ECLI:NL:RBAMS:2025:3695

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
83.276004.20 (zaak A) en 83.097616.25 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot taakstraf voor feitelijke leiding geven aan belastingfraude door verdachte en rechtspersonen

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die feitelijke leiding heeft gegeven aan belastingfraude door twee rechtspersonen, [naam bedrijf 1] B.V. en [naam bedrijf 2] B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend en valse facturen heeft ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst. De zaak betreft twee afzonderlijke parketnummers, 83.276004.20 (zaak A) en 83.097616.25 (zaak B), waarbij de verdachte verantwoordelijk werd gehouden voor de handelingen van de bedrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich gedurende ongeveer twee jaar schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude, wat de samenleving voor minimaal € 195.380,- heeft benadeeld. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de straffen in vergelijkbare zaken in overweging genomen, maar heeft besloten om de straf te matigen vanwege de lange duur van de procedure en het feit dat de verdachte niet eerder in de fout is gegaan na zijn inverzekeringstelling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 83.276004.20 (zaak A) en 83.079616.25 (zaak B)
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T. Lucas, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E. de Witte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
­ zaak A:
het feitelijke leiding geven aan [naam bedrijf 1] B.V. bij het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting;
­ zaak B:
1. het feitelijke leiding geven aan [naam bedrijf 1] B.V. bij het ter beschikking stellen van een valse administratie aan de Belastingdienst;
2. het feitelijke leiding geven aan [naam bedrijf 2] B.V. bij het doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting;
3. het feitelijke leiding geven aan [naam bedrijf 2] B.V. bij het ter beschikking stellen van een valse administratie aan de Belastingdienst.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt alle tenlastegelegde feiten bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt geen van de feiten bewezen en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging stelt dat de in deze zaak overgelegde facturen daadwerkelijke handel van [naam bedrijf 1] B.V. en [naam bedrijf 2] B.V. weergeven. De administraties - waarin deze facturen zijn gevoegd - zijn daarom niet vals en de aangiften die op basis van deze facturen zijn ingevuld zijn niet onjuist.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
[naam bedrijf 2] B.V. (zaak B, feiten 2 en 3)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat voor het feitencomplex [naam bedrijf 2] B.V. op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 28 januari 2016 wordt de aangifte omzetbelasting op naam van [naam bedrijf 2] B.V. via internet ingediend bij de Belastingdienst. [2] In deze aangifte is een bedrag van € 31.542,- aan voorbelasting in mindering gebracht. [3]
Naar aanleiding van deze aangifte omzetbelasting is door de Belastingdienst, in de persoon van de [persoon 1] als controlerend ambtenaar, een boekenonderzoek opgestart. [4] Tijdens dit boekenonderzoek stuurt [persoon 2] op 26 juni 2017 de facturen uit de administratie van [naam bedrijf 2] over 2015 aan de [persoon 1] . [5] [persoon 2] heeft verklaard dat zij deze facturen in opdracht van [verdachte] heeft verstuurd. [6]
In het dossier zijn een drietal (deel)facturen (met factuurnummers [factuurnummer 1] ) gevoegd van [naam bedrijf 3] aan [naam bedrijf 2] B.V. die volgens de omschrijving zien op een [netwerkapparatuur] . De totaalprijs bedraagt € 150.000,- exclusief btw en op de facturen is een totaalbedrag aan btw vermeld van € 31.500,-. De facturen moeten voldaan zijn na de eerste succesvolle live-test en niet later dan 18 maanden na levering. [7]
In het controledossier van [naam bedrijf 2] B.V. bevond zich een koopovereenkomst voor de verkoop van netwerkapparatuur door [naam bedrijf 3] aan [naam bedrijf 2] B.V. De overeenkomst is gedateerd op 11 november 2015. De overeenkomst is ondertekend door [persoon 3] als verkoper en [persoon 4] als vertegenwoordiger van koper [naam bedrijf 2] B.V. In de aanhef van de overeenkomst wordt vermeld dat:
  • koper gebruikte netwerkapparatuur wenst te kopen zoals uiteengezet in de presentatie van 20 augustus 2015; en
  • verkoper de netwerkapparatuur zelf niet kent en dat hij gelet op de herkomst, ouderdom en onbekendheid met de apparatuur geen garantie kan geven.
