ECLI:NL:RBAMS:2025:3343

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
C/13/769052 / HA RK 25-156
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris mr. B.E. Mildner in strafzaken

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 13 mei 2025 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken is bij strafzaken met parketnummers 13/263468-21 en 13/071999-23, heeft de wraking ingediend tegen mr. B.E. Mildner, de rechter-commissaris. De verzoeker stelde dat de rechter-commissaris een objectief en gerechtvaardigd gevoel van vooringenomenheid heeft gewekt door te weigeren een bevolen onderzoekshandeling uit te voeren. De rechtbank heeft de processtukken en het wrakingsverzoek van 8 mei 2025 in overweging genomen. De rechter-commissaris had eerder beslissingen genomen over het horen van getuigen, maar de verzoeker was van mening dat de rechter-commissaris niet adequaat had gehandeld in het horen van getuigen, wat zijn recht op een eerlijk proces zou schaden. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de rechter-commissaris geen blijk gaf van vooringenomenheid en dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond voor wraking kan zijn. De Wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat een mondelinge behandeling niet nodig was. De beslissing werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 9 mei 2025 ingekomen en onder rekestnummer C/13/769052 / HA RK 25-156 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. B.E. Mildner, rechter-commissaris te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het wrakingsverzoek met bijlagen van 8 mei 2025 ingekomen bij de Wrakingskamer op 9 mei 2025.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten en het verzoek

