ECLI:NL:RBAMS:2025:3405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13/008518-25; 13/085161-25 (ter terechtzitting gevoegd) en 13/137120-23 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor meerdere diefstallen door insluiping en oplichting van kwetsbare slachtoffers

Op 2 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen door insluiping in woningen en oplichting. De verdachte, geboren in 1977 en momenteel gedetineerd, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met een vrijheidsbeperkende maatregel die een contact- en locatieverbod inhoudt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van pinpassen en geldbedragen, en zich heeft voorgedaan als politieagent om slachtoffers te bedriegen. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen en de verdachte is ook veroordeeld voor de belediging van een ambtenaar in functie. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de kwetsbaarheid van de verdachte en de impact van de feiten op de slachtoffers. De rechtbank heeft de proeftijd van een eerdere veroordeling verlengd en bijzondere voorwaarden gewijzigd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/008518-25 (zaak A), 13/085161-25 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd) en 13/137120-23 (tul)
Datum uitspraak: 2 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1977,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 april 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B.A. Nijs, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.C. Oldenburg, advocaat te Westzaan, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en van hetgeen door [naam] , medewerkster Slachtofferhulp Nederland, namens [benadeelde partij 1] naar voren is gebracht. Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het door de dochter van [benadeelde partij 1] uitgeoefende spreekrecht.

