ECLI:NL:RBAMS:2025:3264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
25-000819
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om aanvullende schadevergoeding voor contactbeperkingen met kinderen tijdens voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft de verzoekster, geboren in 1986, een verzoek ingediend op basis van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor een aanvullende schadevergoeding. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van de beperkingen die haar zijn opgelegd in het contact met haar kinderen tijdens haar voorlopige hechtenis. De verzoekster werd op 6 januari 2023 in verzekering gesteld en op 9 januari 2023 werd de bewaring bevolen. Haar voorlopige hechtenis werd op 21 februari 2023 geschorst, maar zij had gedurende een lange periode geen contact met haar kinderen. De verzoekster heeft in totaal 44 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht en heeft verzocht om een schadevergoeding van € 40.540,- voor de immateriële schade die zij en haar kinderen hebben geleden door de opgelegde beperkingen. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de toekenning van de volledige gevraagde vergoeding, stellende dat de beperkingen niet voortvloeiden uit de voorlopige hechtenis maar uit een onveilige situatie voor de kinderen. De rechtbank heeft op 7 mei 2025 het verzoek behandeld en heeft de verzoekster gehoord, evenals de officier van justitie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekster recht heeft op een schadevergoeding van € 6.090,- voor de dagen die zij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, maar heeft het overige verzoek afgewezen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gevraagde vergoeding niet onder artikel 533 Sv valt, omdat de beperkingen niet direct verband hielden met de detentie van de verzoekster, maar meer met de situatie van haar kinderen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-006982-23
raadkamernummer : 25-000819
datum : 7 mei 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. K.J. Zeegers, advocaat te Amsterdam, ( [adres] ),
hierna te noemen: de verzoekster.

Feiten

De verzoekster is op 6 januari 2023 in verzekering gesteld. Op 9 januari 2023 is de bewaring bevolen en op 21 februari 2023 is de voorlopige hechtenis geschorst. De verzoekster heeft van 9 januari 2023 tot en met 16 februari 2023 beperkingen opgelegd gekregen.
De verzoekster is op 9 oktober 2024 door de meervoudige kamer van deze rechtbank vrijgesproken. Dit vonnis is onherroepelijk geworden.

Procedure

Het verzoekschrift is op 9 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 7 mei 2025 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de verzoekster, mr. K.J. Zeegers, en de officier van justitie op zitting gehoord.

Verzoek

Het verzoek strekt tot vergoeding van de immateriële schade die de verzoekster als gevolg van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis heeft geleden tot een bedrag van in totaal
€ 40.540,- bestaande uit:
  • 4 dagen in verzekering doorgebracht op het politiebureau: € 520,-;
  • 45 dagen voorlopige hechtenis doorgebracht in het huis van bewaring: € 4.500,-;
  • 39 dagen in beperkingen doorgebracht: € 1.170,-;
  • een aanvullende immateriële schadevergoeding van in totaal € 34.350, bestaande uit 158 dagen volledige contactverboden met haar twee kinderen á € 100,- per dag = 15.800,- en 371 dagen vergaande contactbeperkingen met de kinderen à
€ 50,- per dag = € 18.550,-.
De raadsman heeft op de zitting bevestigd dat de gevraagde vergoeding voor de dagen doorgebracht in het huis van bewaring naar 44 dagen kan worden bijgesteld, nu de verzoekster 44 dagen in het huis van bewaring heeft doorgebracht.
Voor wat betreft de aanvullende immateriële schadevergoeding voert de raadsman aan dat sprake is van zeer bijzondere en zwaarwegende omstandigheden. Toen haar voorlopige hechtenis werd geschorst per 21 februari 2023, mocht de verzoekster bijna vier maanden lang, tot 12 juni 2023, geen enkel contact hebben met haar twee jongste kinderen. Na 12 juni 2023 mocht zij haar twee jongste kinderen weliswaar zien, maar golden zeer strenge contactbeperkingen. Deze liepen vervolgens iets meer dan een jaar door, tot 17 juni 2024. Met name in de periode na 20 november 2023 heeft de jeugdbescherming er bij de officier van justitie op aangedrongen om eraan mee te werken om deze beperking te laten vervallen, omdat zij deze schadelijk vond voor de jongste kinderen. In een beslissing van de betrokken kinderrechter van 13 december 2023 valt daarover het volgende te lezen:

