ECLI:NL:RBAMS:2025:3362

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
13/311398-24 en 16/059991-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing met geweld

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 24-jarige man veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De feiten vonden plaats op 14 september 2024, toen de verdachte samen met anderen een man in Amsterdam en Bovenkarspel van zijn vrijheid beroofde om hem te dwingen geld af te staan. Het slachtoffer werd tijdens deze daad geslagen en onder dwang gedwongen om 5.000 euro af te geven. De rechtbank legde ook een contactverbod op voor twee jaar en een schadevergoeding van 7.500 euro aan het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De verdachte had een actieve rol in het plan om het slachtoffer te beroven en de rechtbank achtte de geweldshandelingen bewezen, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, gezien de impact op het slachtoffer en de planmatige uitvoering van de misdrijven. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat in zijn voordeel werd meegewogen, maar de rechtbank vond een forse straf gerechtvaardigd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/311398-24 en 16/059991-22 (tul)
Datum uitspraak: 23 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
nu gedetineerd in het [verblijfsplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 9 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. van den Berg, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] en van hetgeen door zijn advocaat mr. K. Moussaoui naar voren is gebracht. Zij nam waar voor mr. P. D. Popescu, advocaat te Amsterdam.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/308439-24).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing van [slachtoffer] op 14 september 2024 te Amsterdam en/of Bovenkarspel.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] (hierna: aangever) betrouwbaar is en steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Er was sprake van een vooropgezet plan om aangever van zijn vrijheid te beroven en af te persen. Aangever is naar een plek gelokt en is vervolgens met dwang in een auto gezet en naar een loods gebracht. In de auto is een vuurwapen tegen zijn hoofd gezet. In de loods is aangever op een emmer gezet en geslagen. Ook werd er geld van hem geëist. Medeverdachte heeft hierna samen met aangever dit geld opgehaald bij het huis van de aangever. De aangifte wordt op basis van meerdere details bevestigd door objectieve bewijsmiddelen of door verklaringen van de verdachten. Verdachte heeft bij het plegen van de strafbare feiten nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde wegens het ontbreken van bewijs partiële vrijspraak bepleit van drie feitelijk handelingen, te weten het klemrijden van aangever met een voertuig, het plaatsen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van aangever en het (meermaals) in het gezicht slaan van aangever. Daarnaast heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van voornoemde geweldshandelingen het dubbel opzet ontbreekt bij verdachte.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw om partiele vrijspraak verzocht van de woorden ‘met tie wraps’, omdat daarvoor niet voldoende bewijs is. Voor het overige refereert de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd en overweegt daartoe als volgt.
De aangever heeft – kort samengevat – verklaard dat hij op de Ceintuurbaan werd klemgereden en dat hij werd vastgepakt en op de achterbank van een SUV werd geduwd. Er zaten vier mannen in de auto. Vervolgens werd door de persoon die naast hem zat een vuurwapen op zijn hoofd gezet. Dezelfde persoon heeft hem met een vuist in het gezicht geslagen en gezegd: ‘je kan beter meewerken en je mond houden.’ Na een rit van ongeveer 45 minuten stopte het voertuig en hoorde aangever dat hij moest uitstappen en naar beneden moest blijven kijken. Aangever werd ergens naar boven gebracht, moest op een emmer zitten en kreeg duct-tape voor zijn ogen. Aangever is van de emmer getrapt en vervolgens drie keer in zijn gezicht geslagen. Hierna is hij weer op de emmer geplaatst en werd hem verteld dat zij geld wilden hebben, 50.000 euro. Aangever heeft, na aandringen, meegedeeld dat hij maximaal 5.000 euro kon regelen. Vervolgens voelde aangever dat hij met zijn buik op de grond werd gelegd en dat zijn armen werden vastgemaakt met tie wraps. Aangever werd wederom in zijn gezicht geslagen en uitgescholden. Hierbij werd hij uitgescholden voor dief, kanker mongool, vieze hond en werd er gezegd: ‘dit gebeurt er als je gaat stelen’. Vervolgens zei een man het volgende: ‘je gaat sowieso dat geld thuis pakken. Ik ga je zo naar huis brengen. Ik heb met die andere mannen gepraat. Ik weet niet wat ze met je willen doen, maar ik heb ze kunnen ompraten. Normaal zou je hier blijven liggen’. Hierop werd aangever in een Volkswagen Tiguan gezet. Bij aankomst bij de woning van aangever heeft hij 5.000 euro gegeven aan de man.