De partijen zijn overeengekomen dat:
  • gebruikte netwerkapparatuur (ver)kocht wordt waarmee een koper een mobiel netwerk kan exploiteren en waarvan de specificaties zijn beschreven in de presentatie van 2 augustus 2015;
  • de koopprijs € 150.000,- exclusief btw bedraagt; en
  • koper de koopprijs pas is verschuldigd nadat de netwerkapparatuur succesvol is geïnstalleerd en getest. Tenzij de netwerkapparatuur duidelijke defecten vertoont is verkoper verplicht uiterlijk 18 maanden na ontvangst van de netwerkapparatuur de koopprijs te betalen.
Bij [naam bedrijf 3] zijn door de Belastingdienst facturen waarop door [naam bedrijf 3] betaalde voorbelasting staat vermeld, opgevraagd. In reactie hierop is namens [naam bedrijf 3] één factuur opgestuurd waarbij is gemeld dat er maar één factuur is. [9] De bijgevoegde factuur betreft een factuur van [organisatie 1] aan [naam bedrijf 3] van 1 december 2015 met betrekking tot de verkoop van een [netwerkapparatuur] . [10]
De overgelegde factuur is getoond aan de toenmalig financieel controller van [organisatie 1] . Zij heeft verklaard dat deze factuur niet in de administratie van [organisatie 1] voorkomt en dat deze factuur volgens haar vals is. Zij merkt op dat het factuurnummer en de omschrijving niet klopt, dat [organisatie 1] geen netwerk aan [naam bedrijf 3] heeft verkocht en dat zij het betreffende [netwerkapparatuur] pas veel later heeft verkocht, aan [organisatie 2] . [11]
[persoon 3] was toentertijd de eigenaar van eenmanszaak [naam bedrijf 3] . [12] Op 1 december 2015, de datum van genoemde verschillende facturen, stond [persoon 3] niet meer geregistreerd als ondernemer voor de omzetbelasting. [13] Hij heeft verklaard dat hij de factuur van [organisatie 1] niet kent en dat hij geen [netwerkapparatuur] netwerk bij dit bedrijf heeft gekocht. [14]
De bankrekening van [naam bedrijf 3] is onderzocht over de periode 1 oktober 2013 tot en met 11 juli 2017. Gezien is daarbij dat in totaal € 180.500 wordt ontvangen van [naam bedrijf 2] B.V. en dat deze betalingen betrekking hebben op facturen [factuurnummer 1] . [15] De betalingen hebben plaatsgevonden in de periode van 13 maart 2017 tot en met 20 juni 2017. Per factuurnummer is steeds sprake van meer dan tien deelbetalingen van meestal € 5.000,-. [16] De controlerend ambtenaar zag geen betalingen aan [organisatie 1] . [17]
Verdachte heeft verklaard dat zijn (zelfgekozen) roepnaam ‘ [verdachte] ’ is. [18] Met betrekking tot [naam bedrijf 2] B.V. heeft hij verklaard dat hij eigenlijk alles deed. [19] Verdachte diende de belastingaangiften, zoals de aangiften omzetbelasting, in. [20] Hij heeft daarbij de naam van zijn (toenmalige) vrouw, [persoon 5] , als contactpersoon vermeld, omdat zij de bestuurder was van [naam bedrijf 2] B.V. In het bedrag van € 31.542,- aan voorbelasting dat in de aangifte over het vierde kwartaal van 2015 is opgenomen, is de verschuldigde omzetbelasting van de facturen van [naam bedrijf 3] aan [naam bedrijf 2] B.V. begrepen. [21] Verdachte heeft verklaard dat hij de overeenkomst tussen [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 2] B.V. heeft opgesteld. [22]
Verdachte heeft tijdens een verhoor op 22 juni 2020 verklaard dat het [netwerkapparatuur] in de kelder van het kantoor van [naam bedrijf 2] B.V. stond. Vervolgens zijn verbalisanten gaan kijken en hebben zij geconstateerd dat zij de door verdachte omschreven apparatuur niet hebben aangetroffen. [23]
Overwegingen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [naam bedrijf 2] B.V. gepleegde strafbare feiten. Daarvoor is van belang dat de rechtbank het volgende afleidt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden.
