ECLI:NL:RBAMS:2025:3574

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
13-021543-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon voor de tenuitvoerlegging van een beschermende psychiatrische behandeling uit Tsjechië

Op 30 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Tsjechië voor de tenuitvoerlegging van een beschermende psychiatrische behandeling. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 20 januari 2025 door de rechtbank te Havlíčkův Brod, Tsjechië, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1977, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd en heeft een psychiatrische behandeling ondergaan die door de Tsjechische autoriteiten is opgelegd. Tijdens de zittingen op 1, 14 en 28 mei 2025 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de procesgang en de inhoud van het EAB besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan, en dat de opgeëiste persoon recht heeft op een eerlijk proces in Tsjechië. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat de opgeëiste persoon niet in zijn rechten is geschonden en de feiten waarvoor hij wordt overgeleverd, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de relevante wetsbepalingen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-021543-25
Datum uitspraak: 30 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 5 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 januari 2025 door de rechtbank te Havlíčkův Brod, Tsjechië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Tsjecho-Slowakije) op [geboortedag] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 1 mei 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht, en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank de gevangenhouding bevolen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit navraag te doen naar de uitoefening van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de bodemprocedure, waarin over de schuld en de oplegging van de straf of maatregel is beslist en waarbij de zaak definitief ten gronde is afgedaan
G313121663228
Zitting van 14 mei 2025
De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 14 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit navraag te doen naar het proces dat tot de beslissing van 27 november 2001 heeft geleid en het proces dat tot de beslissing van 4 februari 2002 heeft geleid. Voor die twee processen dient onderdeel d) van het EAB te worden ingevuld.
Zitting van 28 mei 2025
De behandeling van het EAB is met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling hervat op de zitting van 28 mei 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, en door een tolk in de Duitse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat zijn naam en geboortejaar juist zijn, maar dat hij zijn geboortedatum niet kan herinneren en niet in Tsjecho-Slowakije is geboren. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon verklaard niet de Tsjechische nationaliteit te hebben. De rechtbank heeft aan de hand van het dossier, de daarin aanwezige ID-staat met foto en de verificatie van de vingerafdrukken van de opgeëiste persoon, vastgesteld dat de persoon die is verschenen de opgeëiste persoon is en dat hij de Tsjechische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
  • bevel tot overlevering aan een beschermende behandeling ingesteld door de Rechtbank Havlíčkův Brod op 17 januari 2025; en een
  • beschikking van de Rechtbank Havlíčkův Brodvan 19 september 2023, met kenmerk 0 Nt 2672/2016.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de Tsjechische autoriteiten van 14 mei 2025 blijkt dat de overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een maatregel beschermende psychiatrische behandeling van onbepaalde duur, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Deze maatregel is opgelegd door
the Municipal Court in Brnoop 27 november 2001 (referentienummer 6 Nt 302/2001-26) en is iedere twee jaar onderworpen aan rechterlijke toetsing waarbij de noodzakelijkheid van het voortduren van de maatregel wordt beoordeeld. De maatregel is tot nu toe steeds verlengd, laatstelijk bij de hiervoor genoemde beschikking uit 2023, omdat de gezondheid van de opgeëiste persoon en het gevaar dat hij oplevert voor de samenleving dit vereisen. Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de procedure die tot de beschikking van de Rechtbank Havlíčkův Brod van 19 september 2023 heeft geleid, waarbij de aan hem opgelegde maatregel opnieuw met twee jaren is verlengd.
Bij beslissing van de Regional Court in Brno van 20 januari 2025 is bepaald dat de opgeëiste persoon niet meer ambulant maar residentieel (niet langer een ‘
outpatient’ maar een ‘
inpatient’) zal plaatsvinden. Gedurende zijn behandeling heeft in het kader van de periodieke toetsing meermalen een wijziging van ambulante naar residentiele behandeling plaatsgevonden. Laatstgenoemde (plaatsings-) beslissing is geen voorwerp van de onderhavige overleveringsprocedure.
De uitspraak van de rechtbank in Brno van 27 november 2001 betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld de beslissing van
the Municipal Court in Brnovan 27 november 2001 moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. Aan de opgeëiste persoon is, na dagvaarding, verstek verleend en er is geen - althans mogelijk niet tijdig - gebruik gemaakt van het recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep. Dit is problematisch bij een ‘kwetsbare verdachte’ zoals de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, zakelijk weergegeven, artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 14 mei 2025 blijkt dat de maatregel beschermende psychiatrische behandeling aan de opgeëiste persoon is opgelegd bij een beslissing van
the Municipal Court in Brnovan 27 november 2001. De opgeëiste persoon heeft tegen deze beslissing een klacht ingediend, die bij een beslissing van
the Regional Court in Brnovan 4 februari 2002, met kenmerk 8 To 39/2002, is afgewezen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van
the Regional Court in Brnovan 4 februari 2002 buiten de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Deze beslissing is namelijk genomen in het kader van een klachtprocedure. De opgeëiste persoon heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Naar het oordeel van de rechtbank is met betrekking tot de klachtprocedure dan ook geen sprake van een procedure die heeft geleid tot een rechterlijke beslissing waarbij de opgeëiste persoon onherroepelijk is veroordeeld. Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de beslissing waarbij de maatregel beschermende psychiatrische behandeling is opgelegd. Dat is in dit geval de beslissing van
the Municipal Courtin Brno van 27 november 2001.
Uit de aanvullende informatie van 26 mei 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van
the Municipal Court in Brnovan 27 november 2001 heeft geleid. De rechtbank constateert echter dat zich de omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon is namelijk op 20 november 2001 in persoon gedagvaard, is daarbij geïnformeerd over de datum en plaats van de zitting en is ervan in kennis gesteld dat een beslissing in zijn afwezigheid kan worden genomen indien hij niet verschijnt op het proces.
De rechtbank concludeert dan ook dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg staat.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
eenvoudige belediging;
mishandeling;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