Betrouwbaarheid aangifte
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. Aangever heeft uitgebreid, consistent en gedetailleerd verklaard en zijn verklaring vindt op belangrijke onderdelen steun in het dossier. In de eerste plaats in de verklaringen van verdachte en de medeverdachte.
Zowel verdachte als de medeverdachte hebben met hun verklaringen in grote lijnen de verklaring van aangever bevestigd. Zo heeft verdachte op zitting verklaard dat hij op 14 september 2024 met aangever op de Ceintuurbaan heeft afgesproken en hem toen even verderop tegen zijn wil in een auto heeft geduwd in de richting van de achterbank. Aangever is toen door anderen vervoerd naar een loods in Bovenkarspel. Dat is ongeveer 70 kilometer vanuit Amsterdam; een klein uurtje rijden. Verdachte reed in een andere auto voorop. Eenmaal bij de loods aangekomen heeft verdachte deze opengemaakt met een sleutel. Aangever moest op een emmer gaan zitten. Verdachte heeft ook verklaard dat hij heeft gezien dat aangever op enig moment duct-tape op zijn ogen had en dat hij vastgebonden was. Ook heeft verdachte gezien dat aangever op enig moment op zijn buik op de grond lag. Er werd geld geëist van aangever en er werd tegen hem geschreeuwd. Aangever werd onder andere uitgemaakt voor dief en kanker mongool. Aangever was tegen zijn zin in de loods; hij had niet de keuze om weg te gaan. Ze waren in totaal, inclusief aangever, met zes personen in de loods. Volgens verdacht heeft de medeverdachte aangever naar huis gebracht en 5.000 euro van hem in ontvangst genomen.
Ook de medeverdachte heeft verklaard over de ontmoeting op de Ceintuurbaan. Het was de bedoeling dat hij een jongen van A naar B zou brengen met de auto. Hij kreeg van een Turkse jongen, de rechtbank begrijpt: verdachte, een adres en moest rijden in de richting van Enkhuizen. De Turkse jongen reed vóór de medeverdachte. Eenmaal aangekomen bij het adres stond de Turkse jongen voor een loods. Die Turkse jongen had de sleutel van de loods en deed hem open. De medeverdachte is naar boven gegaan in de loods. Daar waren ook andere personen. Boven in de loods zag de medeverdachte aangever op zijn buik liggen. De medeverdachte zag tape over de handen en de ogen van aangever. De medeverdachte heeft verklaard dat hij aangever uiteindelijk naar huis heeft gebracht. Aangever heeft alvast 5.000 euro betaald van de schuld die hij had. De medeverdachte heeft ontkend dat hij degene is geweest aan wie aangever die 5.000 euro heeft betaald.
De rechtbank concludeert op basis van de voornoemde verklaringen dat aangever door verdachte en de medeverdachte wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en is afgeperst.
Ten aanzien van de geweldshandelingen (het vuurwapen en het slaan (feit 1) en het vastbinden met tie wraps (feit 2)
Verdachten ontkennen de aan hen ten laste gelegde geweldshandelingen. Volgens verdachten hebben zij geen geweld gebruikt tegen aangever en hadden zij geen vuurwapen; zij wilden alleen met aangever praten.
De rechtbank gaat hieraan voorbij en komt ook tot een bewezenverklaring van deze aan verdachten ten laste gelegde handelingen. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachten bijna de hele verklaring van aangever bevestigen, behalve ten aanzien van het vuurwapen en het geweld. Dat maakt dat de rechtbank de aangifte betrouwbaar acht en geen reden heeft om te twijfelen aan hetgeen aangever heeft verklaard. Bovendien wordt de aangifte ten aanzien van het slaan bevestigd door het letsel dat aangever heeft opgelopen: een blauw (linker)oog. Ook had aangever een wondje op zijn polsen. Op basis van dit letsel, het feit dat verdachte heeft verklaard dat hij heeft gezien dat aangever op enig moment vastgebonden was en de medeverdachte heeft verklaard dat hij tape over de handen van aangever heeft gezien, acht de rechtbank bewezen dat de armen en handen van aangever vastgebonden waren met tie wraps.
Weliswaar geldt voor het vuurwapen dat alleen aangever daarover heeft verklaard, maar nu de rechtbank niet twijfelt aan de verklaring van aangever, acht zij ook deze aan verdachten tenlastegelegde handeling bewezen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat voornoemde handeling passend is bij de aard van het delict. Daarbij geldt dat het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ziet op de gehele tenlastelegging. Het is niet nodig dat elk specifiek onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen wordt gedekt.
Bewezenverklaring afgifte 5.000 euro (feit 2)
De rechtbank acht bewezen dat aangever is gedwongen 5.000 euro af te geven en dat hij dit bedrag ook daadwerkelijk heeft afgestaan.
