ECLI:NL:RBAMS:2025:3209

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
13-023816-25; 13-094174-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met vrijspraak voor overige feiten en oplegging van gevangenisstraf

Op 16 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal en andere feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor diefstal van jassen en pasjes op 22 januari 2025, waarbij de verdachte werd aangetroffen met de gestolen goederen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal, maar sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten, waaronder vernieling en poging tot diefstal, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat onvoldoende bewijs was dat de schade rechtstreeks verband hield met de bewezenverklaarde diefstal. De rechtbank overwoog dat de verdachte geen recht op hulpverlening had in Nederland en dat er een hoog recidiverisico was, maar besloot geen ISD-maatregel op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/023816-25 (zaak A) en 13/094174-25 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Parketnummer vordering tul: 13/046740-24
Datum uitspraak: 16 mei 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaken tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.A. Nijs, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. P. Scholte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
primair: diefstal van jassen en pasjes op 22 januari 2025;
subsidiair: heling van jassen en pasjes op 22 januari 2025;
Ten aanzien van zaak B:
diefstal met braak uit een woning in de periode van 1 januari 2025 tot en met 8 januari 2025;
primair: poging tot diefstal met braak uit een tuinhuis in de periode van 10 januari 2025 tot en met 15 januari 2025;
subsidiair: vernieling van een deur en/of een deurstijl en/of glaswerk en/of serviesgoed in de periode van 10 januari 2025 tot en met 15 januari 2025;
3. vernieling van twee sloten en/of twee kisten in de periode van 10 januari 2025 tot en met 15 januari 2025.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de diefstal in zaak A bewezen kan worden. Verdachte zat anderhalf uur op het toilet waarna hij met de twee jassen van de schoonmaker is aangetroffen. De pasjes zijn in deze toiletruimte aangetroffen. Een getuige heeft verklaard dat er verder niemand op de afdeling was.
De diefstal uit de woning van [benadeelde partij 1] (feit 1 in zaak B) kan ook bewezen worden, gelet op het DNA van verdachte dat op een trui in haar woning is aangetroffen. Ook voor de poging tot diefstal in het tuinhuisje (feit 2 in zaak B) is voldoende bewijs. Er is sprake van braakschade, het was een ravage in de woning en het DNA van verdachte is aangetroffen op een bierblikje dat in het tuinhuisje werd aangetroffen. Van de vernieling van de kisten bij het tuinhuisje (feit 3 in zaak B) dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft om vrijspraak van de diefstal in zaak A verzocht, omdat verdachte ontkent de jassen en pasjes gestolen te hebben. Het is niet duidelijk of verdachte de pasjes in de toiletruimte heeft achtergelaten.
Met betrekking tot de diefstal uit de woning van [benadeelde partij 1] (feit 1 in zaak B) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de poging tot diefstal (feit 2 primair in zaak B), omdat niet blijkt dat verdachte het oogmerk had om spullen weg te nemen. De raadsman heeft ook verzocht verdachte vrij te spreken van de vernieling (feit 3 in zaak B) omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feit 1 primair, feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 in zaak B
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder feit 3 in zaak B tenlastegelegde.
Voorts acht de rechtbank het onder feit 1 primair en subsidiair en feit 2 in zaak B ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken en de rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aan verdachte wordt verweten dat hij een diefstal met braak heeft gepleegd in de woning van [benadeelde partij 1] en dat hij daartoe een poging heeft gedaan in de woning van [benadeelde partij 2] . Om tot een bewezenverklaring van (poging tot) diefstal met braak te komen, moet komen vast te staan dat verdachte degene is geweest die de woning en het tuinhuisje heeft opengebroken en dat hij bovendien het oogmerk had om goederen weg te nemen. Dat de woningen opengebroken waren, kan op basis van het dossier worden vastgesteld, net als het feit dat bij [benadeelde partij 1] spullen zijn weggenomen. Op grond van het in de woningen aangetroffen DNA-bewijs kan weliswaar worden vastgesteld dat er spullen van verdachte in de woningen zijn achtergebleven, maar niet dat hij ook degene is geweest die de woningen heeft opengebroken, daar goederen heeft weggenomen of heeft gezocht naar goederen van zijn gading. Het DNA-bewijs bestaat uit verplaatsbare objecten die volgens de aangevers niet eerder in de woningen aanwezig waren en daar mogelijk door verdachte zijn achtergelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter geen redengevend bewijs voor een (poging) tot diefstal met braak of voor een vernieling. Het dossier bevat niets méér dan de aangiftes en DNA-bewijs op basis waarvan slechts zou kunnen worden vastgesteld dat verdachte op enig moment in de woningen is geweest, maar niet dat hij ook degene is geweest die de braaksporen heeft veroorzaakt en de goederen heeft weggenomen. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van alle in zaak B ten laste gelegde feiten.
4.3.2.
Oordeel met betrekking tot feit 1 in zaak A
De rechtbank acht bewezen dat verdachte jassen en pasjes heeft gestolen op 22 januari 2025. De jassen van aangever zijn bij verdachte aangetroffen, nadat hij zich langdurig op het toilet bevond. Dit was kort nadat aangever had ontdekt dat zijn jassen en pasjes weg waren. De pasjes die in een van de jassen van aangever zaten, werden op het toilet gevonden waar verdachte uitkwam. Blijkens de verklaring van de getuige waren er geen andere personen aanwezig in het toilet in de tijd dat verdachte zich daar bevond. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte de pasjes daar heeft neergelegd. Dit betekent dat verdachte zich de pasjes al had toegeëigend op het moment dat hij de jassen heeft weggenomen, waardoor er sprake is van een voltooide diefstal.
De rechtbank acht het primaire feit zoals tenlastegelegd in zaak A dan ook bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 22 januari 2025 te Amsterdam, jassen en pasjes, die aan [benadeelde partij 3] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.