Het is de GI [de jeugdbescherming] niet gelukt om hierover in gesprek te komen met de verantwoordelijke officier van justitie, hoewel de GI dat graag zou willen en meermaals heeft geprobeerd. (…) De kinderrechter vindt de situatie waarin [de kinderen] verkeren schrijnend. Zij zijn nu ongeveer 18 maanden in Nederland (na hun vlucht uit [geboorteland] ) en daarvan verblijven zij nu al bijna een jaar op een woongroep. Vanwege de strafzaak waarin hun moeder is verwikkeld en de voorwaarden die zijn gesteld bij de schorsing van haar voorlopige hechtenis is het voor hen niet mogelijk om voor een paar dagen en nachten naar huis te gaan, of om de moeder op de groep te ontvangen. (…) De kinderrechter roept de officier van justitie dan ook dringend op in gesprek te gaan met de GI en met de andere betrokken professionals in deze zaak om te bekijken wat mogelijk is.
Op 6 mei 2024 heeft de jeugdbescherming opnieuw een brief naar de officier van justitie gestuurd en er met klem op aangedrongen om het ertoe te leiden dat de gestelde voorwaarde over het contact met haar kinderen kon vervallen. Pas op 4 juni 2024 is de officier van justitie daartoe overgegaan.
Volgens de raadsman heeft deze handelwijze van het Openbaar Ministerie diepe sporen achtergelaten bij de verzoekster en haar kinderen. Omdat de voorlopige hechtenis de grondslag vormde voor de contactbeperkingen tussen de verzoekster en haar kinderen, valt de gevraagde vergoeding volgens de raadsman onder het bereik van artikel 533 Sv.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich voor een deel tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat art. 530 Sv, noch art. 533 Sv ruimte biedt voor de gevraagde aanvullende schadevergoeding. De raadsman gaat daarbij volledig voorbij aan het feit dat er wel degelijk een onveilige situatie bestond voor in ieder geval één van de kinderen. Gedurende de hele periode heeft de raadsman geen verzoek gedaan om de schorsingsvoorwaarden aan te passen of te beëindigen. Voor zover sprak was van wijzigingen en aanpassingen zijn deze uitgegaan van het Openbaar Ministerie, iedere keer weer in het belang van de veiligheid en het comfort van het gezin.
De grondslag voor de beperkingen om de kinderen te zien was niet de voorlopige hechtenis maar een voor de kinderen onveilige situatie. Toekenning van een vergoeding voor deze beperkingen rekt het bereik van artikel 533 Sv te ver op en dat is niet de bedoeling geweest van de wetgever. In zoverre dient het verzoek te worden afgewezen. Voor het overige verzochte kan het verzoek worden toegewezen.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
De rechtbank acht die gronden aanwezig voor een deel van het verzochte.
Bij het bepalen van het aantal dagen dat de verzoekster in voorarrest heeft doorgebracht, wordt zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed. Ook indien de inverzekeringstelling is aangevangen én geëindigd op een en dezelfde dag (en het voorarrest dus tot enkele uren beperkt is gebleven) wordt een vergoeding toegekend naar de maatstaf van een volledige dag.
De verzoekster heeft 4 dagen in verzekering en 44 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. De verzoekster heeft 39 dagen van de voorlopige hechtenis in beperkingen doorgebracht.
De rechtbank zal de gebruikelijke vergoeding toekennen, te weten:
  • € 130,- voor elke dag door de verzoekster in verzekering doorgebracht;
  • € 100,- voor elke dag door de verzoekster in voorlopige hechtenis doorgebracht;
- Voor de dagen die de verzoekster in beperkingen heeft doorgebracht wordt een verhoogde vergoeding van in totaal € 130,- toegekend.
Een dag die begint op basis van een vergoedingsmaatstaf van € 130,- maar die overgaat in een dag met een vergoedingsmaatstaf van € 100,- wordt aangemerkt als een dag tegen een vergoedingsmaatstaf van € 100,-.
Wat betreft het overig verzochte overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de rechtspraak inzake artikel 533 Sv blijkt dat in enkele gevallen ook een vergoeding is toegekend op grond van artikel 533 Sv voor beperkingen van de vrijheid die geen verband hielden met het verblijf in een huis van bewaring. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daaruit echter niet dat ook omstandigheden zoals in dit geval aan de orde voor een schadevergoeding op grond van artikel 533 Sv in aanmerking komen.
Artikel 533 Sv vloeit voort uit artikel 5 lid 5 EVRM, dat bepaalt dat eenieder die slachtoffer is geweest van een arrestatie of een detentie, in strijd met de bepalingen van dat artikel, recht heeft op schadeloosstelling. Zowel uit de rechtspraak van het EHRM als uit de voorbeelden uit de rechtspraak inzake 533 Sv blijkt dat er nog steeds sprake moet zijn geweest van een vorm van vrijheidsbeneming en dat er voldoende rechtstreeks verband moet zijn tussen die vrijheidsbeneming en de gevorderde immateriële schade.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval niet aan die voorwaarden voldaan. In de eerste plaats gaat het hier ook formeel om de voorwaarden die gekoppeld zijn aan de invrijheidsstelling van de verzoekster en juist niet om haar detentie. De opgelegde voorwaarden brachten ook niet een vorm van vrijheidsbeneming met zich mee die vergelijkbaar is met het verblijf in een huis van bewaring, zoals bijvoorbeeld wel het geval kan zijn bij huisarrest, waarvoor in de rechtspraak eerder wel vergoedingen zijn toegekend. Verder zien de bezwaren van de verzoekster niet (uitsluitend) op haar eigen vrijheid en de beperkingen die daarin zijn aangebracht maar vooral ook op de beperkingen in het contact met haar kinderen en de gevolgen die de opgelegde voorwaarden voor haar kinderen hebben gehad. Het zwaartepunt van de gevorderde immateriële schadevergoeding ligt daarmee veel meer binnen het bereik van het door artikel 8 EVRM beschermde recht op
family lifedan binnen het bereik van artikel 5 EVRM, waarbij het bovendien zo is dat de kern van de bezwaren tegen de handelwijze van het Openbaar Ministerie erin is gelegen dat het Openbaar Ministerie onvoldoende voortvarendheid heeft betracht om dat
family lifete respecteren toen eenmaal duidelijk was geworden dat de betrokken deskundige jeugdbeschermingsinstantie en de civiele rechter tot de conclusie waren gekomen dat het nog langer voortduren van de voorwaarden in de strafrechtelijke procedure schadelijke gevolgen had voor de kinderen.
Voor toekenning van hetgeen overigens is verzocht acht de rechtbank daarom geen gronden aanwezig.

Beslissing

De rechtbank kent aan de verzoekster ten laste van de Staat een vergoeding toe van € 6.090.- (zegge: zesduizend negentig euro).
Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. M.F.A.M. Smeets, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van: € 6.090,- (zegge: zesduizend negentig euro), ten gunste van de verzoekster, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van Stichting Beheer Derdengelden [rekening] , onder vermelding van onder vermelding van vergoeding 533 Sv, inzake: [verzoekster] .
Aldus gedaan op 7 mei 2025
door mr. M.F.A. M. Smeets, rechter.