[naam bedrijf 2] B.V. zou van [naam bedrijf 3] een [netwerkapparatuur] hebben gekocht. De btw die haar daarbij in rekening is gebracht, is als voorbelasting in mindering gebracht en de facturen waaruit die aankoop zou blijken, zijn aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. De rechtbank concludeert echter op basis van de hierboven genoemde feiten uit het dossier en de behandeling ter zitting dat de gestelde levering niet heeft plaatsgevonden en dat de ter beschikking gestelde facturen vals zijn.
De door verdachte opgestelde koopovereenkomst bevat verschillende opmerkelijke aspecten. Er is sprake van een zeer lange betalingstermijn van 18 maanden, waarbij de betalingsverplichting afhankelijk is van testresultaten. De overeenkomst is allesbehalve concreet in de omschrijving en de individualiseerbaarheid van het goed dat zou zijn geleverd. Dat de facturen in een (groot aantal) termijnen zou worden betaald is niet in de overeenkomst vastgelegd. Dit maakt al met al dat sprake is van zeer ongunstige verkoopvoorwaarden voor [naam bedrijf 3] , met grote risico’s dat uiteindelijk niet betaald zou worden. Terwijl het volgens de verklaring van verdachte ter zitting juist voor [naam bedrijf 2] B.V. een buitenkansje was om het [netwerkapparatuur] voor dit relatief zeer lage bedrag te kunnen kopen.
[naam bedrijf 2] B.V. heeft in het voorjaar van 2017 de facturen uiteindelijk betaald, terwijl volgens de verklaring van verdachte ter zitting op dat moment nog niet getest was. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank geen geloofwaardige verklaring kunnen geven voor de vragen die deze opmerkelijke gang van zaken oproept.
Dat er door [naam bedrijf 3] geen [netwerkapparatuur] is geleverd, vindt steun in de omstandigheid dat [persoon 3] ontkent het [netwerkapparatuur] ingekocht te hebben bij [organisatie 1] en dat inkoop niet terug te zien is op de bankrekening van [naam bedrijf 3] . Ook vanuit [organisatie 1] wordt verklaard dat het [netwerkapparatuur] niet aan [naam bedrijf 3] is verkocht en/of geleverd.
Dat de FIOD geen apparatuur heeft aangetroffen die voldeed aan de door verdachte gegeven omschrijving van het [netwerkapparatuur] , ondersteunt eveneens de stelling dat er niet is geleverd. De omstandigheid dat door de verdediging foto’s uit april 2025 zijn overgelegd waaruit zou moeten blijken dat verdachte (nog steeds) over het [netwerkapparatuur] beschikt maakt dit niet anders. De rechtbank heeft op basis van deze foto’s geen mogelijkheid om vast te stellen dat het voorwerp op de foto’s het voorwerp is dat volgens de koopovereenkomst en facturen voor in totaal € 150.000,- exclusief btw zou zijn (ver)kocht.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het [netwerkapparatuur] niet aan [naam bedrijf 2] B.V. is geleverd, de door [naam bedrijf 2] B.V. ter beschikking gestelde facturen vals zijn en de door [naam bedrijf 2] B.V. ingediende aangifte onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen in redelijkheid aan [naam bedrijf 2] B.V. worden toegerekend, zodat bewezen is dat [naam bedrijf 2] B.V. deze strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank acht daarbij niet bewezen dat [naam bedrijf 2] B.V. deze feiten als medepleger heeft begaan.
Tot slot acht de rechtbank bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [naam bedrijf 2] B.V. hierboven beschreven gepleegde strafbare feiten. Daarvoor zijn in het bijzonder van belang de positie van verdachte binnen [naam bedrijf 2] B.V. en zijn rol bij het daadwerkelijk plegen van de feiten.
