ECLI:NL:RBAMS:2025:3363

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
13/308439-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing met geweld

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een 45-jarige man veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf voor zijn rol in de wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing van een slachtoffer op 14 september 2024. De man, samen met anderen, heeft het slachtoffer gedwongen om 5.000 euro af te staan. Tijdens de vrijheidsberoving is het slachtoffer fysiek mishandeld en met een vuurwapen bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank legde ook een contactverbod op voor twee jaar en een schadevergoeding van 7.500 euro aan het slachtoffer. De zaak werd behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte nauw samenwerkten en dat er sprake was van een vooropgezet plan om het slachtoffer te dwingen tot afgifte van geld. De rechtbank achtte de feiten bewezen en legde een straf op die in overeenstemming was met de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/308439-24
Datum uitspraak: 23 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1979,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
nu gedetineerd in de [verblijfsplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 9 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.I.P. Hofstee, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] en van hetgeen door zijn advocaat mr. K. Moussaoui naar voren is gebracht. Zij nam waar voor mr. P. D. Popescu, advocaat te Amsterdam.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/311398-24).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing van [slachtoffer] op 14 september 2024 te Amsterdam en/of Bovenkarspel.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3. Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] (hierna: aangever) betrouwbaar is en steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Er was sprake van een vooropgezet plan om aangever van zijn vrijheid te beroven en af te persen. Aangever is naar een plek gelokt en vervolgens met dwang in een auto gezet en naar een loods gebracht. In de auto is een vuurwapen tegen zijn hoofd gezet. In de loods is aangever op een emmer gezet en geslagen. Ook werd er geld van hem geëist. Verdachte heeft hierna samen met aangever dit geld opgehaald bij het huis van de aangever. De aangifte wordt op basis van meerdere details bevestigd door objectieve bewijsmiddelen of door verklaringen van de verdachten. Verdachte heeft bij het plegen van de strafbare feiten nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten, omdat geen sprake is van medeplegen. Verdachte heeft alleen maar willen bemiddelen en heeft enkel als chauffeur opgetreden. Daarnaast heeft zij bepleit dat de verklaring van aangever onbetrouwbaar is. Ten slotte heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde afpersing niet kan worden bewezen, omdat verdachte het geld niet heeft aangenomen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en overweegt daartoe als volgt.
De aangever heeft – kort samengevat – verklaard dat hij op de Ceintuurbaan werd klemgereden en dat hij werd vastgepakt en op de achterbank van een SUV werd geduwd. Er zaten vier mannen in de auto. Vervolgens werd door de persoon die naast hem zat een vuurwapen op zijn hoofd gezet. Dezelfde persoon heeft hem met een vuist in het gezicht geslagen en gezegd: ‘je kan beter meewerken en je mond houden.’
Na een rit van ongeveer 45 minuten stopte het voertuig en hoorde aangever dat hij moest uitstappen en naar beneden moest blijven kijken. Aangever werd ergens naar boven gebracht, moest op een emmer zitten en kreeg duct-tape voor zijn ogen. Aangever is van de emmer getrapt en vervolgens drie keer in zijn gezicht geslagen. Hierna is hij weer op de emmer geplaatst en werd hem verteld dat zij geld wilden hebben, 50.000 euro. Aangever heeft, na aandringen, aangegeven dat hij maximaal 5.000 euro kon regelen. Vervolgens voelde aangever dat hij met zijn buik op de grond werd gelegd en dat zijn armen werden vastgemaakt met tie wraps. Aangever werd wederom in zijn gezicht geslagen en uitgescholden. Hierbij werd hij uitgescholden voor dief, kanker mongool, vieze hond en werd er gezegd: ‘dit gebeurt er als je gaat stelen’. Vervolgens zei een man het volgende: ‘je gaat sowieso dat geld thuis pakken. Ik ga je zo naar huis brengen. Ik heb met die andere mannen gepraat. Ik weet niet wat ze met je willen doen, maar ik heb ze kunnen ompraten. Normaal zou je hier blijven liggen’. Hierop werd aangever in een Volkswagen Tiguan gezet. Bij aankomst bij de woning van aangever heeft hij 5.000 euro gegeven aan de man.
