ECLI:NL:RBAMS:2025:3398

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13/406900-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door met auto op de stoep op iemand in te rijden

Op 17 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 december 2024, waarbij de verdachte met zijn auto op de stoep in Amsterdam op een slachtoffer inreed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met oplopende snelheid op het slachtoffer is ingereden, die zich op dat moment op de stoep bevond. De verdachte heeft de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard door met zijn auto te rijden terwijl het slachtoffer zich vlak voor de auto bevond. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor vol opzet, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en kreeg een gevangenisstraf van 14 dagen, een taakstraf van 150 uur en een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.585,00. De rechtbank weegt de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte mee in de strafmaat.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/406900-24
Datum uitspraak: 17 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van de officier van justitie, mr. F.T. Haak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Snel, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat [slachtofferhulp] van Slachtofferhulp Nederland namens het slachtoffer en benadeelde partij [slachtoffer] (
hierna ook: aangever) naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort weergegeven – primair tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door op 25 december 2024 in Amsterdam met zijn auto op [slachtoffer] in te rijden. Dit is subsidiair als mishandeling tenlastegelegd.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit (poging tot zware mishandeling) kan worden bewezen. Verdachte moet partieel worden vrijgesproken van het ten val komen van aangever.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt vrijspraak van de primair tenlastegelegde poging zware mishandeling omdat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en (voorwaardelijk) opzet. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde mishandeling refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte op 25 december 2024 met zijn auto op de parallelbaan van [straat] in Amsterdam reed. Die parallelbaan werd op dat moment geblokkeerd door een vrachtwagen omdat aangever en zijn collega [naam] bezig waren met het repareren van een ondergrondse vuilcontainer. Verdachte is toen met zijn auto aan de linkerkant van de parallelbaan de stoep op gereden. Aangever is op de stoep met gespreide armen voor de auto van verdachte gaan staan om aan te geven dat verdachte hier niet langs kon rijden. Verdachte heeft toen eerst zijn auto een klein stukje naar voren gereden en is voor verdachte weer gestopt. Vervolgens is hij met oplopende snelheid op aangever ingereden, waardoor aangever op de motorkap terecht is gekomen. De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet vaststellen dat aangever hierdoor ten val is gekomen. Daarna heeft verdachte naar rechts gestuurd zodat zijn auto weer op de rijbaan terechtkwam en is hij doorgereden. Over deze feiten heeft ter terechtzitting geen discussie bestaan.
Poging tot zware mishandeling?
Voor een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling moet worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank ziet in het dossier, mede gelet op de ontkenning van de verdachte dat het zijn bedoeling was om aangever aan te rijden, geen aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake was van ‘voorwaardelijk opzet’ op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hiervoor is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bij de beantwoording van de (vervolg)vraag of de aanmerkelijke kans door de verdachte ook bewust is aanvaard, spelen de gedragingen van de verdachte eveneens een rol. Bepaalde gedragingen kunnen namelijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat aangever als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou oplopen aanmerkelijk is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Aangever stond op de stoep vlak voor de auto van verdachte. Indien een bestuurder van een auto tegen een persoon aanrijdt en vervolgens doorrijdt, ook al is dat met geringe snelheid, bestaat - gelet op de massa van een auto - de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Door (met oplopende snelheid) te gaan rijden met aangever vlak voor zijn auto, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard. Aangever had door de aanrijding onder de auto terecht kunnen komen of anderszins ongelukkig ten val kunnen komen met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. De omstandigheid dat verdachte – zoals hij tijdens zijn politieverhoor verklaarde – gas gaf omdat hij wilde dat aangever weg ging, rechtvaardigt dit gedrag niet. Het betekent slechts dat verdachte in zijn drang om snel door te rijden de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen. Dat aangever door verdachte in een zeer gevaarlijke situatie is gebracht blijkt ook uit de verklaring van getuige [naam] die heeft gezien dat aangever aan de autospiegel bleef hangen, zodanig dat de jas van aangever scheurde.
De rechtbank concludeert tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte:
op 25 december 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een auto met oplopende snelheid is ingereden op [slachtoffer] die zich op dat moment op korte afstand voor voornoemde auto bevond, waardoor [slachtoffer] op de motorkap terecht is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal-en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar en het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit, hij is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregel

