ECLI:NL:RBAMS:2025:3667

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
13/331315-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 5 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 13 mei 2022. De verdachte, een beroepschauffeur, reed met een bedrijfsauto over de Stadionweg in Amsterdam en sloeg rechtsaf bij de kruising met de Beethovenstraat. Op dat moment stak een fietser, die groen licht had, de weg over. De verdachte verleende geen voorrang aan de fietser en reed tegen haar aan, waardoor zij zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder meerdere breuken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gedragen door niet voldoende op het verkeer te letten en te hard te rijden voor de situatie ter plaatse. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 en legde een taakstraf van 80 uren op, evenals een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden. De rechtbank hield rekening met het tijdsverloop sinds het ongeval en de impact op het leven van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.331315.22 [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/331315-22
Datum uitspraak: 5 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. F.A. Dudok van Heel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt vervolgd vanwege zijn betrokkenheid bij een verkeersongeval op 13 mei 2022 in Amsterdam.
Primair is aan de verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich als bestuurder van een motorrijtuig zodanig heeft gedragen dat door zijn schuld het verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht (overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, hierna WVW). Subsidiair is dit ten laste gelegd als het veroorzaken van gevaar op de weg (overtreding van artikel 5 WVW).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair is ten laste gelegd, is vereist dat uit de bewijsmiddelen volgt dat bij de verdachte op zijn minst sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid.
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zodanig onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam is geweest dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dit brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van deze bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
3.2.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [2]
Op 13 mei 2022 rijdt verdachte als bestuurder van een bedrijfsauto over de Stadionweg in Amsterdam, komende uit de richting van de Hobbemakade en gaande in de richting van Beethovenstraat. [3] Hij rijdt af op de kruising van de Stadionweg en de Beethovenstraat. [slachtoffer] fietst op hetzelfde moment op de Stadionweg op het naastgelegen fietspad, komende vanuit de Hobbemakade en gaande in de richting van het Olympiaplein. Verdachte slaat bij het verkeerslicht op de kruising rechtsaf de Beethovenstraat in, [4] terwijl [slachtoffer] op dat moment doende is de kruising rechtdoor over te steken. [5]
Op het kruispunt heeft een verkeersongeval plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] , die zich op dezelfde weg naast hem bevond, niet voor te laten gaan en is tegen haar aangereden. [6]
[slachtoffer] heeft als gevolg van het ongeval meerdere breuken, van onder meer het been, hielbeen, enkel en vingers, opgelopen. [7]
Het verkeer op het kruispunt werd geregeld door middel van 3-kleurige verkeerslichten. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat zowel verdachte als [slachtoffer] een voor hun richting groen licht uitstralend verkeerslicht hadden. [8]
Uit de beschrijving van de camerabeelden, afkomstig van bar Kaspar, volgt dat de fietser om 11.03.44 uur aanstalten maakt om rechtdoor de weg over te steken terwijl de vrachtwagen de bocht heeft ingezet (foto 3). Op de camerabeelden is te zien dat om 11.03.45 uur de vrachtwagen de fietser aantikt en dat de fietser op de grond valt (foto 4). Op foto 5 is vervolgens te zien dat de vrachtwagen over het been van het slachtoffer dat op de grond ligt heen rijdt. [9]
Uit onderzoek van de data van de digitale tachograaf is naar voren gekomen dat verdachte een snelheid van 16 km/h bereikte alvorens rechts af te slaan en het fietspad kruiste. [10]
3.3.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Volgens hem heeft verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gedragen door geen voorrang te verlenen, terwijl de spiegels van zijn bedrijfsauto niet helemaal goed waren afgesteld en hij te hard voor de situatie ter plaatse door de bocht is gereden. Ten gevolge hiervan heeft het verkeersongeval plaatsgevonden.
3.4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, aan de hand van zijn pleitaantekeningen, integrale vrijspraak bepleit. Kort gezegd is voor de verschillende deelverwijten onvoldoende bewijs. In het door de verdediging ingebrachte rapport van Van Noort is gemotiveerd waarom het door de politie verrichte zichtveldenonderzoek niet de conclusie kan dragen dat de spiegels van de bedrijfsauto van verdachte niet goed zouden zijn afgesteld. Aansluiting moet worden gezocht bij de verklaring van verdachte zelf, namelijk dat de spiegels weldegelijk juist waren afgesteld. Dat de gereden snelheid voor een veilig verkeer ter plaatste te hoog was is op geen enkele verkeersregel gebaseerd. Verdachte reed stapvoets en aldus met gepaste snelheid. Het verwijt dat verdachte geen voorrang heeft verleend en niet zodanig heeft geremd dat hij een aanrijding heeft kunnen voorkomen is onvoldoende voor enige mate van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Van gevaarzettend handelen, als bedoeld in artikel 5 WVW, is evenmin sprake. Het maken van een enkele verkeersfout is daarvoor onvoldoende.
