuige] ten onrechte verdachte aanwijzen als degene die de tenlastegelegde gedraging heeft verricht. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] onvoldoende betrouwbaar zijn. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van die verklaringen te twijfelen. [slachtoffer] en [getuige] verklaren immers gelijkluidend en consistent en hun verklaringen worden op meerdere punten ondersteund door de verdere inhoud van het dossier. Beiden verklaren over dezelfde persoon, te weten [naam] , die in café [naam café] zou werken en die zij allebei kennen. Zij heeft direct na het voorval tegen de ter plaatse gekomen verbalisanten verklaard dat [naam] de dader is. [slachtoffer] heeft [naam] aangesproken en stond oog in oog met hem, zodat hij [naam] goed heeft kunnen herkennen. Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank dan ook uit van de betrouwbaarheid van de verklaringen en zal zij deze gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank stelt aan de hand van de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] en het verhandelde ter terechtzitting vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] op 27 april 2021 in Amsterdam tegen het gezicht heeft geslagen en hem een snijwond in het gelaat heeft toegebracht. Gelet op de grootte, diepte en aard van die snijwond kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte dat met een scherp/puntig voorwerp heeft gedaan.
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte zich door [slachtoffer] tegen het hoofd te slaan met een scherp/puntig voorwerp schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Voor een bewezenverklaring van dit feit is van belang of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank kan op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting niet vaststellen dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin. Nu onbekend is gebleven welk voorwerp verdachte heeft gebruikt, verdachte een slaande en geen stekende beweging heeft gemaakt en eenmaal heeft geslagen kan niet kan worden vastgesteld of er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] .
Om deze reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde poging tot doodslag.
Zware mishandeling
Wel acht de rechtbank de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling bewezen. Daarvoor is het volgende van belang.
Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling moet worden bewezen dat zwaar lichamelijk letsel is toegebracht en dat verdachte daar opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op heeft gehad.
Uit een medische brief van het Universitair Medisch Centrum Amsterdam van 29 april 2021 betreffende [slachtoffer] blijkt dat hij een snijwond heeft opgelopen van 15 centimeter vanaf zijn linker mondhoek tot aan zijn linker oor. Dit betreft een grote snijwond, die bovendien tweemaal moest worden gehecht. Dat betekent dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Drie jaren na het voorval is, ondanks de baardgroei van [slachtoffer] , nog steeds een groot litteken te zien op zijn gezicht. Dat is een ontsierend litteken, omdat het de gehele linkerzijde van het gezicht beslaat en dus dagelijks voor iedereen zichtbaar is. Dit letsel is naar normaal spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel aan te merken.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat door te slaan met een scherp/puntig voorwerp tegen het gezicht, een kwetsbaar lichaamsdeel, de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Die gedraging is naar de uiterlijke verschijningsvorm zo gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het niet anders kan dan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde zware mishandeling van [slachtoffer] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 27 april 2021 te Amsterdam, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een grote snijwond en een (ontsierend) litteken in het gelaat, heeft toegebracht door met een scherp/puntig voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman bepleit om aan verdachte een geheel voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het feit inmiddels van vier jaar geleden is, verdachte geen strafblad heeft in Nederland en volgens zijn Belgisch strafblad niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een onevenredige belasting zou zijn voor de gezondheid van verdachte, voor de gezondheid en zorg van zijn vierjarig, medisch hulpbehoevend zoontje, waarvoor hij alleen de volledige verantwoordelijkheid draagt en voor de toekomst van hen beiden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling door met een scherp/puntig voorwerp tegen het gezicht van het slachtoffer te slaan. Hierdoor heeft verdachte bij het slachtoffer een grote gapende snijwond veroorzaakt die over de gehele linkerzijde van zijn gezicht liep. Het slachtoffer heeft hier een ontsierend litteken aan overgehouden waar hij de rest van zijn leven mee moet blijven rondlopen. Los van de omstandigheid dat het vreselijk is om een litteken in het gezicht te hebben dat voor iedereen zichtbaar is, wordt het slachtoffer elke dag aan het voorval herinnerd als hij in de spiegel kijkt. Het feit vond plaats op klaarlichte dag met veel omstanders. Hierdoor zal het feit niet alleen bij het slachtoffer gevoelens van onveiligheid teweeg hebben gebracht, maar ook bij die omstanders.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Nederlandse uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 april 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Daarnaast is de rechtbank op de terechtzitting door zowel de officier van justitie als de raadsman geïnformeerd over de inhoud van het Belgisch strafblad van verdachte. Uit dat strafblad blijkt dat verdachte in het verleden niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Verdachte woont in [woonplaats] alleen met zijn minderjarige zoontje, over wie hij sinds de uitspraak van de Belgische jeugdrechter op 10 oktober 2024 als enige het gezag heeft. De moeder van de jongen is buiten beeld en verdachte heeft geen familie of naasten in [woonplaats] die hem kunnen helpen, zodat hij de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en zorg van zijn zoontje alleen draagt. Medisch gezien gaat het niet zo goed met het zoontje van verdachte; hij is zorgbehoevend. Verdachte werkt momenteel niet, omdat hij last heeft van hernia’s. Wel is hij bezig met het verkrijgen van begeleiding en het uitzoeken van mogelijkheden op het gebied van aangepast werk.
De straf
Gelet op de aard en ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is gerechtvaardigd. De oriëntatiepunten die de rechtbank hanteert gaan uit van een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden. Toch zal zij aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, omdat zij er rekening mee houdt dat het feit vier jaar geleden heeft plaatsgevonden en verdachte in de tussentijd niet opnieuw (gewelds)delicten heeft gepleegd. Bovendien neemt de rechtbank bij haar keuze om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen de persoonlijke omstandigheden van verdachte in aanmerking, waarbij in het bijzonder veel gewicht wordt toegekend aan de gezondheid en nodige zorg voor het zoontje van verdachte, voor wie verdachte als enige de verantwoordelijkheid draagt. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke straf op zijn plaats is en zal daarom aan verdachte een forse taakstraf opleggen. De rechtbank gaat ervanuit dat er, ondanks de gezondheidsklachten van verdachte, passend werk voor hem kan worden gevonden. Bovendien zal zij ter uitdrukking van de ernst van het feit naast een taakstraf een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Bij het bepalen van de hoogte van de straffen heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Alles overwegend acht de rechtbank passend en geboden een taakstraf voor de duur van tweehonderd uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, en met een proeftijd van twee jaren. Daarmee komt de rechtbank tot een lagere straf dan is geëist door de officier van justitie, onder meer omdat zij de persoonlijke omstandigheden van verdachte zwaarder meeweegt dan de officier van justitie.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte tot een
taakstrafvan
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 (honderd) dagen.
Veroordeeltverdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat deze straf
niet ten uitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en I. Struijkenkamp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Alexeas, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 mei 2025.