ECLI:NL:RBAMS:2025:3490

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
C/13/727923 / FA RK 23-187
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgang van de biologische moeder afgewezen vanwege belangen van de minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 mei 2025 een beschikking gegeven in een verzoek tot omgang van de biologische moeder met haar minderjarige kind. De moeder, die niet meer met het gezag is belast, verzocht om omgang, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan het verzoek van de moeder. De minderjarige heeft aangegeven geen contact te willen met zijn moeder, wat samenhangt met zijn traumabehandeling en gedragsproblemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het contact met de moeder op dit moment niet in het belang van de minderjarige is, gezien zijn angst en de zorgen van hulpverleners over zijn ontwikkeling.

De procedure begon met een verzoek van de moeder op 9 januari 2023 om informatie over haar kind en om weer omgang te hebben. De rechtbank had eerder al een informatieregeling vastgesteld, maar de WSS, de jeugdbeschermingsinstantie, heeft geconcludeerd dat contact niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft in eerdere zittingen vastgesteld dat de moeder moeite had met het onderhouden van contact en dat de minderjarige momenteel in een kwetsbare positie verkeert. De rechtbank heeft benadrukt dat de moeder weliswaar recht heeft op omgang, maar dat dit recht kan worden ontzegd als het ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van het kind.

De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de moeder voor fysiek contact en beeldbellen afgewezen. Wel is bepaald dat de moeder maandelijks per e-mail mag reageren op de updates van de WSS, zodat zij op de hoogte blijft van de ontwikkelingen van haar kind. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarige zich kan richten op zijn traumabehandeling en dat er in de toekomst mogelijk ruimte kan ontstaan voor contact, afhankelijk van zijn ontwikkeling.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/727923 / FA RK 23-187 (MD/WvL)
Beschikking van 20 mei 2025
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. F.R.G. Drenth te Baarn,
tegen
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
locatie [locatie] ,
hierna te noemen de WSS,

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 16 maart 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de WSS gehouden is de moeder maandelijks, op de eerste dag van de maand, schriftelijk op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige] .
Verder heeft de rechtbank in het kader van een opbouwende voorlopige omgangsregeling bepaald dat de moeder [minderjarige] maandelijks een kaartje stuurt, met ingang van de maand mei.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling van 24 oktober 2023 is bepaald dat de WSS, in overleg met de moeder en de zus van de moeder, een maatschappelijk werker gaat inschakelen die de moeder kan helpen bij het schrijven van de kaarten aan [minderjarige] en ook bij het communiceren met de WSS.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling van 25 oktober 2024 is de zaak aangehouden teneinde de moeder in de gelegenheid te stellen om te reageren op de maandelijkse e-mails van de WSS.
1.4.
De rechtbank heeft nadien kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het F9-bericht met bijlagen aan de zijde van de moeder van 22 april 2025;
  • de schriftelijke rapportage van de WSS van 22 april 2025;
  • de brief van de kinderneuroloog van 23 april 2024 door de WSS in geding gebracht bij brief van 24 april 2025, ingekomen op 29 april 2025.
1.5.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren is voortgezet op 1 mei 2025.
Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat en de heer [naam 1] , belast met de uitvoering van de voogdij, en mevrouw [naam 2] namens de WSS.