Betrouwbaarheid aangifte
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. Aangever heeft uitgebreid, consistent en gedetailleerd verklaard en zijn verklaring vindt op belangrijke onderdelen steun in het dossier. In de eerste plaats in de verklaringen van verdachte en de medeverdachte.
Zowel verdachte als de medeverdachte hebben met hun verklaringen in grote lijnen de verklaring van aangever bevestigd. Zo heeft verdachte op zitting verklaard dat hij op 14 september 2024 met de auto naar de Ceintuurbaan is gegaan, daar werd hij naartoe gestuurd door de medeverdachte. Verdachte had daarvoor nog drie mannen opgepikt. Verdachte zag dat aangever een duwtje/zetje kreeg en achter in de auto stapte. Verdachte is vervolgens met aangever naar een loods in de buurt van Enkhuizen gereden. Bij de loods aangekomen, gingen de mannen naar boven. Toen verdachte boven in de loods was, zag hij aangever op zijn buik op de grond liggen. Ook heeft verdachte gezien dat er een emmer in de loods was, waarop aangever ook heeft gezeten. In de loods werd geschreeuwd tegen aangever. Verdachte heeft zelf ook tegen aangever geschreeuwd. Hij heeft hem onder andere gezegd dat het geld terug moest komen. Het was de bedoeling om hem te laten schrikken. Er is geld van aangever geëist. Aangever had een blinddoek om met tape. Verdachte heeft ook gezien dat de handen van aangever waren vastgebonden met tie wraps. In de loods waren zes personen, inclusief aangever. Verdachte heeft aangever uiteindelijk thuisgebracht. Hij heeft de 5.000,00 euro gezien.
Ook de medeverdachte heeft verklaard over de ontmoeting in de Pijp. Op 14 september 2024 had de medeverdachte met aangever afgesproken om te praten. Toen is verdachte aan komen rijden. De medeverdachte verklaarde dat hij [slachtoffer] richting de achterbank heeft geduwd en toen zijn ze in de richting van Bovenkarspel gereden. De medeverdachte voorop en verdachte erachteraan met aangever. De medeverdachte had een paar mannen meegenomen om aangever bang te maken en onder druk te zetten. De medeverdachte wist dat aangever onder druk zou worden gezet. De andere mannen die erbij waren zeiden dingen als: ”dief, mongool, dit gebeurt er als je gaat stelen, dit gebeurt er met dieven”. Aangekomen in de loods, moest aangever op een emmer gaan zitten en werden er vragen aan hem gesteld. Aan het begin waren de vragen intimiderend, daarna ging het over het terugbrengen van geld. Er is geld van aangever geëist. De mannen zeiden ook tegen [slachtoffer] : “je gaat betalen en anders komen we je halen en je zorgt dat het geld komt anders zie je vanzelf wat er gebeurt”. De medeverdachte heeft verder verklaard dat in de loods is afgesproken dat de verdachte 5.000 euro zou krijgen. Verdachte is naar het huis van aangever gereden en heeft 5.000 euro in ontvangst genomen. Het was het idee van de medeverdachte om aangever naar Enkhuizen te brengen. De medeverdachte had een plek; hij had toegang tot de loods. In de loods had aangever een tie wrap om zijn handen.
De rechtbank concludeert op basis van de voornoemde verklaringen dat aangever door verdachte en de medeverdachte wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en is afgeperst.
Ten aanzien van de geweldshandelingen (het vuurwapen en het slaan (feit 1)
Verdachten ontkennen de aan hen ten laste gelegde geweldshandelingen. Volgens verdachten hebben zij geen geweld gebruikt tegen aangever en hadden zij geen vuurwapen; zij wilden alleen met aangever praten.