2.Tenlasteleggingen

Zaak A

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. diefstal uit een woning van een pinpas en een briefje met daarop een pincode op 12 december 2024;
2. diefstal van een geldbedrag op 12 december 2024, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
3. diefstal van een geldbedrag op 17 september 2024, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
4. belediging van een ambtenaar in functie op 8 januari 2025.
Zaak B
Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. oplichting van [slachtoffer 1] op 30 december 2024;
Dit feit is subsidiair tenlastegelegd als diefstal van een geldbedrag uit een woning;
2. diefstal uit een woning van een portemonnee en bankpas op 11 december 2024;
3. diefstal van een geldbedrag op 11 december 2024, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
4. poging tot oplichting van [aangeefster] op 28 december 2024;
Dit feit is subsidiair tenlastegelegd als poging tot diefstal van een bankpas uit een woning.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing
van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de (primair) tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Verdachte heeft, met uitzondering van het in zaak B onder 4 tenlastegelegde, een bekennende verklaring afgelegd. De bekennende verklaring wordt ondersteund door de aangiftes, de camerabeelden en de herkenningen van verdachte daarop door verbalisanten. Ondanks dat verdachte heeft verklaard dat hij zich het in zaak B onder 4 tenlastegelegde niet kan herinneren, kan ook dit feit worden bewezen. De aangifte wordt ondersteund door de camerabeelden, waarop verdachte door drie verbalisanten is herkend.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen (bewijs)verweer gevoerd ten aanzien van de tenlastegelegde feiten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van het in zaak A en het in zaak B onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, acht de rechtbank bewezen dat verdachte alle in zaak A tenlastegelegde feiten en de in zaak B onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en van de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
4.3.2.
Ten aanzien van het in zaak B onder 4 primair tenlastegelegde
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de in zaak B onder 4 primair ten laste gelegde poging tot oplichting en overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van aangeefster [aangeefster] (hierna: aangeefster) blijkt dat verdachte op 28 december 2024 de woning van aangeefster gelegen op de [adres 1] is binnengegaan en dat hij, terwijl zij nog sliep, op haar bed is gaan zitten. Toen aangeefster wakker werd, heeft verdachte haar verteld dat er iets mis was met haar pinpas en dat hij het voor haar in orde kon maken. Verdachte heeft dit meermaals herhaald, terwijl aangeefster aangaf niet over een pinpas te bezitten. Verdachte heeft hierop aangedrongen dat zij wel een pinpas moet hebben, omdat zij altijd beneden zit en daar alleen kan worden gepind. Pas nadat aangeefster tegen verdachte zei dat hij moest vertrekken omdat zij ander bezoek zou ontvangen, verliet verdachte met versnelde pas de woning. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van aangeefster ondersteund door de bevindingen van de verbalisant die de camerabeelden van het [pand 1] , gelegen aan de [adres 1] , heeft uitgekeken. De verbalisant heeft verklaard dat hij op de camerabeelden zag dat een man, die hij direct herkende als verdachte, de deur van een woning aangeduid met [nummer] opende en naar binnen ging. Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die de woning van aangeefster heeft betreden en heeft geprobeerd om haar pinpas te bemachtigen met als kennelijk doel haar op te lichten.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van zaak A onder 1
op 12 december 2024 te Amsterdam, in een woning, te weten [adres 2] , alwaar verdachte zich buiten weten van de rechthebbende bevond, een pinpas en een briefje met daarop een pincode, die aan [benadeelde partij 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak A onder 2
op 12 december 2024 te Amsterdam, een geldbedrag ter hoogte van 500 euro, dat aan [benadeelde partij 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas van die [benadeelde partij 2] en hiermee een geldbedrag heeft gepind bij een pinautomaat, terwijl verdachte voor het pinnen van het voornoemde geldbedrag geen toestemming had;
ten aanzien van zaak A onder 3
op 17 september 2024 te Amsterdam, een geldbedrag ten hoogte van 200 euro, dat aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas van die [benadeelde partij 1] en hiermee een geldbedrag heeft gepind bij een pinautomaat, terwijl verdachte voor het pinnen van het voornoemde geldbedrag geen toestemming had;
ten aanzien van zaak A onder 4
op 8 januari 2025 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde partij 3] , agent bij de Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar tegenwoordigheid, heeft beledigd, door in het gezicht van voornoemde [benadeelde partij 3] te spugen;
ten aanzien van zaak B onder 1 primair
op 30 december 2024 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van haar portemonnee en een geldbedrag, door
- aan te bellen bij de woning van voornoemde [slachtoffer 1] en
- zich door middel van een foto van een politielegitimatiebewijs te identificeren als
medewerker van de politie en
- te zeggen dat hij de bankpas van voornoemde [slachtoffer 1] wilde hebben, omdat
anders haar bankrekening leeggehaald zou worden en
- contant geld uit de portemonnee van voornoemde [slachtoffer 1] te halen;
ten aanzien van zaak B onder 2
op 11 december 2024 te Amsterdam, in een woning, te weten [adres 3] , alwaar verdachte zich buiten weten van de rechthebbende bevond, een portemonnee en een bankpas, die aan [slachtoffer 2] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
ten aanzien van zaak B onder 3
op 11 december 2024 te Amsterdam, een geldbedrag ter hoogte van 500 euro, dat aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van de pinpas van die [slachtoffer 2] en hiermee een geldbedrag te pinnen bij een pinautomaat, terwijl verdachte voor het pinnen van het voornoemde geldbedrag geen toestemming had;
ten aanzien van zaak B onder 4 primair
op 28 december 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [aangeefster] te bewegen tot de afgifte van enig goed, te weten het afgeven van haar bankpas,
- zich de toegang tot de woning van voornoemde [aangeefster] heeft verschaft en
- op het bed van voornoemde [aangeefster] is gaan zitten en
- tegen voornoemde [aangeefster] heeft gezegd dat er een probleem is met haar
pinpas en
- tegen voornoemde [aangeefster] heeft gezegd dat hij het probleem met haar pinpas in orde kon maken en
- nadat voornoemde [aangeefster] zei dat ze geen pinpas had, tegen haar heeft gezegd dat ze wel een pinpas moest hebben omdat ze altijd beneden zat en daar alleen kon pinnen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf en maatregel