[naam bedrijf 1] B.V. (zaak A en zaak B, feit 1)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat voor het feitencomplex [naam bedrijf 1] B.V. op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [24]
Op naam van [naam bedrijf 1] B.V. zijn in de periode van 29 april 2016 tot en met 31 januari 2018 aangiften omzetbelasting ingediend over de kwartalen uit 2016 en 2017. [25] In de aangiften over het eerste en derde kwartaal van 2016 en alle vier de kwartalen van 2017 is daarbij voorbelasting in mindering gebracht. [26]
Op 15 november 2017 is tijdens een bespreking in het kader van een boekenonderzoek door [persoon 4] , de toenmalig bestuurder van [naam bedrijf 1] B.V., [27] een ordner met administratie van [naam bedrijf 1] B.V. aan de controlerend ambtenaar, de [persoon 1] , ter beschikking gesteld. [28] Deze administratie bevat een overzicht van de inkoopfacturen over 2016 en 2017. In 2016 gaat het om 5 facturen van [naam bedrijf 3] (allen gedateerd op 1 februari 2016) met een totaalbedrag aan omzetbelasting van € 8.850,38. In 2016 zijn van [naam bedrijf 4] B.V. 10 facturen ontvangen (allen uit het derde kwartaal) met een totaalbedrag aan omzetbelasting van € 29.963,88. [29] In 2017 gaat het om 16 facturen van [naam bedrijf 4] B.V. met een totaalbedrag aan omzetbelasting van € 129.290,56 (uit de eerste drie kwartalen). [30] Een aantal van de facturen is ook zelfstandig in het dossier gevoegd, te weten de aankoop van een ring [31] bij [naam bedrijf 3] en een horloge [32] bij [naam bedrijf 4] B.V. in 2016 en van een ketting [33] bij [naam bedrijf 4] B.V. in 2017.
Daarnaast zijn op een computer, die op 22 juni 2020 in beslag is genomen in de werkkamer van verdachte in het kantoorpand van [naam bedrijf 1] B.V., ook inkoopfacturen aangetroffen van [naam bedrijf 4] B.V. uit het vierde kwartaal van 2017. [34] Op deze drie facturen is voor respectievelijk € 6.825,-, € 9.135,- en € 8.610,- aan omzetbelasting vermeld. [35]
[persoon 3] , eigenaar van eenmanszaak [naam bedrijf 3] en bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 4] B.V., [36] heeft verklaard dat hij nooit heeft gehandeld in luxegoederen zoals horloges en sieraden. [37] [persoon 3] heeft ook verklaard niets te weten van de facturen die door [naam bedrijf 1] B.V. zijn overgelegd. [38]
De transacties op de bankrekeningen van [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] B.V. zijn geanalyseerd. Op de bankrekening van [naam bedrijf 3] is te zien dat de facturen met volgnummers [factuurnummer 2] tot en met [factuurnummer 3] betaald worden tussen 25 januari 2017 en 20 februari 2017. Vrijwel altijd wordt de overgemaakte (deel)betaling dezelfde dag nog volledig contant opgenomen. [39] Op de bankrekening van [naam bedrijf 4] B.V. is te zien dat in de jaren 2016 en 2017 vrijwel alle inkomsten afkomstig zijn van [naam bedrijf 1] B.V. en dat het ontvangen geld vrijwel allemaal contant is opgenomen. [40]
Verdachte heeft verklaard dat hij eigenlijk alles heeft gedaan bij [naam bedrijf 1] B.V., waaronder inkoop, verkoop, administratie en btw-aangiften. [41] Hij heeft de kwartaalaangiften omzetbelasting over 2016 en 2017 ingediend. Het voorwerk werd door zijn administratieve kracht gedaan, maar hij controleerde dit en vulde de aangifte vervolgens in. De omzetbelasting die op de facturen van [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] B.V. staat vermeld, is begrepen in de in de aangiften vermelde voorbelasting. [42]
Verdachte heeft ter zitting een verklaring afgelegd over de herkomst van gelden die naar [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] B.V. zijn overgemaakt. Een deel van het geld was afkomstig van (aan)betalingen van klanten en een ander deel werd – als [naam bedrijf 1] B.V. tijdelijk geld tekort kwam – geleend van het moederbedrijf [naam bedrijf 5] B.V. De (aan)betalingen die klanten contant deden, heeft verdachte op zijn privérekening gestort en overgemaakt naar zijn bedrijf [naam bedrijf 6] B.V. [naam bedrijf 6] B.V. gebruikte deze gelden om eerdere leningen bij [naam bedrijf 5] B.V. terug te betalen, waarna [naam bedrijf 5] B.V. deze gelden weer aan [naam bedrijf 1] B.V. ter beschikking heeft gesteld. [43]
Overwegingen
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [naam bedrijf 1] B.V. gepleegde strafbare feiten. Daarvoor is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat het verwijt dat [naam bedrijf 1] B.V. en verdachte gemaakt wordt, is dat de
inkoopfacturen die aan de Belastingdienst ter beschikking zijn gesteld vals zijn en de op die facturen vermelde omzetbelasting ten onrechte als voorbelasting is opgevoerd in de aangiften omzetbelasting. In zoverre is dus ook niet van belang of [naam bedrijf 1] B.V. goederen heeft
verkochtof niet.