De rechtbank gaat hieraan voorbij en komt ook tot een bewezenverklaring van deze aan verdachten ten laste gelegde handelingen. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachten bijna de hele verklaring van aangever bevestigen, behalve ten aanzien van het vuurwapen en het geweld. Dat maakt dat de rechtbank de aangifte betrouwbaar acht. Bovendien wordt de aangifte ten aanzien van het slaan bevestigd door het letsel dat aangever heeft opgelopen: een blauw (linker)oog.
Weliswaar geldt voor het vuurwapen dat alleen aangever daarover heeft verklaard, maar nu de rechtbank niet twijfelt aan de verklaring van aangever, acht zij ook deze aan verdachten tenlastegelegde handeling bewezen. De rechtbank stelt neemt daarbij in aanmerking dat voornoemde handeling passend is bij de aard van het delict. Daarbij geldt dat het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ziet op de gehele tenlastelegging. Het is niet nodig dat elk specifiek onderdeel van de tenlastelegging door twee bewijsmiddelen wordt gedekt.
Bewezenverklaring afgifte 5.000 euro (feit 2)
De rechtbank acht bewezen dat aangever is gedwongen 5.000 euro af te geven en dit bedrag ook daadwerkelijk heeft afgestaan.
Zowel aangever als de medeverdachte hebben verklaard dat verdachte 5.000 euro van aangever in ontvangst heeft genomen bij aangever thuis. Verdachte heeft verklaard dat hij de 5.000,00 euro heeft gezien, maar zegt dat hij deze niet in ontvangst heeft genomen. Die verklaring acht de rechtbank ongeloofwaardig, gelet op de verklaringen van aangever en de medeverdachte maar ook gelet op het Signal-gesprek dat aangever en verdachte met elkaar hebben gevoerd na de ontvoering. Aangever bericht verdachte in dat gesprek: “je perst me al af je hebt mijn geld al afgepakt”.
Partiële vrijspraak ten aanzien van het klemrijden (feit !)
De rechtbank is van oordeel dat het klemrijden van aangever niet bewezen kan worden. Hoewel dit door aangever is verklaard, is op de camerabeelden enkel te zien dat een auto naast aangever stil gaat staan. Dit doet echter niks af aan de betrouwbaarheid van de aangifte in zijn geheel, omdat de rechtbank het voorstelbaar acht dat aangever wegens de feiten en omstandigheden het gevoel heeft gehad dat hij werd klemgereden.
Medeplegen en dubbel opzet
De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking voldoende is komen vast te staan. Verdachte en medeverdachte hebben beide feiten tezamen en in vereniging gepleegd. Verdachten hebben bekend contact met elkaar te hebben gehad via Signal, immers heeft de medeverdachte verklaard gebruik te hebben gemaakt van het account ‘ [account] ’ en verdachte heeft verklaard ‘ [accountnaam] ’ te zijn. Uit het contact tussen deze accounts via Signal blijkt dat verdachten een vooropgezet plan hadden, waarbij de medeverdachte het initiatief heeft genomen door verdachte in te schakelen als een soort van ‘bemiddelaar’ en verdachte de plannen heeft gemaakt om aangever mee te nemen en onder druk te zetten. Dat contact gaat volgens de gesprekken via Signal terug tot in ieder geval ongeveer tien dagen voordat de wederrechtelijke vrijheidsberoving plaatsvond. Zo berichtte verdachte aan de medeverdachte: “Anders wij pakken die maatje van je aan” en “als hij (…) vandaag niet mee met je werkt, gaan we hem gewoon meenemen, is de beste. (…)” En, de medeverdachte bericht onder meer aan verdachte: “Als we die gasten niet kunnen vinden”, “Moet hij dokken” zegt verdachte, “Moet hij geperst worden” zegt de medeverdachte vervolgens. Verdachte vindt, volgens de Signal-gesprekken, dat de medeverdachte wakker moet worden en zich niet moet laten uitlachen door aangever. De dag vóór de vrijheidsberoving zegt verdachte: “Stuur locato”, waarop de medeverdachte antwoordt: “Boven Karspel”. De medeverdachte zegt vervolgens: “Blindeer die man beter. Hij mag niet weten waar we gaan”.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat sprake was van een vriendelijke sfeer tussen hem en aangever en dat hij hem juist heeft proberen te helpen. De rechtbank acht die verklaring van verdachte, gelet op het voorgaande, ongeloofwaardig en schuift deze terzijde.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat aan ieder een taak was toebedeeld. De medeverdachte heeft een locatie geregeld, de loods in Bovenkarspel, en sprak met aangever af op de Ceintuurbaan in Amsterdam. De medeverdachte duwde aangever richting de achterbank. Verdachte heeft aangever – tegen zijn wil in – opgepikt, meegenomen naar de loods en later weer terug naar huis gebracht. Verdachte is ook degene die het geld in ontvangst heeft genomen. Het was de bedoeling van verdachten om aangever met de auto mee te nemen, naar een locatie te brengen en af te persen, waarbij ook al over het blinderen van aangever was gesproken. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat bij beide verdachten sprake was van vol opzet op het benemen van de vrijheid van aangever en de afpersing, en ook op het medeplegen als zodanig. De rechtbank vindt dan ook dat sprake is van dubbel opzet.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat
verdachte:
Feit 1:
op 14 september 2024 te Amsterdam en Bovenkarspel, tezamen en in vereniging
met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door
-die [slachtoffer] vast te pakken en vast te houden, en
-die [slachtoffer] in voornoemd voertuig te duwen, en
-een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer] te plaatsen, en
-die [slachtoffer] eenmaal in het gezicht te slaan, en
-terwijl die [slachtoffer] zich in voornoemd voertuig bevond met dat voertuig naar een
loods te rijden, en
-die [slachtoffer] te gebieden uit voornoemd voertuig te stappen, en
-die [slachtoffer] in voornoemde loods naar een bovenverdieping te geleiden, en
-daarbij voornoemde [slachtoffer] meermaals de woorden toe te voegen: “je kan
beter meewerken en je mond houden” en “zet die telefoon uit” en “stap uit
en blijf naar beneden kijken”.
Feit 2:
op 14 september 2024 te Amsterdam en Bovenkarspel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal 5000 euro), geheel toebehorende aan die [slachtoffer] , welk geweld en dreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met zijn mededaders,
-die [slachtoffer] hebben geboden op een emmer te zitten, en
-duct-tape op de ogen van de [slachtoffer] hebben geplaatst en geplakt, en
-die [slachtoffer] van voornoemde emmer af hebben getrapt en weer op die emmer hebben geplaatst, en
-die [slachtoffer] op de buik op de grond hebben geplaatst, en
-de armen en handen van die [slachtoffer] aan elkaar vast hebben gebonden met tie wraps, en
-die [slachtoffer] in een auto hebben geplaatst en naar diens huis hebben vervoerd, en
-samen met [slachtoffer] richting het huis van die [slachtoffer] heeft gelopen, en
-buiten het huis van die [slachtoffer] heeft gewacht totdat die [slachtoffer] weer naar buiten
kwam lopen met het geld en die [slachtoffer] vervolgens het geld heeft afgegeven, en
-daarbij voornoemde [slachtoffer] meermaals de woorden hebben toegevoegd “geef geld”, “in wat voor auto rij je?”, “kan er iemand geld brengen of heb je geld thuis?”, “wij willen 50.000 euro hebben”, “dief, kanker mongool, vieze hond”, “dit gebeurt er als je gaat stelen” en “je gaat sowieso dat geld thuis pakken, ik ga je zo naar huis brengen”.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, zal worden opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en rekening te houden met het feit dat verdachte direct een verklaring heeft afgelegd, de beperkte en de de-escalerende rol van verdachte en het feit dat verdachte essentieel is in de dagelijkse logistiek en zorg van zijn gezin. Subsidiair heeft zij verzocht om aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van
een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met anderen aangever van zijn vrijheid beroofd om hem te dwingen tot afgifte van geld. De medeverdachte heeft aangever naar een voertuig geduwd, waarna aangever door anderen is gedwongen om in het midden op de achterbank te gaan zitten en is hij naar een loods vervoerd. Gedurende de wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing hebben de verdachten en anderen aangever in zijn gezicht en op zijn lichaam geslagen, waardoor aangever letsel heeft opgelopen. Tenslotte is aangever door verdachte naar zijn huis gereden en heeft hij onder dwang 5.000 euro afgestaan. Verdachte en de medeverdachte zijn bij de feiten zeer planmatig te werk gegaan. Er was sprake van een vooropgezet plan en de afpersing in de loods bevond zich ver van de plek waar aangever in de auto is geduwd. Aangever heeft gedurende de wederrechtelijke vrijheidsberoving geen idee gehad van wat de verdachten met hem van plan waren, hoelang het zou duren en hoe de situatie voor hem zou eindigen, hetgeen uitermate angstaanjagend voor hem moet zijn geweest. De situatie was extra bedreigend voor de aangever, omdat hij met tie wraps werd vastgebonden in de loods en met een vuurwapen is bedreigd. De verdachten hebben op zeer grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer.