3.5.
Het oordeel van de rechtbank
De vraag is of verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij het afslaan zijn gebruikelijke handelingen – onder andere in de spiegels en uit het raam kijken – heeft verricht en dat hij [slachtoffer] niet heeft gezien. Hij hoorde een gil en is toen op de rem getrapt. Verder heeft hij verklaard dat hij zich er niet van bewust was dat het verkeerslicht voor hem en dat voor de fietsers gelijktijdig op groen kon staan. [11]
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de afstelling van de spiegels een rol heeft gespeeld bij het ontstaan van het ongeval. De rechtbank kan op basis van het dossier namelijk niet vaststellen of het slachtoffer zich op de voor het ontstaan van het ongeval relevante momenten bevond op een plaats waarop zij niet zichtbaar was in de spiegels van verdachte omdát de spiegels niet goed waren afgesteld, terwijl zij wel zichtbaar was geweest als de spiegels wel goed waren afgesteld. Het dossier bevat daartoe onvoldoende informatie. Verdachte zal van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Wat wel kan worden vastgesteld is dat verdachte de kruising is genaderd terwijl hij in dezelfde richting reed als het slachtoffer, en dat het slachtoffer daarbij enige tijd voor hem moet hebben gefietst en dus zichtbaar moet zijn geweest. Aangekomen bij de kruising is hij zonder tot stilstand te komen rechtsaf geslagen, waarbij hij het slachtoffer, dat rechtdoor ging terwijl zij groen licht had, geen voorrang heeft verleend terwijl hij dat wel had moeten doen. Verdachte heeft bij het afslaan niet voldoende gekeken of er verkeer was dat hij voorrang diende te geven. De rechtbank stelt vast, op basis van onder andere de camerabeelden die aan het dossier zijn gevoegd en ter zitting zijn bekeken, dat de snelheid waarmee verdachte rechtsaf is geslagen, te hoog is voor een veilig verkeer ter plaatste. Uit het dossier blijkt dat verdachte met ongeveer 16 km per uur de bocht heeft genomen. Hoewel die snelheid in absolute zin niet hoog is en ook niet hoger is dan de maximum snelheid ter plaatse, heeft verdachte zeker niet stapvoets gereden en is die snelheid zo hoog geweest, dat verdachte niet in staat is geweest om doorgaand verkeer zoals het slachtoffer tijdig op te merken en voor te laten gaan. De camerabeelden maken dat pijnlijk duidelijk. Verdachte was zich bovendien onvoldoende bewust van de verkeerssituatie ter plaatse, zo blijkt ook uit zijn eigen verklaring dat hij niet wist dat het verkeerslicht voor de fietsers gelijktijdig aan het verkeerslicht in zijn rijrichting op groen kon staan. Dit klemt te meer omdat verdachte beroepschauffeur is en er veel kruispunten zijn waar rechtdoorgaand verkeer en afslaand verkeer gelijktijdig groen licht kunnen hebben. Verdachte had zich van de situatie bij dit kruispunt moeten vergewissen en zijn rijgedrag zo moeten aanpassen dat hij in staat was om rechtdoor gaand verkeer voor te laten gaan.
Er zijn geen factoren gesteld of gebleken die maken dat verdachte, ondanks het voorgaande, geen verwijt kan worden gemaakt.