6.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen inhoudende een contactverbod met [benadeelde partij 1] en een locatieverbod voor onder meer haar woonadres en [pand 2] , met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van één week (zeven dagen) voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel houdt (met een maximum van zes maanden).
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met het ontbreken van voldoende begeleiding vanuit de reclassering . Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de persoon van verdachte, namelijk dat verdachte zwakbegaafd is.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen door insluiping in een woning, een oplichting door zich voor te doen als iemand van de politie en zo de woning van het slachtoffer binnen te komen én een poging tot oplichting door na insluiping in een woning aan te dringen op het verhelpen van het ‘probleem’ met de pinpas van het slachtoffer. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij bewust bejaarde en kwetsbare slachtoffers heeft gekozen, in geval van de (poging) oplichting waren zij zelfs woonachtig in een seniorencomplex. Hij heeft zich bij het plegen van de diefstallen slechts laten leiden door geldelijk gewin en heeft zich daarbij niet bekommerd om de vaak grote emotionele gevolgen die zulke diefstallen voor de betrokkenen hebben. Bij de oplichting en poging oplichting heeft verdachte zich enkel zo voorgedaan om hen die pinpassen afhandig te maken en zichzelf daarmee te bevoordelen. Verdachte heeft door op de slachtoffers in te praten geprobeerd vertrouwen te winnen en heeft op brutale wijze hun woningen en soms zelfs slaapkamer betreden.
Op deze verschillende manieren heeft verdachte telkens met de ontvreemde bankpassen en pincodes onbevoegd geldbedragen van de rekening van de slachtoffers gepind. Door dergelijke insluipingen in de woonomgeving wordt een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen en hun vertrouwen in de medemens geschaad. Bovendien versterken deze feiten de bestaande maatschappelijke gevoelens van onrust en onveiligheid.
Op het moment dat verdachte vervolgens voor deze feiten wordt aangehouden, heeft hij zich schuldig gemaakt aan de belediging van een agente in functie door haar in het gezicht te spugen. De agente heeft dit als heel vernederend en vies ervaren. Zij doet gewoon haar werk en dit gedrag van verdachte is volstrekt ontoelaatbaar.
6.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 14 april 2025, waaruit blijkt dat hij zich eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het reclasseringsrapport van 4 april 2025, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat verdachte is gediagnosticeerd met een verstandelijke beperking (IQ van 45). De rechtbank heeft ook op zitting waargenomen dat er bij verdachte sprake is van een beperking in zijn cognitieve ontwikkeling in de vorm van een verstandelijke beperking. Op basis van de wijze waarop verdachte zich gedroeg tijdens de zitting, heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte de gevolgen van zijn handelen (op dat moment) niet goed kon overzien. De rechtbank is alles overziend van oordeel dat verdachte kwetsbaar is.
De rechtbank acht, conform het advies van de reclassering, van belang dat verdachte passende hulp en begeleiding zal krijgen via de aanmelding bij het Justitieel Team van Amsta en daaropvolgend behandeling door het Forensisch Ambulante Zorgteam van Inforsa Amsterdam om herhaling te voorkomen. Daar kan verdachte ook de nodige medicatie krijgen.
6.3.3.
Straf en maatregel
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In vergelijkbare zaken wordt, omdat de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers vanuit het oogpunt van vergelding en normbevestiging dat rechtvaardigen, doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
De rechtbank heeft in strafverzwarende rekening gehouden met het feit dat er sprake is van recidive.
De persoon van verdachte , zoals hiervoor beschreven, is eveneens een belangrijke factor in de bepaling van de strafrechtelijke afdoening en geeft de rechtbank aanleiding de op te leggen gevangenisstraf aan verdachte te matigen. De rechtbank houdt daarnaast in het voordeel van verdachte rekening met zijn proceshouding. Verdacht heeft voorafgaand en op de zitting ten aanzien van bijna alle feiten inzicht gegeven in zijn handelen en zijn gedachtegang daarbij en heeft zijn spijt meermalen betuigd. Hij heeft aangegeven dat zijn eigen gedrag absoluut ontoelaatbaar is. Door het (weer) gaan gebruiken van coke na het vrijkomen uit detentie had hij geld nodig. Verdachte heeft het merendeel van zijn leven in detentie doorgebracht en wil dat zelf ook niet langer. Daarnaast ziet hij in dat hij veel hulp nodig heeft op vrijwel alle terreinen in zijn dagelijkse leven en hij vraagt daar ook nadrukkelijk om.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8
maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
Vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Sr)
Daarnaast ziet de rechtbank ter beveiliging van aangeefster [benadeelde partij 1] aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel aan de verdachte op te leggen voor de duur van twee jaren, inhoudende een contact- en locatieverbod. Het locatieverbod zal gelden voor het woonadres van [benadeelde partij 1] en het adres van [pand 2] . Voor iedere keer dat verdachte deze maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week (zeven dagen), met een maximum van zes maanden.

