ECLI:NL:RBAMS:2025:3346

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
13/394689-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldboete voor overtreding van artikel 5 Wegenverkeerswet na dodelijk verkeersongeval

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval op 24 september 2024. De verdachte, geboren in 1988 en zonder geldig Nederlands rijbewijs, reed als bestuurder van een motorrijtuig over de Nassaukade in Amsterdam. Tijdens het afslaan verleende hij geen voorrang aan een voetganger, een 84-jarige man, die op het zebrapad overstak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gedragen, waardoor hij werd vrijgesproken van de primair tenlastegelegde schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door geen voorrang te verlenen aan de voetganger, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het rijden zonder geldig rijbewijs op zowel 24 september als 24 oktober 2024. De officier van justitie had een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een geldboete van € 2.000,- op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/394689-24
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R.J. Jager, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 24 september 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende
over de Nassaukade, zich zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de het Marnixplein, komende uit de richting van de
Marnixstraat, en gaande in de richting van het Frederik Hendrikplantsoen,
terwijl verdachte niet beschikte over enig in Nederland geldend rijbewijs,
verdachte is vervolgens links afgeslagen naar de Nassaukade, terwijl voornoemde [slachtoffer] over de voetgangersoversteekplaats de Nassaukade overstak,
verdachte heeft zich bij het afslaan niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de voor hem gelegen voetgangersoversteekplaats vrij was,
en/of bij het afslaan niet een voetganger op het zebrapad, voorrang verleend
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden en en/of aangebotst, althans met die [slachtoffer] in botsing gekomen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
de in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zo ver daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 september 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Nassaukade, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de het Marnixplein, komende uit de richting van de Marnixstraat, en gaande in de richting van het Frederik Hendrikplantsoen,
terwijl verdachte niet beschikte over enig in Nederland geldend rijbewijs,
verdachte is vervolgens links afgeslagen naar de Nassaukade, terwijl voornoemde [slachtoffer] over de voetgangersoversteekplaats de Nassaukade overstak,
verdachte heeft zich bij het afslaan niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat de voor hem gelegen voetgangersoversteekplaats vrij was,
en/of bij het afslaan niet een voetganger op het zebrapad, voorrang verleend
verdachte is (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden en en/of aangebotst, althans met die [slachtoffer] in botsing gekomen;
2
hij op of omstreeks 24 september 2024 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig heeft gereden op het Marnixplein en/of de Nassaukade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3
hij op of omstreeks 24 oktober 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de A10, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de A10, richting de afrit van de S105 - S104, terwijl verdachte niet beschikte over enig in Nederland geldend rijbewijs,
verdachte heeft vervolgens naar links gestuurd, naar de rijstrook drie van de hoofdrijbaan van de A10,
verdachte heeft daarbij in strijd met artikel 17 RVV 1990 met zijn richtingaanwijzer of arm geen teken (naar links) gegeven,
verdachte heeft (daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 77 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een puntstuk gebruikt,
waarbij verdachte niet heeft voldaan aan een door [politieagent 1] , agent bij de Eenheid Amsterdam, en/of [politieagent 2] , hoofdagent bij de Eenheid Amsterdam, en/of [politieagent 3] , aspirant bij de Eenheid Amsterdam, middels een oplichtend transparant gegeven volgteken, zijnde een teken ingevolge artikel 82a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, door het voertuig van de voornoemde verbalisanten niet te volgen;
4
hij op of omstreeks 24 oktober 2024 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig heeft gereden op de A10, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair tenlastegelegde omdat de in artikel 6 WVW 1994 bedoelde schuld niet kan worden bewezen. De omstandigheid dat verdachte reed zonder een in Nederland geldend rijbewijs kan niet bijdragen aan het verwijt dat hem onder artikel 6 WVW 1994 wordt gemaakt. Verdachte is niet minder gekwalificeerd om deel te nemen aan het Nederlandse verkeer omdat hij zijn rijbewijs in Brazilië heeft behaald. Verdachte had zelfs zonder het afleggen van een rijexamen zijn rijbewijs mogen omwisselen voor een Nederlands rijbewijs. Deze administratieve fout dat hij dit niet heeft gedaan draagt niet bij aan schuld in de zin van artikel 6 WVW. Het enkele over het hoofd zien van de overstekende voetganger en deze geen voorrang verlenen, terwijl dit wel had gemoeten, is onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De raadsvrouw heeft tevens vrijspraak bepleit van het onder 3 tenlastegelegde nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte concreet gevaarscheppend heeft gehandeld of voor andere weggebruikers hinder heeft veroorzaakt.
