2.17.Op 28 maart 2025 heeft de Stichting een brief gestuurd naar alle commanditaire vennoten, waarin zij de hiervoor genoemde gang van zaken heeft uiteengezet en een vennotenvergadering bijeen heeft geroepen, te houden op 12 april 2025. In deze brief staan onder meer de volgende passages:
“Standpunt bestuur
Het bestuur heeft ten aanzien van het emissiedossier kennis genomen van een veelheid
aan stukken, de adviezen van het kantoor Lemstra van der Korst en Van Diepen van der
Kroef (u bekend), de standpunten van het College van Toezicht in dit dossier
vertegenwoordigd door de heren [eiser 24] en [eiser 25] , en van de partijen met
wie overleg is gevoerd. Wij zijn tot de slotsom gekomen dat het naar onze stellige mening
in het belang van alle betrokkenen is het voorstel van de [eisers bij dagvaarding] te accepteren.
Dat zal voor velen onbevredigend zijn, maar wij zien geen heil in het voeren van een
procedure die kostbaar is, lang kan duren en waarvan wij inschatten dat de uitkomst in
het voordeel zal uitvallen van de oud-bestuurders, met ook het risico dat (afgezien van
de omvang) een renteclaim wordt gehonoreerd. Wat voor ons speelt is dat het advies
van LvdK wat ons betreft overtuigt en ons geen feiten bekend zijn (gemaakt) die tot ander
advies zouden kunnen leiden. Uiteraard ligt ook het advies van VDvdK voor, maar dat is
erg algemeen gesteld, geeft geen concrete handvatten en maakt geen onderscheid
tussen de verschillende bestuursperioden en bestuurders.
Een van de verwijten die worden gemaakt is dat de oud-bestuurders voorkennis wordt
aangerekend. Zij zouden die hebben gehad toen zij inschreven op emissies. Dat wordt
alleen wel uitdrukkelijk ontkent en wij hebben geen bewijzen gezien dat van voorkennis
c.q. daadwerkelijke informatie-symmetrie sprake is geweest. [eiser 14] en [eiser 15]
hebben het er in hun brief van 16 maart jl. ook over "mogelijke voorkennis". Met
"mogelijk" kom je er niet in een procedure, zeker niet als het om feiten gaat die zich in
een inmiddels ver verleden hebben afgespeeld.
Wat overigens nog speelt is dat de focus bij [eiser 14] en [eiser 15] voor een
belangrijk deel lijkt te liggen op hun stelling dat het niet zo kan zijn dat oud-bestuurders
aanspraak zouden kunnen maken op het deel van de heer [naam 4] dat door zijn uitstoting
als commanditair vennoot is vrijgevallen. De heer [eiser 14] heeft dat toegelicht
tijdens de P/V vergadering van 15 februari aan de hand van de als bijlage 7 bijgevoegde
presentatie, met ook een rekensom waar dat toe zou moeten leiden. Hoewel daar
gevoelsmatig begrip voor valt op te brengen zijn dergelijke aanspraken die gebaseerd zijn
op wanbestuur niet alleen verjaard, maar miskennen dat er geen oorzakelijk verband is
tussen het vrijvallen van het aandeel van de heer [naam 4] aan het CV vermogen en het
beweerdelijke wanbeleid. Áls men indertijd van mening was dat er oud-bestuurders aansprakelijk waren voor geleden schade ten gevolge van wanbeleid, dan had dat toen
opgepakt moeten worden en had alleen schade gevorderd kunnen worden voor zover veroorzaakt door dat wanbeleid.
Als agendapunt 5 is dan ook opgenomen een stemming over het voorstel van de
[eisers bij dagvaarding] . Wordt het voorstel door de P/V vergadering geaccepteerd door
i) een meerderheid van de aanwezige P/V,;
ii) en, als een meerderheid vóór stemt, eventuele tegenstemmers bereid zijn
zich bij de uitkomst van de stemming neer te leggen; en
iii) er geen P/V zijn die niet op de vergadering aanwezig kunnen of willen zijn op
voorhand aangeven dat zij zich niet bij een meerderheidsbesluit zullen
neerleggen,
dan zal het bestuur met inachtneming van het voorstel van de [eisers bij dagvaarding]
handelen en overgaan tot zo spoedig mogelijke liquidatie van de CV en de stichtingen.
Met "niet neerleggen" wordt bedoeld dat de betrokken P/V aangeven zich in een
procedure tegen een meerderheidsbesluit zullen verzetten.
Wordt het voorstel niet geaccepteerd c.q. geven P/V aan dat zij zich tegen (de uitkomst
van) een meerderheidsbesluit verzetten, dan zullen ondergetekenden op de
jaarvergadering in mei als bestuurder aftreden. Arbitrage zal dan immers de enige weg
voorwaarts zijn om de geschillen te beslechten. Wij denken inmiddels dat wij als
bestuurder dan niet meer de juiste personen zijn om daar namens de Stichting Beheer
Mayfinance Project invulling aan te geven. Niet alleen zien wij een verdere
samenwerking op dit dossier met de heren [eiser 24] en [eiser 25] als CvT leden
op dit dossier als weinig vruchtbaar. Als geen meerderheid voor het voorstel kan worden
gevonden ligt bovendien voor ons ook niet voor de hand in te gaan tegen de wens van de
P/V omdat wij als eisende of gedaagde partij in een procedure het standpunt zullen
innemen dat naar onze mening de oud-bestuurders aanspraak kunnen maken op een
onverkorte uitkering.”