ECLI:NL:RBAMS:2025:3166

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
15 mei 2025
Zaaknummer
13/056905-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Roemeense detentiegarantie en heropening van de procedure

Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank Şimleu Silvaniei in Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië en gedetineerd in Nederland, wordt gevraagd om overgeleverd te worden voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 2 jaar en 8 maanden, alsook een resterende gevangenisstraf van 325 dagen. Tijdens de zitting op 24 april 2025 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De rechtbank heeft vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de rechtsgeldigheid van de opgelegde straffen en de detentieomstandigheden in Roemenië. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen gevaar bestaat van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, maar op basis van de detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten is er geen reëel gevaar voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de beslistermijn verlengd met 30 dagen, waarbij de gevangenhouding ook met 30 dagen is verlengd. De zaak zal opnieuw op zitting worden gepland voor 21 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/056905-25
Datum uitspraak: 8 mei 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 3 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juli 2023 door de Rechtbank Şimleu Silvaniei, provincie Sălaj, Roemenië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] ( Roemenië ) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 april 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een strafvonnis met nr. 171 van 19 augustus 2020 van de rechtbank van Şimleu Silvaniei, dat definitief bleef door middel van strafbesluit nr. 910/A/2023 van 23 mei 2023 van het Hof van Beroep van Cluj, referentie: strafrechtelijk dossier nr. 771/309/2019 van de Rechtbank Şimleu Silvaniei.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 8 maanden en een vrijheidsstraf van 325 dagen, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf van 2 jaar en 8 maanden is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest van 23 mei 2023.
Voorts blijkt uit onderdeel e) van het EAB dat de rechtbank Satu Mare bij strafvonnis 941/26.07.2016 de voorwaardelijke invrijheidsstelling van de opgeëiste persoon heeft herroepen en dat de uitvoering van een resterende gevangenisstraf van 325 dagen is bevolen.
De beslissingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het arrest van 23 mei 2023 van het Hof van Beroep van Cluj
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Uit het EAB blijkt dat de zaak met het arrest van 23 mei 2023 van het Hof van Beroep van Cluj definitief ten gronde is afgedaan. De rechtbank zal daarom alleen de procedure in hoger beroep aan artikel 12 OLW toetsen.
Onderdeel d) van het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 7 april 2025 blijkt dat deze informatie ziet op de procedure in hoger beroep bij het Hof van Beroep van Cluj. De opgeëiste persoon was volgens deze aanvullende informatie in persoon aanwezig (en hij werd bijgestaan door een gekozen advocaat). Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich ten aanzien van dit arrest niet voordoet.
De gevangenisstraf van 325 dagen
De rechtbank begrijpt onderdeel e) van het EAB zo dat de voorwaardelijke invrijheidsstelling die aan de opgeëiste persoon was opgelegd, door de rechtbank Satu Mare bij strafvonnis van
26 juli 2016 is herroepen, en dat de uitvoering van de resterende straf van 325 dagen is bevolen. Over het vonnis waarbij daaraan voorafgaand een gevangenisstraf was opgelegd, ontbreekt enige verdere informatie in het EAB. Niet is vermeld bij welk vonnis of arrest aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van (ten minste) 325 dagen is opgelegd en voor welk strafbaar feit of strafbare feiten de opgeëiste persoon toen is veroordeeld. Ook is onduidelijk of de opgeëiste persoon in de gelegenheid is geweest zijn verdedigingsrechten uit te oefenen bij de procedure die heeft geleid tot dat vonnis of arrest. Verder is niet vermeld wat de reden is geweest om de voorwaardelijke invrijheidsstelling te herroepen.
De rechtbank ziet daarom aanleiding het onderzoek te heropenen en gelijktijdig te schorsen voor het stellen van de volgende vragen:
1.
Bij welk vonnis en door welke instelling is aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van (ten minste) 325 dagen opgelegd?
2.
Is hiertegen hoger beroep ingesteld?
3.
Zo ja, door wie? Wanneer en door welke instelling is op dat hoger beroep beslist?
4.
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende justitiële autoriteit om ten aanzien van dit vonnis of arrest onderdeel d) van het EAB in te vullen.