Voor wat de bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en het onder 2 en 4 tenlastegelegde betreft, heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van het dossier het volgende vast.
Op 24 september 2024 heeft op de Nassaukade te Amsterdam een verkeersongeval plaatsgevonden tussen een auto en een voetganger. Verdachte was bestuurder van de auto en sloeg, komende van het Marnixplein, linksaf om de Nassaukade op te rijden. Op dat moment stak de voetganger over het zebrapad de Nassaukade over. Zowel verdachte als de voetganger hadden groen licht. Verdachte heeft bij het afslaan geen voorrang verleend aan de voetganger, terwijl verdachte dat, gelet op de geldende voorrangsregels, wel had moeten doen. Hierdoor is verdachte met zijn auto tegen de voetganger aangereden. De voetganger, een 84-jarige man, is ten gevolge van dit ongeval overleden.
Verdachte heeft verklaard dat hij stilstond voor het rode verkeerslicht en dat hij, nadat hij groen licht kreeg, nog even heeft stilgestaan om rechtdoorgaande auto’s en fietsers voor te laten gaan. Vervolgens is verdachte opgetrokken met normale snelheid en linksaf de Nassaukade opgereden, waarbij hij het zebrapad kruiste. Verdachte heeft vaker op deze kruising gereden en hij wist dat hij een zebrapad zou kruisen. Hij heeft echter de voetganger niet gezien en kan niet verklaren waarom hij deze niet heeft gezien.
Uit het forensisch onderzoek volgt dat niet is gebleken van objecten in de auto of in de omgeving van het ongeval, die het zicht van de bestuurder van de auto op de voetganger zouden kunnen belemmeren.
Artikel 6 WVW 1994 (vrijspraak)
De vraag is of verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994, dus of bij verdachte op zijn minst genomen sprake is geweest van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid.
Volgens vaste jurisprudentie komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts geldt dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de hier bedoelde zin. De enkele omstandigheid dat sprake is geweest van een moment van onachtzaamheid bij de verdachte is onvoldoende voor een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. In de rechtspraak van de Hoge Raad is tot uitdrukking gebracht dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte een andere verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen niet heeft gezien, hoewel deze voor hem wel waarneembaar moet zijn geweest en de verdachte daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen, nog niet kan volgen dat de verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gedragen. [1]
In deze zaak heeft de tenlastelegging, blijkens de feitelijke omschrijving van het onder 1 primair tenlastegelegde, betrekking op – kort gezegd en voor zover hier van belang – het rijden zonder een in Nederland geldend rijbewijs en het niet verlenen van voorrang aan de voetvanger op het zebrapad.
Met betrekking tot het rijden zonder een in Nederland geldend rijbewijs is de rechtbank van oordeel dat deze gedraging in het geval van verdachte niet kan meewegen bij de bepaling van de (mate van) schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Hoewel verdachte in overtreding was door zonder een in Nederland geldend rijbewijs te rijden, is deze gedraging niet te kwalificeren als een verkeersfout die in direct verband staat met het aanrijden van de voetganger. Het gaat immers enkel om het niet tijdig omzetten door verdachte van zijn Braziliaanse rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs, inhoudende een administratief gebrek. Er is geen sprake van een rijontzegging of ongeldig verklaard rijbewijs als gevolg van verkeersovertredingen – hetgeen blijk geeft van (eerder) onveilig gedrag in het verkeer – dan wel van de situatie dat verdachte in het geheel niet over enig rijbewijs, en dus rijvaardigheid, beschikt. Gelet hierop kan niet worden gesteld dat in het geval van verdachte het rijden zonder een in Nederland geldend rijbewijs ertoe heeft bijgedragen dat verdachte de voetganger heeft aangereden.
Hetgeen resteert, is dat het verdachte te verwijten valt dat hij de voetganger op het zebrapad niet heeft gezien en hem geen voorrang heeft verleend. De rechtbank leidt mede uit het forensisch onderzoek af dat verdachte deze voetganger wel had kunnen en moeten waarnemen en daarop zijn rijgedrag moet hebben kunnen afstemmen. Gezien de hiervoor genoemde jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter uit alleen die omstandigheid niet volgen dat sprake is van schuld in de zin van art 6 WVW 1994. [2] Nu de rechtbank niet is gebleken van andere relevante verwijtbare gedragingen van de zijde van verdachte, kan niet worden vastgesteld dat verdachte zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
Verdachte wordt daarom vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde
.