6.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de vordering van de officier van justitie tot oplegging van de ISD-maatregel af te wijzen en te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, omdat verdachte uitzetbaar is en terug wil naar zijn land van herkomst, Hongarije. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal. Hij heeft de persoonlijke eigendommen van een ander meegenomen. Dit is een erg vervelend feit en verdachte heeft hiermee laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 29 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. De eerder aan hem opgelegde straffen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw een soortgelijk strafbaar feit te plegen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 14 maart 2025. De reclassering rapporteert dat verdachte geen verblijfsrecht heeft in Nederland, waardoor een re-integratietraject in Nederland geen optie is. Verdachte heeft immers geen recht op hulpverlening en voorzieningen die hem in staat stellen een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan in Nederland op te bouwen. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, gericht op de terugkeer naar het land van herkomst van verdachte. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
Strafoplegging
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij weegt mee dat de rechtbank tot een vrijspraak komt van feiten 1, 2 en 3 in zaak B. Hoewel verdachte voldoet aan de criteria voor het opleggen van de ISD-maatregel vindt de rechtbank de stap naar de ISD-maatregel op dit moment te groot. Verdachte heeft in de afgelopen twee jaren gevangenisstraffen opgelegd gekregen variërend van 1 week tot 3 weken. Daarnaast heeft de raadsman van verdachte aangegeven dat verdachte uitgezet kan en wil worden. De rechtbank ziet daarom aanleiding geen ISD-maatregel op te leggen, maar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de veelvuldige recidive en de ernst van het feit legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van het voorarrest.

10.Beslag

De volgende goederen zijn in beslag genomen:
STK Tas (goednummer: G6605737)
1 STK Zak (goednummer: G6605735)
2 STK Sok (goednummer: G6605734)
1 STK Spuit (goednummer: G6605733)
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van deze goederen gelasten.

11.Ten aanzien van de benadeelde partijen

11.1.
Benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert € 360,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het in zaak A bewezen verklaarde feit. Aan verdachte is de diefstal van contant geld niet ten laste gelegd en op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het geld door verdachte is weggenomen. In het dossier wordt nergens melding gemaakt van contant geld dat bij verdachte zou zijn aangetroffen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
11.2.
Benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] heeft vergoeding van materiële schade gevorderd, zonder een nader schadebedrag te specificeren.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
11.3.
Benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 6.642,65 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

12.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 24 maart 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/046740-24,
waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien dagen, waarvan zeven dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te bevelen.

13.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

14.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B onder feiten 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde in zaak A:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan:
  • 1 STK Tas (goednummer: G6605737)
  • 1 STK Zak (goednummer: G6605735)
  • 2 STK Sok (goednummer: G6605734)
  • 1 STK Spuit (goednummer: G6605733)
Vordering benadeelde partij [benadeelde partij 3] (zaak A):
Verklaart [benadeelde partij 3]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] (zaak B):
Verklaart [benadeelde partij 2]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 1] (zaak B):
Verklaart [benadeelde partij 1]
niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 13-046740-24:
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd, namelijk een gevangenisstraf van zeven dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Oldekamp, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en J.M. Hoogveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 mei 2025.
[…]