Uit het dossier blijkt niet dat [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] B.V. de vermeende goederen ingekocht hebben. De transacties op de bankrekeningen bevatten daarvoor geen indicaties en in de administratie zijn geen, door [naam bedrijf 3] of [naam bedrijf 4] B.V. gestuurde inkoopfacturen, met betrekking tot de goederen die aan [naam bedrijf 1] B.V. zouden zijn geleverd, aangetroffen. Tot slot ontkent [persoon 3] als eigenaar van [naam bedrijf 3] en bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bedrijf 4] B.V. gehandeld te hebben in luxegoederen. Gelet op deze omstandigheden concludeert de rechtbank, dat [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] B.V. de goederen, die zij volgens de facturen aan [naam bedrijf 1] B.V. hebben verkocht, niet hebben ingekocht.
Ook de opmerkelijke gang van zaken binnen [naam bedrijf 1] B.V. roept vragen op bij de rechtbank en verdachte heeft die ter zitting niet kunnen wegnemen. De wijze waarop het contante geld uiteindelijk op de bankrekening van [naam bedrijf 1] B.V. terecht is gekomen past niet bij een reguliere handel in luxegoederen. De vraag waarom contante betalingen die betrekking hebben op verkoopfacturen van [naam bedrijf 1] B.V. pas via diverse schakels bij [naam bedrijf 1] B.V. op de bankrekening terecht zijn gekomen heeft verdachte niet voldoende uitgelegd. De enkele omstandigheid dat sprake zou zijn van een daglimiet voor het storten van contant geld op de rekening van [naam bedrijf 1] B.V. is niet een voldoende aannemelijke uitleg hiervoor , temeer niet daar de betalingen aan [naam bedrijf 3] en [naam bedrijf 4] B.V. doorgaans in delen en verspreid over meerdere dagen plaatsvonden.
Verdachte heeft ook gesteld dat hij of iemand anders binnen het bedrijf, bijvoorbeeld in het geval van de verkoop van een horloge, naar een dealer van dat merk is gegaan om het horloge te laten keuren op echtheid. Het dossier bevat echter geen aanknopingspunten dat er goederen zijn getest en evenmin omstandigheden waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de facturen betrekking hebben op geteste goederen.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de inkoopfacturen die [naam bedrijf 1] B.V. aan de Belastingdienst ter beschikking heeft gesteld en/of die op de computer van verdachte in beslag zijn genomen, vals zijn. Nu in de aangiften omzetbelasting de op de valse facturen vermelde omzetbelasting in vooraftrek is genomen, zijn deze aangiften onjuist. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen in redelijkheid aan [naam bedrijf 1] B.V. worden toegerekend, zodat bewezen is dat [naam bedrijf 1] B.V. deze strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank vindt daarbij niet bewezen dat [naam bedrijf 1] B.V. deze feiten als medepleger heeft begaan.
Tot slot vindt de rechtbank ook bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de door [naam bedrijf 1] B.V. gepleegde strafbare feiten. Daarvoor zijn in het bijzonder van belang zijn positie binnen [naam bedrijf 1] B.V. en zijn rol bij het daadwerkelijk plegen van de feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
Zaak A
[naam bedrijf 1] B.V.
op tijdstippen in de periode van 29 april 2016 tot en met 31 januari 2018, in Nederland,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 1] B.V. betreffende de aangiftetijdvakken voor het eerste en derde kwartaal 2016 en het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal 2017 (DOC-019, DOC-021, DOC-023, DOC-024, DOC-025 en DOC-026) onjuist heeft gedaan,
immers heeft [naam bedrijf 1] B.V. telkens opzettelijk in de naar de Belastingdienst in Nederland gezonden aangiftebiljetten omzetbelasting over tijdvakken in de periode van het eerste kwartaal 2016 tot en met het vierde kwartaal 2017, telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven,
terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke verboden gedraging hij feitelijke leiding heeft gegeven;
Zaak B, feit 1
[naam bedrijf 1] B.V.