Gelet op deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte door zijn gedragingen een ernstig gevaar in het leven heeft geroepen waarop overige wegebruikers niet bedacht zijn geweest. Verdachte heeft te hard gereden gelet op de situatie ter plaatse en heeft geen voorrang verleend waar hij dat wel had moeten doen. De rechtbank merkt dit rijgedrag aan als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam. Door dit onvoorzichtige, onoplettende en onachtzame rijgedrag heeft verdachte vervolgens een ongeluk veroorzaakt, waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht. Dit maakt dat het primair ten laste gelegde, overtreding van artikel 6 WVW, is bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
primair
op 13 mei 2022 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig -in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de Stadionweg, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken (van onder meer: het been en hielbeen en enkel en vingers), werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Stadionweg, komende uit de richting van de Hobbemakade, en gaande in de richting van de Beethovenstraat,
verdachte heeft de kruising van de Stadionweg en de Beethovenstraat genaderd,
verdachte is vervolgens ter hoogte van de Beethovenstraat afgeslagen,
verdachte heeft zich gedurende zijn manoeuvre om, gezien verdachtes rijrichting, rechts af te slaan, niet voldoende vergewist en is zich niet voldoende blijven vergewissen dat de weg/voornoemde kruising vrij was van enig (kruisend en/of naderend en/of rechtdoorgaand) verkeer,
verdachte heeft gedurende zijn manoeuvre om, gezien verdachtes rijrichting, rechts af te slaan, onvoldoende op het overige verkeer gelet en onvoldoende (in zijn spiegels en/of door zijn ruiten) gekeken en niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen,
verdachte heeft voorafgaand aan en gedurende zijn manoeuvre om, gezien verdachtes rijrichting, rechts af te slaan, niet stilgestaan, althans onvoldoende afgeremd en snelheid geminderd en aldus gereden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse,
verdachte heeft vervolgens de (rechtdoor gaande) fietsster (voornoemde [slachtoffer] ), die aldaar ter plaatse (in dezelfde rijrichting als die van verdachte) het parallelle fietspad, bereed, en doende was om de weg over te steken, en die zich naast/rechts dicht achter hem, verdachte, bevond, in strijd met artikel 18 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen voorrang verleend,
verdachte heeft vervolgens niet tijdig en voldoende afgeremd voor voornoemde [slachtoffer] ,
verdachte is vervolgens tegen voornoemde [slachtoffer] aangereden en over voornoemde [slachtoffer] heengereden,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (OBM) voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De officier van justitie heeft in zijn eis rekening gehouden met het tijdsverloop sinds het ongeval.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt verzocht om, rekening houdend met het geslaagde mediationtraject, aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen en toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft de raadsman verzocht om af te zien van het opleggen van een OBM, al dan niet in voorwaardelijke zin, omdat deze straf in dit geval geen enkel doel dient. Verdachte rijdt niet meer in een vrachtauto en is al lange tijd een gewaarschuwd mens.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte - destijds beroepschauffeur - heeft onvoldoende voorzichtigheid betracht bij het afslaan met een bedrijfsauto en daarbij een fietser, een kwetsbare verkeersdeelnemer, die op dat moment voorrang had, over het hoofd gezien. Het gevolg hiervan is dat verdachte tegen het slachtoffer is aangereden en zij onder de bedrijfsauto van verdachte terecht is gekomen. Het slachtoffer is hierbij ernstig gewond geraakt. Verdachte heeft met zijn handelen het leven van het slachtoffer in één klap voorgoed veranderd. Het slachtoffer heeft bijna twee maanden in het ziekenhuis gelegen, heeft meerdere operaties moeten ondergaan en heeft daarna moeten revalideren in een revalidatiecentrum. Zij is op dit moment nog steeds niet volledig hersteld en de verwachting is dat zij blijvend beperkingen aan het ongeval over zal houden.
Uit het strafblad van verdachte van 9 april 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld op grond van de Wegenverkeerverkeerswet.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht; de vertrekpunten die strafrechters hanteren bij het bepalen van straffen. Bij een bewezenverklaring van artikel 6 WVW, en de vaststelling dat de verdachte aanmerkelijke schuld heeft aan het veroorzaken van het verkeersongeval als gevolg waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, wordt een taakstraf van 120 uur met daarnaast een OBM voor de duur van zes maanden als uitgangspunt genoemd.
Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van oplegging van een straf of maatregel.
De rechtbank ziet, net als de officier van justitie, wel aanleiding om bij de strafbepaling rekening te houden met het tijdsverloop sinds het ongeval. Het is goed voor te stellen dat al het wachten op de rechtszaak verdachte niet in de koude kleren is gaan zitten. Verdachte kan door de emotionele impact van het ongeval zijn werk als beroepschauffeur niet meer uitoefenen, hetgeen zijn ziel en zaligheid was zo heeft hij ter zitting verklaard, en is in die zin ook al geraakt door de omstandigheden. De rechtbank weegt dat mee bij het bepalen van de straf.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf van 80 uur passend. Daarnaast legt de rechtbank verdachte een OBM op voor de duur van zes maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
-
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
zes maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van één jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en A.S. Dogan rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M.H. Stikkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 juni 2025.

Voetnoten

1.HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822.
2.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, p. 5 alinea 1.4 (doorgenummerde p. 20).
4.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, p. 5 alinea 1.4 (doorgenummerde p. 20).
5.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, p. 75 alinea 6.1 (doorgenummerde p. 90).
6.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, p. 75 alinea 6.2 (doorgenummerde p. 90).
7.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer, p. 162 en een geschrift, zijnde een brief van het UMC met medische gegevens, p. 165.
8.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, p. 21 alinea 3.3.3 (doorgenummerde p. 36).
9.Proces-verbaal camerabeelden, p. 149.
10.Proces-verbaal Onderzoek plaats ongeval, p. 74 alinea 5.3.2 (doorgenummerde p. 89).
11.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 mei 2025.