Artikel 5 WVW 1994
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is de rechtbank wel van oordeel dat verdachte door geen voorrang te verlenen aan de overstekende voetganger op het zebrapad zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg in de zin van artikel 5 WVW 1994. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt. Verdachte heeft namelijk de voetganger aangereden, ten gevolge waarvan deze is komen te overlijden.
Gelet hierop acht de rechtbank het onder 1 subsidiair tenlastegelegde bewezen.
Met betrekking tot de (ook) ten aanzien van artikel 5 WVW 1994 in de tenlastelegging opgenomen omstandigheid dat verdachte heeft gereden zonder een in Nederland geldend rijbewijs, overweegt de rechtbank dat niet kan worden bewezen dat in dit geval verdachte daardoor gevaar dan wel hinder op de weg heeft veroorzaakt. Zoals hiervoor in het kader van artikel 6 WVW 1994 reeds is overwogen, gaat het in het geval van verdachte immers enkel om het niet tijdig omzetten door verdachte van zijn Braziliaanse rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs, inhoudende een administratief gebrek. Het is niet zo dat verdachte niet beschikt over enig rijbewijs, en dus rijvaardigheid, dan wel dat sprake is van een rijontzegging of ongeldig verklaard rijbewijs vanwege eerder onveilig c.q. onkundig rijden. Dit onderdeel van de tenlastelegging van feit 1 subsidiair is dus niet opgenomen in de bewezenverklaring van overtreding van artikel 5 WVW 1994.
Feiten 2 en 4
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen in het dossier van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte op 24 september 2024 en 24 oktober 2024 als bestuurder van een auto heeft gereden op de openbare weg zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Feit 3
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, in het bijzonder het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , het volgende vast.
Op 24 oktober 2024 omstreeks 07:30 uur reed verdachte als bestuurder van een auto op de A10 te Amsterdam. Verdachte reed – achter een politievoertuig – richting de afrit S105 – S104. Vervolgens stuurde verdachte op het allerlaatste stukje van de afrit – abrupt – naar links, zonder met zijn richtingaanwijzer een teken te geven. Verdachte reed daarbij – in strijd met de verkeersregels – over een puntstuk naar een andere rijstrook, te weten rijstrook drie van de hoofdrijbaan van de A10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich daarmee schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW 1994. Gelet op de plaats, de aard en het samenstel van deze door verdachte tijdens de drukke ochtendspits begane verkeersovertredingen, is de rechtbank van oordeel dat door dit rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg werd veroorzaakt dan wel kon worden veroorzaakt.
Met betrekking tot het ook in de tenlastelegging van feit 3 opgenomen rijden zonder een in Nederland geldend rijbewijs, is de rechtbank van oordeel, zoals hiervoor ten aanzien van feit 1 reeds is uiteengezet, dat niet kan worden bewezen dat in dit geval verdachte daardoor gevaar dan wel hinder als bedoeld in artikel 5 WVW 1994 heeft veroorzaakt.
Tevens kan het in de tenlastelegging opgenomen niet voldoen aan een stopteken van de politie in dit geval niet worden aangemerkt als gevaarzettend in de zin van artikel 5 WVW 1994. Hierdoor was verdachte weliswaar in overtreding van een wettelijk voorschrift, maar deze gedraging staat niet in direct verband met het veroorzaken van concreet gevaar of hinder op de weg.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 3 tenlastegelegde bewezen zoals hierna in rubriek 5 bewezenverklaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1
Op 24 september 2024 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Nassaukade, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, bestaande dat gedrag hieruit:
dat verdachte heeft gereden over de het Marnixplein, komende uit de richting van de Marnixstraat, en gaande in de richting van het Frederik Hendrikplantsoen,
vervolgens links is afgeslagen naar de Nassaukade, terwijl [slachtoffer] over de voetgangersoversteekplaats op de Nassaukade overstak, waarbij verdachte zich bij het afslaan niet of onvoldoende, heeft vergewist dat de voor hem gelegen voetgangersoversteekplaats vrij was,
en bij het afslaan niet een voetganger op het zebrapad, voorrang heeft verleend
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] , aangereden;
2
op 24 september 2024 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig heeft gereden op het Marnixplein en de Nassaukade, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde;
3
op 24 oktober 2024 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de A10, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de A10, richting de afrit van de S105 - S104,
verdachte heeft vervolgens naar links gestuurd, naar de rijstrook drie van de hoofdrijbaan van de A10,
verdachte heeft daarbij in strijd met artikel 17 RVV 1990 met zijn richtingaanwijzer geen teken naar links gegeven,
verdachte heeft daarbij in strijd met het gestelde in artikel 77 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een puntstuk gebruikt.