2.De nadere standpunten

2.1.
De WSS heeft geconcludeerd dat contact tussen [minderjarige] en de moeder niet in zijn belang is. Momenteel worden er vanuit de verschillende betrokken hulpverleningsinstanties zorgen gezien over de ontwikkeling van [minderjarige] , zijn gedrag en zijn medische gezondheid. Zijn traumabehandeling laat nu zijn uitwerking zien in zijn gedrag. Het is onduidelijk in hoeverre het gedrag en de medische gezondheidsproblemen te maken hebben met het contact met zijn moeder. Wel wordt gezien dat hij momenteel ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat het aangaan van contact met zijn moeder nu niet in zijn belang is. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij nu geen contact wil met zijn moeder. Niet via e-mail, maar ook niet via beeldbellen of fysiek. Hij voelt angst als er foto’s worden gestuurd naar de moeder. Hij is bang dat zij hem opspoort en meeneemt. Gedurende de traumabehandeling kan gekeken worden of er ruimte en behoefte ontstaat voor contact met zijn moeder.
Bij de mondelinge behandeling is aangevoerd dat [minderjarige] nog niet toe is aan contact met de moeder. Dat geeft hem angst. Het is inmiddels wel duidelijk dat hij met “mama” de moeder bedoeld. Het directe contact dat de moeder wenst, fysiek en videobellen, is nu niet realiseerbaar. Dat is ook de mening van de traumabehandelaar. [minderjarige] moet eerst door de traumabehandeling gestabiliseerd worden en dan moet bekeken worden wat hij aankan. De WSS is bereid de moeder op de hoogte te houden van de stappen die in zijn behandeling worden gezet en hoe het verder gaat. Direct contact is niet in zijn voordeel en in strijd met zijn gezondheid.
2.2.
De moeder heeft verklaard dat zij niet kan geloven dat [minderjarige] heeft gezegd dat hij haar niet wil zien. Volgens de moeder worden hem bij de traumabehandeling woorden in de mond gelegd. Zij heeft ook geen keus dan in ieder geval door te gaan met het versturen van de maandelijkse e-mails. De moeder wil ook graag updates krijgen van de WSS over het verloop van behandeling van [minderjarige] en niet alleen voorafgaand aan een zitting. Volgens de moeder was de situatie bij haar ideaal voor [minderjarige] , maar heeft zij hem toevertrouwd aan mensen die niet te vertrouwen waren. Daardoor is [minderjarige] haar afgenomen. De WSS had hem eerder moeten overplaatsen, de moeder is ten onrechte genegeerd toen zij haar zorgen uitte over het pleeggezin waar hij is misbruikt. De moeder weet zeker dat als zij [minderjarige] kan zien het beter met hem zal gaan.
Namens de moeder is aangevoerd dat zij conform de afspraken heeft gereageerd op de updates van de WSS. Door het uitvallen van de jeugdbeschermer zijn de updates niet altijd tijdig verstuurd. Zij heeft alleen in december 2024 van de WSS vernomen hoe [minderjarige] op haar berichten reageert. De moeder heeft laten zien dat zij betrouwbaar is. Het is nu tijd voor een volgende stap zodat omgang in begeleide setting kan worden opgebouwd. De moeder heeft het idee dat zij een bepaald stigma heeft. De moeder heeft meegewerkt. Zij is niet meer zoals vroeger. De WSS haalt dingen uit oude dossiers en herhaalt die weer. De zaak wordt opgeblazen. De moeder vindt dit het moment om door te pakken. Als [minderjarige] weet wie de moeder is zou er contactherstel kunnen zijn met opbouw. Er is wel wat opgebouwd, maar heel beperkt. Het is belangrijk dat de e-mailregeling wordt voortgezet.