Hoewel er door verdachten en aangever verschillend is verklaard over de aanleiding, is duidelijk dat er een onderliggend conflict aan deze feiten ten grondslag lag. De door de verdachte en medeverdachte gekozen vorm van ‘conflictoplossing’ behelst in feite eigenrichting binnen het criminele circuit, waarmee zij zichzelf bewust buiten de rechtsorde hebben geplaatst. De rechtbank rekent de verdachten dit zwaar aan.
7.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 17 oktober 2024, waaruit blijkt dat verdachte recent voor een vermogensdelict is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 1 mei 2025, opgemaakt door I. van Tilburg, reclasseringswerker. Hieruit blijkt – zakelijk weergegeven – dat verdachte al vanaf jonge leeftijd bekend is met onaangepast, roekeloos en crimineel gedrag en hij veroordeeld is wegens uiteenlopende delicten, voornamelijk zakkenrollerij. Verdachte heeft jarenlang een leefstijl gehad bestaande uit drank, drugs, vrouwen en crimineel geld. Desondanks heeft hij zijn steunsysteem behouden en een gezin weten op te bouwen. Er is meerdere keren een traject aangeboden, maar die hebben uiteindelijk niet het gewenste effect gehad. Hoewel verdachte zegt dat hij in rustiger vaarwater terecht is gekomen en vooral pro-sociale doelen nastreeft, bestaan er gelet op de huidige verdenking zorgen op meerdere leefgebieden. Aangezien verdachte niet openstaat voor een nieuw behandelcontact, is het de vraag of er middels bijzondere voorwaarden invloed uitgeoefend kan worden op het gedrag van verdachte. In het kader van slachtofferbescherming wordt controle echter noodzakelijk geacht. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, contactverbod, locatieverbod (met elektronische monitoring) en het geven van inzicht in zijn financiën. De reclassering adviseert om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Op zitting heeft verdachte – in reactie op de vraag hoe hij staat tegenover reclasseringstoezicht – verklaard dat hij in het verleden meermaals onder reclasseringstoezicht heeft gestaan, maar dat dit uiteindelijk nooit echt mocht baten. Hij heeft er daarom niet per se behoefte aan.
7.3.3.
Straf en maatregel
De ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer vragen vanuit het oogpunt van vergelding en normbevestiging om de oplegging van een forse gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing sprake is meerdaadse samenloop, zoals bedoeld in artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), omdat de wetsartikelen van deze strafbare feiten een verschillende strekking hebben en in de aard geheel verschillende misdrijven betreffen.
