In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 20 mei 2025 een beschikking gegeven in een verzoek tot omgang van de biologische moeder met haar minderjarige kind. De moeder, die niet meer met het gezag is belast, verzocht om omgang, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de minderjarige zwaarder wegen dan het verzoek van de moeder. De minderjarige heeft aangegeven geen contact te willen met zijn moeder, wat samenhangt met zijn traumabehandeling en gedragsproblemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het contact met de moeder op dit moment niet in het belang van de minderjarige is, gezien zijn angst en de zorgen van hulpverleners over zijn ontwikkeling.
De procedure begon met een verzoek van de moeder op 9 januari 2023 om informatie over haar kind en om weer omgang te hebben. De rechtbank had eerder al een informatieregeling vastgesteld, maar de WSS, de jeugdbeschermingsinstantie, heeft geconcludeerd dat contact niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft in eerdere zittingen vastgesteld dat de moeder moeite had met het onderhouden van contact en dat de minderjarige momenteel in een kwetsbare positie verkeert. De rechtbank heeft benadrukt dat de moeder weliswaar recht heeft op omgang, maar dat dit recht kan worden ontzegd als het ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van het kind.
De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het verzoek van de moeder voor fysiek contact en beeldbellen afgewezen. Wel is bepaald dat de moeder maandelijks per e-mail mag reageren op de updates van de WSS, zodat zij op de hoogte blijft van de ontwikkelingen van haar kind. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de minderjarige zich kan richten op zijn traumabehandeling en dat er in de toekomst mogelijk ruimte kan ontstaan voor contact, afhankelijk van zijn ontwikkeling.