3.De verdere beoordeling

Omgangsregeling
3.1.
De moeder heeft op 9 januari 2023 verzocht om te worden geïnformeerd over [minderjarige] en om weer omgang met hem te hebben. De WSS heeft zich destijds tegen een omgangsregeling verzet, maar de rechtbank vond het noodzakelijk om toch te beproeven of enige mate van contact tot de mogelijkheden behoorde. Na de eerste mondelinge behandeling op 2 maart 2023 is daarom bij beschikking van 16 maart 2023 een informatieregeling bepaald en is bepaald dat de moeder [minderjarige] maandelijks een kaartje zou sturen. Op 24 oktober 2023 heeft vervolgens weer een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar duidelijk werd dat de moeder het lastig vond om de juiste toon te vinden in de kaartjes. Ook waren niet alle kaartjes aangekomen. Afgesproken werd dat de WSS, in overleg met de moeder en de zus van de moeder, een maatschappelijk werker zou inschakelen om de moeder te helpen met het versturen van de kaartjes. Bij een volgende mondelinge behandeling, op 25 oktober 2024, bleek dat deze afspraak niet van grond is gekomen. De moeder had het te druk gehad en bleek het erg lastig vinden om kaarten te versturen. Zij hield vast aan haar wens om te kunnen videobellen met haar zoon. Inmiddels had [minderjarige] al 10 maanden niks meer van de moeder gehoord. De rechtbank heeft de zaak vervolgens wederom aangehouden, opdat de moeder zich betrouwbaar in het nakomen van afspraken kon tonen. Voortaan zou de WSS de moeder mailen en zou de moeder op die e-mails reageren. Bij de mondelinge behandeling van 1 mei 2025 is gebleken dat de moeder zich aan die afspraak heeft gehouden. Door een wisseling van voogd heeft de WSS niet maandelijks een e-mail gestuurd, maar na de aanstelling van de nieuwe voogd is dit weer opgepakt. De moeder heeft op de e-mails gereageerd en zij heeft daarin ook een mooie toon gevonden. De moeder wil nu heel graag dat het contact wordt uitgebreid in de vorm van videobellen en uiteindelijk ook fysiek contact. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
3.2.
De rechtbank overweegt dat de niet met het gezag belaste ouder in beginsel recht heeft op omgang met zijn kind. Op grond van artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechtbank het recht op omgang slechts indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, indien de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, indien het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken of indien omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.3.
De rechtbank kan zich heel erg goed voorstellen dat de moeder niets liever wil dan weer contact met haar zoon. Het is duidelijk dat zij heel veel van [minderjarige] houdt. [minderjarige] heeft echter in zijn jonge leven al heel veel meegemaakt en het gaat op dit moment niet goed met hem. Bij hem is sprake van trauma en hechtingsproblematiek, waarvoor sinds het najaar van 2024 traumabehandeling wordt ingezet. Hij heeft gedragsproblemen, zijn epilepsie is verergerd en hij heeft last van nachtmerries. Het is niet een-op-een vast te stellen dat dit door het contact met zijn moeder komt. Wel heeft hij zelf aangegeven geen contact met zijn moeder te willen en is hij bang dat ze hem komt opsporen. Anders dan de moeder acht de rechtbank gedwongen fysiek contact of contact via beeldbellen tussen [minderjarige] en de moeder nu niet in zijn belang. Het is nu vooral heel erg belangrijk dat [minderjarige] zich volledig op zijn traumabehandeling kan richten. Dat het niet door de moeder komt dat hij trauma’s heeft, zoals zij telkens stelt, is minder relevant. Feit blijft dat de hulpverlening van oordeel is dat er eerst meer stabiliteit in zijn leven moet komen, zowel in medisch als in psychisch opzicht. Het opbouwen van contact zoals de moeder dat heeft voorgesteld zou zijn behandeling negatief kunnen beïnvloeden. De rechtbank acht omgang nu dan ook in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] , te weten het belang dat hij vanuit rust en stabiliteit zijn traumabehandeling moet kunnen ondergaan. Beeldbellen of een fysieke omgangsregeling past daar niet bij, temeer nu het de rechtbank tijdens de diverse mondelinge behandelingen is gebleken dat de moeder buitengewoon moeilijk is af te remmen of bij te sturen. De rechtbank zal het verzoek van de moeder voor zover dat ziet op beeldbellen en fysiek contact afwijzen. Wel acht de rechtbank het goed voor [minderjarige] dat de moeder doorgaat met het versturen van de maandelijkse e-mails zoals zij dat de afgelopen periode heeft gedaan. Op die wijze blijft zij toch enigszins in zijn leven, wat eventueel contactherstel in de toekomst misschien makkelijker maakt. De WSS heeft toegezegd zich te zullen blijven houden aan de al eerder vastgestelde informatieregeling.
3.4.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank het nodig dat nu een eindbeschikking wordt gewezen en dat de zaak niet nogmaals wordt aangehouden. Het is na een procedure van ruim twee jaar voor zowel [minderjarige] als de moeder belangrijk dat duidelijk is waar zij aan toe zijn. Dit betekent niet dat in de toekomst geen herstel van contact kan plaatsvinden. Het is zeker niet ondenkbaar dat daar op enig moment weer ruimte voor ontstaat bij [minderjarige] . Zoals de moeder terecht naar voren heeft gebracht heeft [minderjarige] in 2023 heel blij gereageerd op een kaartje van zijn moeder, waarbij hij een mooie tekening voor de moeder heeft gemaakt en ook aangaf veel vragen voor zijn moeder te hebben. Daarna is echter de klad gekomen in het versturen van de kaarten door de moeder en is [minderjarige] begonnen met traumabehandeling. Het is heel goed mogelijk dat dat ervoor heeft gezorgd dat hij momenteel het contact met zijn moeder afhoudt. Maar als de behandeling goed verloopt, wordt dat in de toekomst misschien weer anders. De moeder zal geduld moeten hebben, hoe moeilijk dat voor haar ook is. Het is belangrijk dat de WSS – in samenspraak met de behandelaars van [minderjarige] – oog blijft houden voor de mogelijkheden voor contact tussen de moeder en [minderjarige] .
3.5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank:
- bepaalt dat de moeder maandelijks per e-mail mag reageren op de maandelijkse schriftelijke update van de WSS;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. E.M. Devis, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C. van Lavieren, griffier op 20 mei 2025. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).