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van veertien dagen met aftrek van het aantal dagen dat verdachte heeft doorgebracht in voorarrest, een taakstraf van 180 uur (subsidiair 90 dagen hechtenis) en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid met een proeftijd van 12 maanden.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt voor de poging zware mishandeling een gevangenisstraf op te leggen conform voorarrest, in combinatie met een geheel voorwaardelijke taakstraf. Daarnaast verzoekt de verdediging om de voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid niet op te leggen.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zijn auto op de stoep op iemand in te rijden die daar aan het werk was. Het is een gelukkig toeval dat het slachtoffer daarbij geen zwaar letsel heeft opgelopen. Verdachte is na het inrijden op het slachtoffer doorgereden en hij heeft zich daarbij niet om het slachtoffer bekommerd. Daarmee heeft hij geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Bovendien had verdachte ook op de parallelbaan een stukje terug kunnen rijden en zijn weg via de hoofdrijbaan kunnen vervolgen.
Het slachtoffer was op dat moment bezig met zijn werk voor de gemeente Amsterdam. Een werknemer die op de stoep werkzaamheden uitvoert moet erop kunnen vertrouwen dat hij zijn werk in veiligheid kan uitvoeren. Met zijn handelen heeft verdachte dit vertrouwen beschaamd. Bovendien had verdachte toen hij met zijn auto de stoep op reed de aanwijzingen van slachtoffer moeten opvolgen in plaats van deze te negeren. Naast de gevolgen voor het slachtoffer draagt een dergelijke gedraging bij aan gevoelens van onveiligheid onder weggebruikers en omstanders in het algemeen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 25 februari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor strafbare feiten. Dit weegt de rechtbank niet in strafverzwarende of strafverminderende zin mee.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over verdachte van 27 december 2024. De reclassering ziet geen aanknopingspunten voor reclasseringsbemoeienis en adviseert om geen bijzondere voorwaarden op te nemen. De rechtbank volgt dit advies.
Verder weegt de rechtbank mee dat ter zitting is gebleken dat de gevolgen die het slachtoffer tot op heden ondervindt indruk op verdachte hebben gemaakt. Verdachte realiseert zich dat het ook heel anders had kunnen aflopen en dat hij anders had kunnen en moeten handelen.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf. Zij acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Dat betekent dat de verdachte op dit moment niet terug hoeft naar de gevangenis.
Wel acht de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 150 uur passend en geboden.
Bij de bepaling van de straffen en de duur daarvan heeft de rechtbank ook gekeken naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank zal aan verdachte geen ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen omdat de officier van justitie heeft aangegeven dat verdachte nog een strafbeschikking voor het rijden onder invloed van drugs op 25 december 2024 zal ontvangen. Een (mogelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid kan daarin worden meegenomen.

8.Vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van in totaal € 4.401,71, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 401,71 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de materiële schadevergoeding geconcludeerd tot volledige toewijzing en ten aanzien van de immateriële schadevergoeding tot toewijzing van een bedrag van € 2.000,00.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging betwist de materiële schade en verzoekt deze af te wijzen of de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het causaal verband ontbreekt. De immateriële schade moet worden gematigd tot € 200,00.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
De materiële schade
De benadeelde partij heeft voldoende en met concrete gegevens onderbouwd dat hij als gevolg van de aanrijding geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit het dossier blijkt dat hij op 29 januari 2025 bij de huisarts is geweest. Hij heeft toen aan de huisarts verteld dat hij slecht slaapt, nachtmerries heeft en benoemt zijn herbelevingen als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Dit volgt ook uit zijn slachtofferverklaring die ter zitting is voorgedragen. De huisarts heeft vervolgens slaapmedicatie voorgeschreven en heeft de benadeelde partij op zijn verzoek naar de psycholoog voor mogelijke EMDR verwezen. Uit zijn verzoek tot schadevergoeding en overgelegde zorgdeclaraties blijkt dat zijn eigen risico voor 2025 van € 385,00 volledig voor deze slaapmedicatie en geestelijke gezondheidszorg zal worden gebruikt. Uit de overgelegde zorgdeclaraties blijkt dat hij op 29 januari 2025 € 16,71 uit zijn eigen risico voor slaapmedicatie heeft betaald. Tot maart 2025 heeft hij twee sessies bij de psycholoog gehad waarvoor hij twee keer € 137,07 uit zijn eigen risico heeft betaald. De volgende sessie staat gepland in de tweede week van april 2025. Daarmee komt het totaalbedrag boven het bedrag van zijn eigen risico van € 385,00 uit. De rechtbank concludeert dan ook dat deze materiële schadeposten en het causaal verband met het bewezen verklaarde feit voldoende zijn onderbouwd en wijst het volledige eigen risico van € 385,00 toe als materiële schadevergoeding.
De immateriële schade
In de eerste plaats maakt de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 sub b BW aanspraak op vergoeding van geleden immateriële schade voor het lichamelijk letsel dat hij heeft opgelopen als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Uit de letselverklaring blijkt dat dit lichamelijke letsel bestaat uit een gekneusde enkel, voet en heup. De rechtbank zal de geleden immateriële schade gezien de aard en omvang en wat in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 200,00.
Daarnaast maakt de benadeelde partij op grond van artikel 6:106 sub b BW aanspraak op vergoeding van geleden immateriële schade omdat hij gezien zijn geestelijk letsel op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezen verklaarde feit. Dit deel van de immateriële schade wordt, op grond van wat in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen, naar billijkheid geschat op € 1.000,00. Voor het overige gedeelte van deze vordering wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.585,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De toegewezen € 1.200,00 voor immateriële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2024, omdat vast is komen te staan dat de immateriële schade op die datum is ontstaan. De toegewezen € 385,00 voor materiële schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2025, omdat per die datum de eerste behandeling bij de psycholoog is gestart en in rekening is gebracht.
De schadevergoedingsmaatregel
Verdachte wordt voor het bewezenverklaarde strafbare feit veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.585,00, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 25 december 2024 en over € 385,- vanaf 5 februari 2025, tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] .

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
14 (veertien) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
150 (honderdvijftig)
uren.
Beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet (naar behoren) verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen.
Beslissing op de vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 1.585,00 (duizendvijfhondervijfentachtig euro)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 25 december 2024 en over € 385,- vanaf 5 februari 2025 tot aan de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt aan verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 1.585,00 (duizendvijfhonderdvijfentachtig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 25 december 2024 en over € 385,- vanaf 5 februari 2025 tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van algehele betaling kunnen maximaal 25 (vijfentwintig) dagen gijzeling worden toegepast. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N. Versteeg, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Madiol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2025
[…]