Zowel aangever als verdachte hebben verklaard dat de medeverdachte 5.000 euro van aangever in ontvangst heeft genomen bij aangever thuis. De medeverdachte heeft verklaard dat aangever alvast 5.000,00 euro heeft betaald van de schuld die hij had, maar zegt dat hij deze niet in ontvangst heeft genomen. Die verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de verklaringen van aangever en verdachte en het Signal-gesprek dat aangever en de medeverdachte met elkaar hebben gevoerd na de ontvoering. Aangever bericht medeverdachte in dat gesprek: “je perst me al af je hebt mijn geld al afgepakt”.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het klemrijden (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat het klemrijden van aangever niet bewezen kan worden. Hoewel dit door aangever is verklaard, is op de camerabeelden enkel te zien dat een auto naast aangever stil gaat staan. Dit doet echter niks af aan de betrouwbaarheid van de aangifte in zijn geheel, omdat de rechtbank het voorstelbaar acht dat aangever wegens de feiten en omstandigheden het gevoel heeft gehad dat hij werd klemgereden.
Medeplegen en dubbel opzet
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking voldoende is komen vast te staan. Verdachte en medeverdachte hebben beide feiten tezamen en in vereniging gepleegd. Verdachten hebben bekend contact met elkaar te hebben gehad via Signal, immers heeft verdachte verklaard gebruik te hebben gemaakt van het account ‘ [account] ’ en de medeverdachte heeft verklaard ‘ [accountnaam] ’ te zijn. Uit het contact tussen deze accounts via Signal blijkt dat verdachten een vooropgezet plan hadden, waarbij verdachte het initiatief heeft genomen door de medeverdachte in te schakelen als een soort van ‘bemiddelaar’ en medeverdachte de plannen heeft gemaakt om aangever mee te nemen en onder druk te zetten. Dat contact gaat volgens de gesprekken via Signal terug tot in ieder geval ongeveer tien dagen voordat de wederrechtelijke vrijheidsberoving plaatsvond. Zo berichtte de medeverdachte aan verdachte: “Anders wij pakken die maatje van je aan” en “als hij (…) vandaag niet mee met je werkt, gaan we hem gewoon meenemen, is de beste. (…)” En, verdachte bericht onder meer aan de medeverdachte: “Als we die gasten niet kunnen vinden”, “Moet hij dokken” zegt de medeverdachte, “Moet hij geperst worden” zegt verdachte vervolgens. De medeverdachte vindt, volgens de Signal-gesprekken, dat verdachte wakker moet worden en zich niet moet laten uitlachen door aangever. De dag vóór de vrijheidsberoving zegt de medeverdachte: “Stuur locato”, waarop verdachte antwoordt: “Boven Karspel”. Verdachte zegt vervolgens: “Blindeer die man beter. Hij mag niet weten waar we gaan”.
Verdachte heeft verklaard dat de medeverdachte degene was die de leidende rol had. Verdachte stond er als het ware bij en keek ernaar. Die verklaring van verdachte acht de rechtbank, mede gelet op de inhoud van deze gesprekken, ongeloofwaardig en schuift de rechtbank terzijde.
De rechtbank leidt uit het dossier namelijk af dat aan ieder een taak was toebedeeld. Verdachte heeft een locatie geregeld, de loods in Bovenkarspel, en sprak met aangever af op de Ceintuurbaan in Amsterdam. Verdachte duwde aangever richting de achterbank. De medeverdachte heeft aangever – tegen zijn wil in – opgepikt, meegenomen naar de loods en later weer terug naar huis gebracht. De medeverdachte is ook degene die het geld in ontvangst heeft genomen. Het was de bedoeling van verdachten om aangever met de auto mee te nemen, naar een locatie te brengen en af te persen, waarbij ook al over het blinderen van aangever was gesproken. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat bij beide verdachten sprake was van vol opzet op het benemen van de vrijheid van aangever en de afpersing, en ook op het medeplegen als zodanig. De rechtbank vindt dan ook, in tegenstelling tot hetgeen is aangevoerd door de raadsvrouw, dat sprake is van dubbel opzet.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat
verdachte:
Feit 1:
op 14 september 2024 te Amsterdam en Bovenkarspel, tezamen en in vereniging
met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en
beroofd gehouden, door
-die [slachtoffer] vast te pakken en vast te houden, en
-die [slachtoffer] in voornoemd voertuig te duwen, en
-een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te plaatsen, en
-die [slachtoffer] meermaals in het gezicht te slaan, en
-terwijl die [slachtoffer] zich in voornoemd voertuig bevond met dat voertuig naar een
loods te rijden, en
-die [slachtoffer] te gebieden uit voornoemd voertuig te stappen, en
-die [slachtoffer] in voornoemde loods naar een bovenverdieping te geleiden, en
-daarbij voornoemde [slachtoffer] meermaals de woorden toe te voegen: “je kan beter meewerken
en je mond houden” en “zet die telefoon uit” en “stap uit en blijf naar beneden kijken”.