5.
Wat was de duur van de opgelegde gevangenisstraf en voor welk strafbaar feit of strafbare feiten is deze gevangenisstraf aan de opgeëiste persoon opgelegd?
6.
Bij welke beslissing is de voorwaardelijke invrijheidsstelling herroepen?
7.
Wat is de reden dat die voorwaardelijke invrijheidsstelling is herroepen?
8.
Indien de reden hiervoor is gelegen in een veroordeling voor het plegen van een nieuw strafbaar feit tijdens die invrijheidsstelling, dan verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit om ten aanzien van die nieuwe veroordeling onderdeel d) van het EAB in te vullen.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank overweegt dat vanwege de Roemeense detentieomstandigheden voor gedetineerden in Roemenië sprake is van een algemeen gevaar van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [5]
Bij brief van 26 maart 2025 heeft het
Directorate for Prison Safety and Execution Regimes
National Prison Administration(Roemenië) ten behoeve van de opgeëiste persoon een detentiegarantie verstrekt waarin het volgende is opgenomen:
“Further to your letter referring to the request received from the Dutch authorities, concerning the detention conditions applicable to [opgeëiste persoon] (born on [geboortedag] 1992, domiciled in [geboorteplaats] County, and sentenced to 2 years, 8 months and 325 days in prison), in the event of his surrender to Romania, please be advised as follows:
1. If the person held in custody is surrendered to the Romanian authorities at the Henry Coandă Airport of Bucharest,he shall be initially taken to the Bucharest-Rahova Prisonto be held in quarantine, for a period of 21 days, in a room providing a minimum personal space 3 of square meters.
(..)
Each person deprived of their liberty during the period of quarantine and observation is guaranteed the right to a daily walk for 2 hours. In addition, each prisoner is provided with a range of activities to choose from, thus creating the possibility to spend a much longer period outside the holding room, if they choose to participate.
(..)
Taking into account the length of the sentence, it is most probable that he will initially serve his custodial sentence inclosed regime. Moreover, considering the domicile of the person concerned, it is most probable that he will initially serve his sentence inOradea Prison.
(..)
The daily schedule of the persons assigned for closed regime includes work activities, educational, cultural, therapeutic and sports activities, psychological and social assistance, moral and religious assistance, formal and vocational training, medical assistance, walks, rest and other activities necessary to stimulate the prisoners’ interest to take on responsibilities. The activities of the prisoners held in closed regime are carried out individually or in groups, under the permanent guard and supervision of the prison personnel. Prisoners, who are held in closed regime, and who, for various reasons, do not work or do not attend formal or vocational training, carry out activities which include walks, educational activities, psychological and social assistance, sports and religious activities, within the limit of minimum 4 hours per day. As well, prisoners who do not work or attend formal or vocational training, have the right to walk at least 3 hours per day, and those work, attend educational programmes or psychological and social assistance programmes, have the right to walk at least one hour per day.
(..)
2. The said [opgeëiste persoon] will be provided with a minimum personal space of 3 square meters throughout the service of the sentence (..) this space including the bed and related furniture, and excluding the floor space of the sanitary facility”
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat zij gelet op het arrest ML van het Hof van Justitie van de Europese Unie [6] uitsluitend de detentieomstandigheden dient te onderzoeken van de penitentiaire inrichtingen waar de opgeëiste persoon, volgens de informatie waarover zij beschikt, naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd. Uit de hierboven vermelde informatie blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste instantie in de
Bucharest-Rahova Penitentiaryzal worden geplaatst en daarna naar alle waarschijnlijkheid in het
closed regimein
Oradea Prison.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is, gelet op deze individuele detentiegarantie van de Roemeense autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentieomstandigheden in Roemeense penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, wordt door de garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon. Daarom vormen de detentieomstandigheden geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.