2.1.
Bij de rechter zijn zaken van verzoeker in behandeling met parketnummers 13/263468-21 en 13/071999-23.
2.2.
Bij beslissing van 15 september 2023 heeft de rechter inzake de zaak met parketnummer 13/071999-23 het verzoek tot het horen van twee getuigen, namelijk [naam 1] en [naam 2] , afgewezen. Bij beslissing 16 juli 2024 van de meervoudige raadkamer is het bezwaar van verzoeker tegen die beslissing gegrond verklaard, is de beslissing van de rechter vernietigd en is bepaald dat de rechter de volgende onderzoekshandeling zal verrichten: het horen als getuige van [naam 1] en [naam 2] . Op 9 april 2025 heeft de rechter het verzoek getuige [naam 1] te ook horen in de zaak met parketnummer 13/263468-21 toegewezen.
2.3.
Bij proces-verbaal van bevindingen van 6 mei 2025 heeft de rechter het volgende geconstateerd en besloten:
“In de twee strafzaken tegen verdachte zijn inmiddels alle door de rechter-commissaris of de raadkamer toegewezen getuigen gehoord, met uitzondering van [naam 1] .
Deze getuige is opgeroepen om op 29 november 2024 bij de rechter-commissaris te verschijnen. Zijn advocaat, mr. Hoogendam, heeft daarop aan de rechter-commissaris bericht dat de getuige zich in het buitenland bevindt tot 20 december 2024.
De advocaat heeft ook bericht dat de getuige wederom in het buitenland zal zijn van 13 januari 2025 tot en met 14 februari 2025 en van 7 tot en met 21 maart 2025.
De getuige is opgeroepen om op 10 januari 2025 te verschijnen bij de rechter-commissaris. Op 6 januari 2025 heeft de advocaat van de getuige bericht dat zijn cliënt is opgenomen in het ziekenhuis in [plaats] en om die reden niet kan verschijnen. De advocaat heeft deze verhindering onderbouwd met een brief van het ziekenhuis.
Hierop is de getuige opgeroepen om op 24 maart 2025 bij de rechter-commissaris te verschijnen. De advocaat van de getuige heeft laten weten dat zijn cliënt dan in het buitenland zit. Zonder opgaaf van redenen heeft de advocaat bericht dat de getuige slechts op 29 of 30 april 2025 gelegenheid heeft voor een verhoor per videoverbinding.
Het verhoor met de getuige is met instemming van de advocaat van de getuige gepland op 29 april 2025 te 9.30 uur.
Volgens de advocaat van de getuige verblijft de getuige niet (meer) op zijn adres in Nederland, maar in het buitenland. Welk buitenland is de rechter-commissaris niet medegedeeld. Van de advocaat is een e-mailadres ontvangen waarmee per Teams het getuigenverhoor zou kunnen worden afgenomen.
Het verhoor is niet gelukt omdat via Teams met de getuige op geen andere wijze contact mogelijk was dan via de chat. Aan de kant van de rechter-commissaris gaf Teams aan dat de getuige zijn microfoon en camera niet aan had staan. Volgens de getuige was dat wel het geval. De getuige liet weten dat de internetverbinding slecht was. De getuige was evenmin telefonisch bereikbaar, omdat, zo chatte hij, zijn telefoon was gestolen.
Met de advocaat van verdachte en de advocaat van de getuige is een nieuwe datum voor het verhoor afgesproken: 9 mei 2025 te 10.00 uur. Aan de getuige is een oproeping voor dat tijdstip gemaild.
Op 30 april 2025 heeft de advocaat van getuige zonder opgaaf van redenen bericht dat de getuige dan verhinderd is, en, eveneens zonder opgaaf van redenen bericht dat de getuige pas in juli 2025 weer beschikbaar is.
De rechter-commissaris moet constateren dat de getuige zich zo weinig beschikbaar heeft gehouden en in de toekomst zal houden en daarnaast ergens verblijft waar de internetkwaliteit zo slecht lijkt te zijn, dat het niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn door de rechter-commissaris kan worden gehoord. Daarbij heeft de rechter-commissaris in ogenschouw genomen dat het inmiddels viereneenhalf respectievelijk drie jaar geleden is dat tegen verdachte aangifte is gedaan en dat de inhoudelijke behandeling staat gepland op IS mei 2025.
De rechter-commissaris beëindigt haar werkzaamheden in deze zaak.
Ten overvloede geeft de rechter-commissaris nog het volgende mee. De getuige is volgens de website van [naam B.V.] tot op de dag van vandaag de zakelijk partner van verdachte, en medeverdachte in de zaak met parketnummer 13.263468.21. De getuige heeft in geen van beide zaken een voor verdachte belastende verklaring afgelegd. Daarnaast is de getuige volgens zijn advocaat volledig bereid om vragen van de verdachte te beantwoorden.
Bij deze stand van zaken moet het voor verdachte mogelijk zijn om zijn vragen schriftelijk aan de getuige te stellen, met daarbij het verzoek aan de getuige zijn antwoorden eveneens op schrift te stellen en aan verdachte te sturen. De verdachte kan vervolgens de rechtbank verzoeken dat document aan het strafdossier toe te voegen.
Tot slot merkt de rechter-commissaris op dat de verdachte op I mei 2025 en 6 mei 2025 mails heeft gestuurd aan de rechter-commissaris met zijn wens dat de getuige opnieuw wordt opgeroepen. Verdachte heeft zijn mails in cc gestuurd aan de advocaat van de getuige, wat niet alleen ongebruikelijk maar ook ongewenst is. Bij de rechter-commissaris wekt dit de indruk dat verdachte en (de advocaat van) de getuige een nauwe band onderhouden.”
2.4.
Verzoeker heeft aangevoerd dat de rechter de objectief en gerechtvaardigde vrees bij hem heeft gewekt van vooringenomenheid en/of partijdigheid omdat de rechter weigert de bevolen onderzoekshandeling uit te voeren. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de rechter géén gehoor gaat geven aan de beslissing van de meervoudige raadkamer en aan haar eigen beslissing van 9 april 2025. De rechter is bij haar beslissing uitgegaan van onjuiste (blote) aannames. De advocaat van de getuige heeft kenbaar gemaakt dat de getuige in juli 2025 weer beschikbaar is. Deze getuige kan dus wel binnen een aanvaardbare termijn door de rechter worden gehoord. Het is voor verzoeker niet mogelijk om deze getuige schriftelijk vragen te stellen, omdat deze weigert ze te beantwoorden. Door de rechter zijn géén nieuwe feiten en omstandigheden aangehaald die het oordeel van de meervoudige raadkamer over zijn belang als verdachte met betrekking tot de bevolen onderzoekshandeling, anders maken. Verzoeker heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de Wrakingskamer van deze rechtbank van 11 april 2023.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
Bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een dergelijke (tussen)beslissing getuigt van vooringenomenheid, moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich evenzeer ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.4.
Het bezwaar van verzoeker betreft een beslissing van de rechter. Een rechterlijke beslissing kan echter geen grond voor wraking opleveren zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Ook de motivering van de beslissing geeft geen blijk van vooringenomenheid.
3.5.
De door verzoeker aangehaalde uitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2023:2388) betreft niet een vergelijkbare zaak. Die beslissing had in hoofdzaak betrekking op de wijze waarop de rechter zijn bedenkingen bij het horen van toegewezen getuigen had ingekleurd. Daarvan is bij deze zaak geen sprake. De Wrakingskamer heeft in die beslissing overigens vooropgesteld dat het niet aan de Wrakingskamer is om een oordeel te geven over de juridische juistheid van hetgeen in het proces-verbaal van bevindingen is beschreven over de aan te leggen toets tot het horen van getuigen.
3.6.
Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter en K.A. Brunner en I.M. Bilderbeek, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.