7.Vordering tot schadevergoeding

7.1.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 200,- aan vergoeding van materiële schade en € 625,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen. De verdediging heeft zich ten aanzien van het materiële deel gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft verzocht om het immateriële deel te matigen.
7.1.1.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is op dit punt niet betwist en zal dan ook worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank is verder van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtsreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft, op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. Door de diefstal was de benadeelde partij bang. Vanwege de angst om verdachte tegen te komen bij het buurthuis, was de benadeelde partij onrustig en durfde zij de straat niet op. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 450,- en wijst zij de vordering voor dit bedrag toe, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.
7.2.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 500,- aan vergoeding van materiële schade en € 450,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen. De verdediging heeft de vordering niet betwist.
7.2.1.
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist en zal dan ook worden toegewezen
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft, op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. De hoogte van de vordering is niet betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag, gelet op de aard en ernst van de feiten, de impact die deze op de benadeelde partij heeft gehad en op dit moment nog steeds heeft, in combinatie met de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen, billijk. De vordering wordt daarom in zijn geheel toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.3.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert een bedrag van € 400,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen. De hoogte van de vordering is door de verdediging ter terechtzitting betwist.
7.3.1.
Oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft, op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 200,- te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank wijst het overige deel van de vordering af.

7.4 Schadevergoedingsmaatregel

In het belang van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] wordt als extra waarborg voor betaling aan hen de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (13/137120-23)

Bij de stukken bevindt zich de op 15 april 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/137120-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 26 september 2023 van de meervoudige kamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Aan deze voorwaardelijke straf waren ook bijzondere voorwaarden verbonden.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is toegezonden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bijzondere voorwaarden worden gewijzigd.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de vordering moet worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet aanleiding de proeftijd te verlengen en de bijzondere voorwaarde met betrekking tot de elektronische monitoring te wijzigen en een ander verblijfsadres vast te stellen op basis van het positieve deeladvies Elektronische Monitoring van de reclassering in onderhavige zaak.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 57, 266, 267, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A onder 1 en zaak B onder 2
telkens diefstal in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten van de rechthebbende bevindt;
ten aanzien van zaak A onder 2 en 3 en zaak B onder 3
telkens diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van zaak A onder 4
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
ten aanzien van zaak B onder 1
oplichting;
ten aanzien van zaak B onder 4
poging tot oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Maatregel
Legt aan de veroordeelde op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende een contactverbod en een locatieverbod door de duur van twee jaren.
Het contactverbod houdt in dat de veroordeelde op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 1] , geboren op 11 september 1931.
Het locatieverbod houdt in dat de veroordeelde:
- zich niet zal bevinden/ophouden aan de [straat 1] te Amsterdam;
- zich niet zal bevinden/ophouden aan het [straat 2] te Amsterdam.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1(
één) weekvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Vorderingen tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 650,- (zeshonderdvijftig euro), bestaande uit € 200,- aan vergoeding van materiële schade en € 450,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 september 2024) tot aan de dag van voldoening. Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel af.
Veroordeelt veroordeelde verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt veroordeelde de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de staat te betalen een bedrag van € 650,- (zeshonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 september 2024) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 13 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat. indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe, te weten een bedrag van € 950,- (negenhonderdvijftig euro), bestaande uit € 500,- vergoeding van materiële schade en € 450,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 december 2024) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt veroordeelde verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt veroordeelde de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de staat te betalen een bedrag van € 950,- (negenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (12 december 2024) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 19 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat. indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro), bestaande uit vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 januari 2025) tot aan de dag van voldoening. Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel af.
Veroordeelt veroordeelde verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt veroordeelde de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de staat te betalen een bedrag van € 200,- (tweehonderd euro), bestaande uit vergoeding van immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 januari 2025) tot aan de dag van algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 4 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat. indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Tul
De rechtbank verlengt de bij voormeld vonnis in de zaak met parketnummer 13/137120-23, bepaalde proeftijd met
1(
één) jaaren wijzigt de in voormeld vonnis gestelde bijzondere voorwaarde met betrekking tot de elektronische monitoring aldus, dat het verblijfadres voortaan [adres 4] in Amsterdam is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. R. van de water en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J.D. Hartman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2025.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]