Feit 2:
op 14 september 2024 te Amsterdam en Bovenkarspel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal 5.000 euro), geheel toebehorende aan die [slachtoffer] , welk geweld en dreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders,
-die [slachtoffer] hebben geboden op een emmer te zitten, en
-duct-tape op de ogen van de [slachtoffer] hebben geplaatst en geplakt, en
-die [slachtoffer] van voornoemde emmer af hebben getrapt en weer op die emmer hebben geplaatst, en
-die [slachtoffer] op de buik op de grond hebben geplaatst, en
-de armen en handen van die [slachtoffer] aan elkaar vast hebben gebonden met tie wraps, en
-die [slachtoffer] in een auto hebben geplaatst en naar diens huis hebben vervoerd, en
-samen met [slachtoffer] richting het huis van die [slachtoffer] heeft gelopen, en
-buiten het huis van die [slachtoffer] heeft gewacht totdat die [slachtoffer] weer naar buiten
kwam lopen met het geld en die [slachtoffer] vervolgens het geld heeft afgegeven, en
-daarbij voornoemde [slachtoffer] meermaals de woorden hebben toegevoegd “geef geld”, “in wat voor auto rij je?”, “kan er iemand geld brengen of heb je geld thuis?”, “wij willen 50.000 euro hebben”, “dief, kanker mongool, vieze hond”, “dit gebeurt er als je gaat stelen” en “je gaat sowieso dat geld thuis pakken, ik ga je zo naar huis brengen”.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, zal worden opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en rekening te houden met de beperkte rol van verdachte, zijn jeugdige leeftijd en het feit dat verdachte open staat voor bemiddeling. Ook heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat sprake is van eendaadse samenloop, omdat het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing is voortgekomen uit een en hetzelfde feitencomplex. Dat zou in strafverminderende zin moeten worden meegewogen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van
een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met anderen aangever van zijn vrijheid beroofd om hem te dwingen tot afgifte van geld. Verdachte heeft aangever naar een voertuig geduwd, waarna aangever door anderen is gedwongen om in het midden op de achterbank te gaan zitten en naar een loods is vervoerd. Gedurende de wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing hebben de verdachten en anderen aangever in zijn gezicht en op zijn lichaam geslagen, waardoor aangever letsel heeft opgelopen. Ten slotte is aangever door de medeverdachte naar zijn huis gereden en heeft hij onder dwang 5.000 euro afgestaan. Verdachte en de medeverdachte zijn bij de feiten zeer planmatig te werk gegaan. Er was sprake van een vooropgezet plan en de afpersing in de loods bevond zich ver van de plek waar aangever in de auto is geduwd. Aangever heeft gedurende de wederrechtelijke vrijheidsberoving geen idee gehad van wat de verdachten met hem van plan waren, hoelang het zou duren en hoe de situatie voor hem zou eindigen, hetgeen uitermate angstaanjagend voor hem moet zijn geweest. De situatie was extra bedreigend voor de aangever, omdat hij met tie wraps werd vastgebonden in de loods en met een vuurwapen is bedreigd. De verdachten hebben op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
Hoewel er door verdachten en aangever verschillend is verklaard over de aanleiding, is duidelijk dat er een onderliggend conflict aan deze feiten ten grondslag lag. De door de verdachte en medeverdachte gekozen vorm van ‘conflictoplossing’ behelst in feite eigenrichting binnen het criminele circuit, waarmee zij zichzelf bewust buiten de rechtsorde hebben geplaatst. De rechtbank rekent de verdachten dit zwaar aan.
7.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 22 januari 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
7.3.3.
Straf en maatregel
De ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer vragen vanuit het oogpunt van vergelding en normbevestiging om de oplegging van een forse gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing sprake is meerdaadse samenloop, zoals bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat de wetsartikelen van deze strafbare feiten een verschillende strekking hebben en in de aard geheel verschillende misdrijven betreffen.