4
op 24 oktober 2024 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig heeft gereden op de A10, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 (primair) bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid (hierna: OBM) voor de duur van één jaar.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat voor de feiten 2, 3 en 4 aan verdachte een geldboete wordt opgelegd van € 800,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van zestien dagen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – onder verwijzing naar een aantal uitspraken en rekening houdend met de blanco justitiële documentatie van verdachte – verzocht om te volstaan met de oplegging van een geldboete. Ten aanzien van het rijden zonder een in Nederland geldend rijbewijs (feiten 2 en 4) heeft de raadsvrouw verzocht een voorwaardelijke straf op te leggen. Indien rechtbank, naast een geldboete en voorwaardelijke straf, toch een aanvullende onvoorwaardelijke straf zou willen opleggen, dan wordt verzocht dit te doen in de vorm van een taakstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 24 september 2024 als bestuurder van een auto, gevaar op de weg veroorzaakt door bij het (links) afslaan geen voorrang te verlenen aan een voetganger die op het zebrapad liep, de 84-jarige heer [slachtoffer] . Verdachte is daardoor in aanrijding gekomen met die [slachtoffer] , die ten gevolge van de aanrijding is overleden.
Daarnaast heeft verdachte op 24 oktober 2024 gevaar op de weg veroorzaakt door op de A10 naar links te sturen zonder met zijn richtingaanwijzer een teken te geven en daarbij – in strijd met de verkeersregels – over een puntstuk te rijden.
Tevens reed verdachte zowel op 24 september als op 24 oktober 2024 in zijn auto zonder te beschikken over een in Nederland geldend rijbewijs, nu hij had verzuimd zijn Braziliaanse rijbewijs tijdig om te zetten in een Nederlands rijbewijs.
De rechtbank rekent verdachte voornoemde overtredingen, en met name het onder 1 bewezen verklaarde, aan. In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. De verkeersfout van verdachte, heeft voor [slachtoffer] fatale gevolgen gehad. Het ongeval en de dood van [slachtoffer] hebben bovendien onvoorstelbaar veel leed veroorzaakt voor de nabestaanden. De rechtbank realiseert zich dat de gevolgen van het dodelijk ongeval voor [slachtoffer] en zijn nabestaanden, in geen verhouding staan tot de straf die aan verdachte zal worden opgelegd. Bij het bepalen van de straf dient de rechtbank zich echter te richten op het strafbare verwijt dat verdachte kan worden gemaakt. Daar komt bij dat ook verdachte nimmer heeft gewild dat hij een verkeersongeval zou veroorzaken, laat staan dat daarbij iemand zou komen te overlijden. Verdachte heeft er ter terechtzitting blijk van gegeven te beseffen wat hij, door de dood van [slachtoffer] , aan leed heeft veroorzaakt bij de nabestaanden. Hij heeft spijt betuigd en verantwoordelijkheid genomen voor zijn fout.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging eveneens acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank zal, gelet op de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde, geen taakstraf en OBM opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd. Bij de strafbepaling houdt de rechtbank rekening met de straffen die doorgaans worden opgelegd voor overtreding van de artikelen 5 en 107 WVW 1994 in vergelijkbare gevallen. De rechtbank legt voor de feiten 2 en 4 geen voorwaardelijk strafdeel op omdat dit onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte op 24 oktober 2024, ondanks de gebeurtenissen op 24 september 2024 en wetende dat hij niet in het bezit was van een in Nederland geldend rijbewijs, toch in zijn auto is gestapt en is gaan rijden.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een geldboete van in totaal € 2.000,- passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van de feiten 1 en 3:
telkens: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
ten aanzien van de feiten 2 en 4:
telkens: overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.000,- (tweeduizend euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 30 (dertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. I. Timmermans en C.C.J. Maas – van Es, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Baaijens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2025.

Voetnoten

1.Vgl. onder meer ECLI:NL:HR:2008:BE9800.