5.De eerdere overleveringsprocedure in België

Standpunt van de raadsman
De overlevering moet worden geweigerd, omdat sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel. De Belgische autoriteiten hebben de overlevering voor hetzelfde EAB geweigerd, omdat de opgeëiste persoon daar kon worden gelijkgesteld. De Roemeense straf is door België overgenomen en aangepast naar een gevangenisstraf van 1 jaar en 4 maanden. De opgeëiste persoon stond onder elektronisch toezicht en hij is met toestemming van de Belgische autoriteiten naar Nederland gegaan om zijn gestolen auto (die in Amsterdam was gesignaleerd) op te halen. Toen hij zich meldde bij de politie in Nederland, zagen de agenten dat hij gesignaleerd stond in het kader van hetzelfde EAB. De opgeëiste persoon is toen aangehouden en daarom is de straf in België niet verder geëxecuteerd.
Subsidiair moet de behandeling van het EAB worden aangehouden, zodat aan de Roemeense autoriteiten een garantie kan worden gevraagd dat zij de beslissing van de Belgische autoriteiten respecteren en dat de detentie daarom zal worden beëindigd.
Standpunt van de officier van justitie
De beslissing van de Belgische autoriteiten op het EAB vormt geen beletsel om het EAB in behandeling te nemen. Uit een e-mail van de Belgische autoriteiten van 20 maart 2025 blijkt dat de Roemeense straf slechts gedeeltelijk is geëxecuteerd en dat de opgeëiste persoon als ontsnapt werd gemeld. Bovendien blijkt uit de brief van 3 april 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit dat het EAB nog steeds geldig is.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de zaak van de opgeëiste persoon lijkt op een zaak waarover momenteel een prejudiciële procedure loopt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof), zaak C-595/23, Cuprea. De behandeling van het EAB moet worden aangehouden, zodat de beantwoording van de prejudiciële vragen in die zaak kan worden afgewacht.
Oordeel van de rechtbank
Op 8 oktober 2024 heeft
La Chambre du Conseil du Tribunal de Première Instance de Liège, Division Liège,België, beslist over hetzelfde EAB. Daarbij is de overlevering ten aanzien van de gevangenisstraf van 2 jaar en 8 maanden geweigerd onder gelijktijdige overname van de straf. Die straf is in de uitspraak aangepast naar een gevangenisstraf van 1 jaar en 4 maanden. De overlevering van de gevangenisstraf van 325 dagen is geweigerd en niet overgenomen.
Uit e-mailberichten van 13 en 20 maart 2025 van het
Parquet du procureur du Roi de Liège - Division de Liège Service exécution des peines et coopération internationale(België) blijkt dat de opgeëiste persoon zijn straf van 31 oktober 2024 tot 22 februari 2025 deels heeft uitgezeten en dat hij toen als ontsnapt werd gemeld, omdat hij zich niet aan de voorwaarden van elektronisch toezicht hield. De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat de opgeëiste persoon op 22 februari 2022 in Nederland is aangehouden door de politie toen hij zich bij de politie meldde vanwege zijn gestolen auto die in Nederland zou zijn.
Bij brief van 3 april 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit onder meer medegedeeld dat het EAB nog steeds geldig is.
De rechtbank overweegt als volgt.
In het Kaderbesluit 2008/909/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (hierna: Kaderbesluit), is opgenomen dat door de beslissingsstaat (de lidstaat waar het vonnis is gewezen, in dit geval Roemenië) het vonnis, vergezeld van een certificaat, moet worden toegezonden aan de tenuitvoerleggingsstaat (de lidstaat waaraan het vonnis is toegezonden met het oog op de erkenning en tenuitvoerlegging ervan).
Hoewel het Hof in de zaak C‑305/22 (C.J.) nog geen uitspraak heeft gedaan, heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof (hierna: A-G ) in zijn conclusie van 12 december 2024 overwogen dat uit artikel 5 van het Kaderbesluit kan worden afgeleid dat de toezending door de veroordelende lidstaat van het vonnis en het certificaat noodzakelijk is voor de erkenning van dat vonnis en de tenuitvoerlegging van de sanctie, waarbij de toezending de toestemming van de veroordelende lidstaat uitdrukt met de overname van de tenuitvoerlegging van de straf door de uitvoerende lidstaat. Indien het vonnis en certificaat niet worden toegezonden, is de uitvoerende lidstaat niet bevoegd om op zijn grondgebied een in de veroordelende lidstaat opgelegde sanctie ten uitvoer te leggen, aangezien laatstgenoemde lidstaat daarmee niet heeft ingestemd, aldus de A-G . [8]
De artikelen 21, voor zover relevant, en 22 van het Kaderbesluit luiden daarnaast als volgt:
Artikel 21
De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld, schriftelijk of in een vorm die schriftelijk kan worden vastgelegd, in kennis van:
(..)
h)
het feit dat de gevonniste persoon uit hechtenis is gevlucht;