5.Artikel 11 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de zaak op grond van artikel 11 OLW dient te worden aangehouden om een dreigende flagrante schending van artikel 6 Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) dan wel artikel 14 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten
(IVBP) en schending van artikelen 47 jo. 52 lid 3 en 49 lid 3 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Hierna: Handvest) uit te sluiten. De klachtprocedure, zoals deze op 4 februari 2002 bij
the Regional Court in Brnoheeft plaatsgevonden, betreft een besloten zitting, zonder recht van hoger beroep en dus zonder aanwezigheidsrecht van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon zal in Tsjechië als ‘
inpatient’ worden behandeld, terwijl de grondslag voor het opleggen van de maatregel - schizofrenie - niet zal wijzigen. Dit verhoudt zich niet met de Tsjechische wetgeving, die voorschrijft dat een ambtshalve periodieke toetsing moet plaatsvinden. De maatregel is kennelijk voor onbepaalde duur opgelegd en leidt daarmee tot ‘
ad infinitum’ vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon. Het is daarom noodzakelijk dat een Tsjechische garantie wordt verkregen waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon het recht heeft op een nieuw proces.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing van artikel 11 OLW niet aan de orde is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus als heeft hij willen betogen dat personen aan wie in Tsjechië een maatregel beschermende psychiatrische behandeling van onbepaalde duur is opgelegd, aldaar geen eerlijk proces krijgen en voor onbepaalde tijd van hun vrijheid beroofd worden waardoor zij aan een onevenredig zware straf worden onderworpen. De rechtbank is echter van oordeel dat de raadsman geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft verstrekt op basis waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die in Tsjechië tot een dergelijke maatregel worden veroordeeld, geen recht op een eerlijk proces hebben en onevenredig zwaar worden bestraft.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de door de Tsjechische autoriteiten verstrekte informatie, waarvan de rechtbank gelet op het Unierechtelijke vertrouwensbeginsel uitgaat, blijkt dat er iedere twee jaar een rechterlijke toetsing van de noodzaak van de opgelegde maatregel plaatsvindt en dat hierbij namens de opgeëiste persoon een advocaat aanwezig moet zijn om zijn verdediging te voeren.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 266 en 300 Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 Wet wapens en munitie en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank te Havlíčkův Brod (Tsjechië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. Westerman en M.W. Speksnijder, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.