ECLI:NL:RBAMS:2025:3318

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
13-018164-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en onschuldverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 mei 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 2001, werd verdacht van een strafbaar feit dat onder Belgisch recht valt. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 7 mei 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft het verzoek om afgifte van een in beslag genomen mobiele telefoon afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat deze telefoon daadwerkelijk in beslag was genomen. De rechtbank heeft het verweer van de raadsman dat het EAB niet genoegzaam was verworpen, en geoordeeld dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat zijn overlevering kan worden toegestaan, mits er voldoende garanties zijn voor humane detentieomstandigheden in België.

De rechtbank heeft ook het onschuldverweer van de raadsman verworpen, waarbij werd gesteld dat de overlevering in strijd was met de onschuldpresumptie. De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een dreigende schending van de rechten van de opgeëiste persoon konden vaststellen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-018164-25
Datum uitspraak: 21 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 28 februari 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 januari 2025 door de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Veurne, België, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 mei 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. Z. Badrane, advocaat in Amsterdam die waarneemt voor mr. L.A.R. Newoor, eveneens advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot aanhouding bij verstek afgeleverd door de Onderzoeksrechter Diederik Deraeve bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Veurne op 16.01.2024.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Beslag
De vordering van de officier van justitie houdt tevens in een verzoek om afgifte aan de verzoekende Staat van de in beslag genomen goederen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de mobiele telefoon van de opgeëiste persoon af te geven aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De raadsman heeft zich niet over het beslag uitgelaten.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de stukken niet vast te stellen dat er een mobiele telefoon onder de opgeëiste persoon bij zijn aanhouding uit hoofde van het EAB in beslag is genomen. De rechtbank wijst het verzoek van de officier van justitie dan ook af.
3.2
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. De verdenking berust alleen op een verklaring van een derde inhoudende dat dat opgeëiste persoon bestuurder was van een voertuig dat bij het feit betrokken is geweest.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan, nu het EAB genoegzaam is. Het EAB vermeldt een pleegplaats, pleegdatum en duidt de betrokkenheid van de opgeëiste persoon voldoende concreet, te weten als medeverdachte. Daarnaast is de rol van de opgeëiste persoon, te weten als chauffeur, beschreven. Bovendien is sprake van een vervolgings-EAB. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in België wordt verdacht, zal later in België moeten blijken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzaam EAB. Uit de feitomschrijving volgen de pleegplaats, pleegdatum, de rol van de opgeëiste persoon en de omschrijving van het feit. Daar komt bij dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in België wordt verdacht, zal later in België moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd.
Voor zover door de verdediging is betoogd dat onvoldoende duidelijk is waarop de uitvaardigende justitiële autoriteit de verdenking tegen de opgeëiste persoon baseert, overweegt de rechtbank dat artikel 2 OLW niet de eis stelt dat het EAB de verdenking onderbouwt. Het is daarom vaste rechtspraak dat de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking treedt.

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Parket van de procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge Internationale Rechtshulp heeft de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). ”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze verstrekte garantie voldoende.

6.De weigeringsgrond van artikel 11 OLW

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank geoordeeld dat een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in alle detentie-instellingen in België worden onderworpen aan een onmenselijke behandeling gelet op de detentieomstandigheden in die instellingen. [4]
De rechtbank stelt vast dat bij brief van 7 maart 2025, afkomstig van het Diensthoofd bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, Dienst Internationale samenwerking in strafzaken, centrale autoriteit van de Federale verheidsdienst Justitie te Brussel de volgende, op de opgeëiste persoon betreffende detentiegarantie is gegeven:

1. [opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Brugge indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
3. Sanitaire en hygiëne omstandigheden
Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon dient te worden geweigerd op grond van de detentieomstandigheden in België.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de Belgische uitvaardigende justitiële autoriteiten afgegeven individuele detentiegarantie, het vastgestelde algemene gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling wegneemt.
Oordeel van de rechtbank
Zoals deze rechtbank eerder heeft geoordeeld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2022) [5] gaat de rechtbank aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling, nu het gevaar op een dergelijke behandeling met deze garantie voor hem is weggenomen.

7.Onschuldverweer

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon in strijd is met artikel 5 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in het bijzonder met onschuldspresumptie. De opgeëiste persoon zal na zijn overlevering vrijwel zeker in detentie komen, terwijl hij voor onschuldig moet worden gehouden totdat het tegendeel is bewezen en het bewijs in deze zaak flinterdun is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan.
De opgeëiste persoon zal na overlevering naar België gaan. Het is vervolgens aan de Belgische rechter, die beschikt over het inhoudelijke zaaksdossier, om te beoordelen of de opgeëiste persoon al dan niet in voorlopige hechtenis komt. Deze gang van zaken levert geen strijd op met de onschuldpresumptie. Inhoudelijke verweren kunnen verder door de verdediging bij de Belgische rechter gevoerd worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de raadsman het onschuldverweer heeft gevoerd op basis van artikel 5 EVRM (omdat de rechtbank het voor mogelijk houdt dat de raadsman artikel 6 bedoelde toetst de rechtbank het verweer zekerheidshalve ook aan artikel 6 EVRM) en dat vervolgens de overlevering van de opgeëiste persoon op grond van de OLW zou moeten worden geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd, noch zijn deze anderszins aannemelijk geworden, op grond waarvan een dreigende schending van artikel 5 en 6 EVRM moet worden vastgesteld.
Bovendien is per 1 oktober 2024 de Overleveringswet gewijzigd. Deze wijzigingen hebben onmiddellijke werking. Als gevolg hiervan is het niet meer mogelijk om met vrucht een onschuldverweer te voeren, nu de Overleveringswet hiervoor geen basis biedt.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Veurne, België, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. C. Klomp en D. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 21 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018,