De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachten de wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing met elkaar hebben gepland en voorbereid. In het feit dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor dit soort feiten, ziet de rechtbank aanleiding om – in het voordeel van verdachte –iets af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30
maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Sr)
Daarnaast ziet de rechtbank ter beveiliging van aangever aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod. Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week (zeven dagen), met een maximum van zes maanden. De rechtbank overweegt dat de maatregel van artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, omdat er - gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegen aangever.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
3.680 EUR, goednummer 6585053;
iPhone, goednummer 6585995.
Ad 1:
Omdat uit het dossier of het onderzoek op de zitting niet is gebleken dat het geld in relatie staat tot de bewezenverklaarde feiten, beslist de rechtbank dat het geldbedrag aan verdachte moet worden teruggegeven. Opmerking verdient daarbij dat verdachte het geldbedrag feitelijk niet terug zal krijgen, omdat het (tevens) daarop gelegde conservatoire beslag in de zin van artikel 94a Sr blijft rusten.
Ad 2:
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht de in beslag genomen iPhone van verdachte aan hem terug te geven. Hoewel een beslaglijst ontbreekt, blijkt uit het dossier dat op 22 november 2024 een iPhone onder verdachte in beslag is genomen. Uit het dossier blijkt niet dat ten aanzien van deze iPhone een beslissing is genomen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat er nog steeds beslag rust op de telefoon. De telefoon zal worden teruggegeven aan verdachte.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 5.000,00 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de vergoeding van de proceskosten op basis van het liquidatietarief, te weten twee punten voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling en één punt voor het indienen van de vordering. Ook verzoekt de benadeelde partij aan verdachte een contactverbod en locatieverbod met hem op te leggen.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden
toegewezen, behalve voor wat betreft het verzochte contactverbod en locatieverbod. Daarvoor ziet de officier van justitie, gelet op het tijdstip van indiening en gebrek aan onderbouwing, op dit moment onvoldoende aanleiding.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht het materiële deel af te wijzen, omdat de benadeelde partij het geldbedrag aan medeverdachte heeft gegeven. Ten aanzien van het immateriële deel heeft zij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Ten slotte heeft zij verzocht de proceskosten te matigen, omdat volgens de rechtspraak het slechts gaat om één punt voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling, in plaats van de daarvoor gevorderde twee punten.
9.3.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële
schade is toegebracht. Nu de rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing, waarbij hij is gedwongen tot afgifte van de (terug)gevorderde € 5.000,00, is zij van oordeel dat hij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de gehele schade. De vordering wordt dan ook in zijn geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Immateriële schade
De rechtbank is verder van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde
rechtsreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft, op grond van
artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding gekeken naar de Consultatieversie september 2024 van De Rotterdamse Schaal en naar bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht op basis hiervan het gevorderde bedrag billijk. De vordering wordt ook voor wat betreft het gedeelte dat ziet op de immateriële schade daarom in zijn geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Proceskosten
Aangezien de vordering zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank begroot deze kosten conform het gangbare liquidatietarief, aangezien de benadeelde partij geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen die afwijking daarvan rechtvaardigen. De rechtbank kent één punt toe voor het opstellen van het verzoek tot schadevergoeding en één punt voor de behandeling ter zitting. Bij deze twee punten hoort een bedrag van € 678,00 (€ 339,00 per punt).
Hoofdelijk
De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, omdat verdachte de feiten samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededaders zijn, als zij worden aangesproken door de benadeelde partij, ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een ander het hele bedrag al heeft betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van het contactverbod
De rechtbank ziet, gelet op de aard en ernst van de misdrijven, aanleiding om aan verdachte een contactverbod met verdachte op te leggen.
10. Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/059991-22
Bij de stukken bevindt zich de op 27 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/059991-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 28 november 2022 van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 195 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 90 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te bevelen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 47, 57, 282 en 317 Sr.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek
4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
de meerdaadse samenloop van:
ten aanzien feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 2
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Maatregel
Legt aan de veroordeelde op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid
inhoudende een contactverbod voor de duur van twee jaren.
Het contactverbod houdt in dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect
- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op
[geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 (één) weekvoor
iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Beslag
Gelast de teruggave aan
[verdachte]van:
3.680 EUR, goednummer 6585053;
iPhone, goednummer 6585995.
De benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 14 september 2024 tot aan de dag van voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 678,00 (zeshonderd achtenzeventig euro).
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro), behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 september 2024) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 72 (tweeënzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen aan [slachtoffer] of de staat ten behoeve van [slachtoffer] heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Tul
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 28 november 2022 van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, in de zaak met parketnummer 16/059991-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en I. Struijkenkamp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.D. Hartman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 mei 2025.