(..)

Artikel 22

1. Behoudens lid 2 gaat de beslissingsstaat niet tot de verdere tenuitvoerlegging van de sanctie over, zodra de tenuitvoerlegging in de tenuitvoerleggingsstaat is ingegaan.

2. Het recht tot tenuitvoerlegging van de sanctie valt opnieuw aan de beslissingsstaat toe, zodra deze van de tenuitvoerleggingsstaat bericht ontvangt dat de sanctie in de zin van artikel 21, onder h), gedeeltelijk niet ten uitvoer is gelegd.

Uit de stukken blijkt niet dat de uitvaardigende justitiële autoriteit een certificaat als bedoeld in het Kaderbesluit heeft toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van België. Onduidelijk is op basis waarvan de uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid heeft om de straf ten uitvoer te leggen die is opgelegd bij het arrest met nr. 910/A/2023 van 23 mei 2023 van het Hof van Beroep van Cluj en waarvoor de overlevering wordt gevraagd, gelet op het feit dat die straf is overgenomen door de Belgische autoriteiten en met de tenuitvoerlegging daarvan in België is begonnen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen voor te leggen:
1.
Is in het kader van de overname van de straf die is opgelegd in het arrest met nr. 910/A/2023 van 23 mei 2023 van het Hof van Beroep van Cluj door de uitvaardigende justitiële autoriteit een certificaat als bedoeld in het Kaderbesluit 2008/909/JBZ aan de tenuitvoerleggingsstaat (België) toegezonden?
2.
Zo ja, op basis waarvan heeft de uitvaardigende lidstaat de bevoegdheid om de straf die is opgelegd bij het arrest met nr. 910/A/2023 van 23 mei 2023 van het Hof van Beroep van Cluj en waarvoor (mede) de overlevering wordt gevraagd, ten uitvoer te leggen, gelet op het feit dat die straf is overgenomen door de Belgische autoriteiten en met de tenuitvoerlegging daarvan in België is begonnen?
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 90 dagen verstrijkt op 22 mei 2025. Nu met de beantwoording van de in overweging 5 gestelde vragen - die raken aan de in die overweging genoemde prejudiciële procedure bij het Hof - enige tijd gemoeid zal zijn, is naar het oordeel van de rechtbank in deze specifieke situatie sprake van een uitzonderlijk geval als bedoeld in artikel 22, vierde lid, OLW. Om die reden zal de rechtbank de beslistermijn verlengen met 30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

6.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 3.1 en 5 vermelde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, OLW met dertig dagen onder gelijktijdige verlenging van de vrijheidsbeneming op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de vordering
uiterlijk twee weken voor het verstrijken van de verlengde beslistermijn (21 juni 2025)opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen voornoemd tijdstip;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Roemeense taal tegen voornoemd tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. E. de Rooij en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 8 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie o.a. Rb. Amsterdam, 4 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2513.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 87.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.
8.Conclusie A-G R. de la Tour 12 december 2024, C-305/22, ECLI:EU:C:2024:1030 (C.J.) en de eerdere conclusie van 13 juni 2024 (ECLI:EU:C:2024:508), overwegingen 57, 58 en 59.