De rechtbank weegt als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachten de wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing met elkaar hebben gepland en voorbereid.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om – in het voordeel van verdachte – iets af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30
maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen aanleiding om een gedeelte van deze straf voorwaardelijk op te leggen en daarbij de door de reclassering geadviseerde meldplicht en toezicht op te leggen, omdat verdachte zich ook ter zitting hiertoe niet gemotiveerd heeft getoond en hij vooral gericht is op het eerder vrijkomen. Wel zal de rechtbank aan verdachte een contactverbod opleggen, maar dan in de vorm van de hierna te bespreken vrijheidsbeperkende maatregel.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Sr)
Daarnaast ziet de rechtbank ter beveiliging van aangever aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen voor de duur van twee jaren, inhoudende een contactverbod. Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week (zeven dagen), met een maximum van zes maanden. De rechtbank overweegt dat de maatregel van artikel 38v Sr dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, omdat er – gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegen aangever.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK Telefoontoestel, goednummer 6560990;
1 STK Zendapparatuur, goednummer 6594867.
Omdat uit het dossier of het onderzoek op de zitting niet is gebleken dat deze goederen in relatie staan tot de bewezenverklaarde feiten, beslist de rechtbank dat deze goederen aan verdachte zullen worden teruggegeven.

9.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een bedrag van € 5.000,00 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast verzoekt de benadeelde partij de vergoeding van de proceskosten op basis van het liquidatietarief, te weten twee punten voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling en één punt voor het indienen van de vordering. Ook verzoekt de benadeelde partij aan verdachte een contactverbod en locatieverbod met hem op te leggen.
9.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden
toegewezen, behalve voor wat betreft het verzochte contactverbod en locatieverbod. Daarvoor ziet de officier van justitie, gelet op het tijdstip van indiening en gebrek aan onderbouwing, op dit moment onvoldoende aanleiding.
9.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht wegens de bepleite vrijspraak de benadeelde partij in het materiële deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht zowel het immateriële deel als de proceskosten te matigen conform het juiste liquidatietarief en de juiste puntentoekenning.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële
schade is toegebracht. De rechtbank stelt vast dat verdachte de strafbare feiten samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht aansprakelijk zijn voor de gehele schade. De vordering wordt in zijn geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Immateriële schade
De rechtbank is verder van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde
rechtsreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft, op grond van
artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding gekeken naar de Consultatieversie september 2024 van De Rotterdamse Schaal en naar bedragen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht het gevorderde bedrag billijk. De vordering wordt daarom ook voor wat betreft het gedeelte dat ziet op de immateriële schade in zijn geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Proceskosten
Aangezien de vordering zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank begroot deze kosten conform het gangbare liquidatietarief, aangezien de benadeelde partij geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangedragen die afwijking daarvan rechtvaardigen. De rechtbank kent één punt toe voor het opstellen van het verzoek tot schadevergoeding en één punt voor de behandeling ter zitting. Bij deze twee punten hoort een bedrag van € 678,00 (€ 339,00 per punt).
Hoofdelijk
De rechtbank is van oordeel dat de toegewezen vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen, omdat verdachte de feiten samen met anderen heeft gepleegd. Verdachte en zijn mededaders zijn, als zij worden aangesproken door de benadeelde partij, ieder afzonderlijk verplicht om het totale bedrag aan de benadeelde partij te betalen, tenzij een ander het hele bedrag al heeft betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van het contactverbod
De rechtbank ziet, gelet op de aard en ernst van de misdrijven, aanleiding om aan verdachte een contactverbod met verdachte op te leggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 47, 57, 282 en 317 Sr.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
de meerdaadse samenloop van:
ten aanzien feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 2
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Maatregel
Legt aan de veroordeelde op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid
inhoudende een contactverbod voor de duur van twee jaren.
Het contactverbod houdt in dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect
- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] . geboren op
[geboortedatum] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 (één) weekvoor
iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Beslag
Gelast de teruggave aan
[verdachte]van:
STK Telefoontoestel, goednummer 6560990;
1 STK Zendapparatuur, goednummer 6594867.
De benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade van 14 september 2024 tot aan de dag van voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- (tweeduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] , behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer] ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 678,00 (zeshonderd achtenzeventig euro).
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van € 7.500,- (zevenduizend vijfhonderd euro), behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 september 2024) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 72 (tweeënzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen aan [slachtoffer] of de staat ten behoeve van [slachtoffer] heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en I. Struijkenkamp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.D. Hartman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 mei 2025.