op 15 november 2017 te ‘s-Gravenhage,
als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze in valse vorm voor dit doel beschikbaar heeft gesteld aan een ambtenaar van de Belastingdienst,
immers heeft [naam bedrijf 1] B.V. alstoen aldaar opzettelijk valse facturen, te weten:
- Facturen van [naam bedrijf 3] gericht aan [naam bedrijf 1] B.V. (DOC-006 en DOC-007),
- Facturen van [naam bedrijf 4] B.V. gericht aan [naam bedrijf 1] B.V. (DOC-008, DOC-009 en DOC-010),
aan een ambtenaar van de Belastingdienst ter beschikking gesteld,
bestaande de valsheid hierin dat op die geschriften, in strijd met de waarheid, is vermeld dat er levering van goederen heeft plaatsgevonden, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke verboden gedraging hij feitelijke leiding heeft gegeven;
Zaak B, feit 2
[naam bedrijf 2] B.V.
op 28 januari 2016, in Nederland,
opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte omzetbelasting op naam van [naam bedrijf 2] B.V. betreffende het aangiftetijdvak vierde kwartaal 2015 (DOC-017) onjuist heeft gedaan,
immers heeft [naam bedrijf 2] B.V. opzettelijk in het naar de Belastingdienst in Nederland gezonden aangiftebiljet omzetbelasting over het vierde kwartaal 2015, een te laag bedrag aan belasting opgegeven,
terwijl dat feit er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke verboden gedraging hij feitelijke leiding heeft gegeven;
Zaak B, feit 3
[naam bedrijf 2] B.V.
op 26 juni 2017 in Nederland,
als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze in valse vorm voor dit doel beschikbaar heeft gesteld aan een ambtenaar van de Belastingdienst,
immers heeft [naam bedrijf 2] B.V. alstoen aldaar opzettelijk valse facturen, te weten:
- Facturen van [naam bedrijf 3] gericht aan [naam bedrijf 2] B.V. (DOC-003, DOC-004 en DOC-005),
aan een ambtenaar van de Belastingdienst ter beschikking gesteld,
bestaande de valsheid hierin dat op die geschriften, in strijd met de waarheid, is vermeld dat er levering van goederen heeft plaatsgevonden, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan
welke verboden gedraging hij feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 356 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een taakstraf van 170 uren, overeenkomstig de eerder uitgevaardigde strafbeschikking.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf van 150 uren op. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer twee jaar schuldig gemaakt aan belastingfraude. Bij twee bedrijven heeft hij als feitelijke leidinggever ten onrechte voorbelasting teruggevraagd. Met zijn handelen heeft verdachte de samenleving volgens de berekening van de Belastingdienst voor minimaal € 195.380,- benadeeld. Daarnaast heeft verdachte om de fraude te verhullen de bedrijven valse facturen aan de Belastingdienst ter beschikking laten stellen. Gelet op de ernst van de feiten en de straffen die rechters doorgaans in soortgelijke zaken opleggen, zou de rechtbank - indien de zaak voortvarend zou zijn opgepakt - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd.
De rechtbank moet echter constateren dat het laatste feit begin 2018 is voltooid en dat sindsdien ruim 7 jaar is verstreken. De redelijke termijn van twee jaar is met ongeveer drie jaar overschreden, omdat verdachte in juni 2020 in verzekering is gesteld en deze uitspraak pas volgt in mei 2025.
De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat aan verdachte eerder een strafbeschikking is aangeboden van 170 uren, waartegen verdachte verzet heeft ingesteld. De rechtbank neemt deze taakstraf als uitgangspunt en zal deze in verband met de overschrijding van de redelijke termijn matigen tot 150 uren. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte op te leggen, omdat er geen aanwijzingen zijn dat verdachte in de vijf jaar na zijn inverzekeringstelling opnieuw in de fout is gegaan. Het nu alsnog opleggen van een voorwaardelijk strafdeel dient geen doel meer.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Vernietigt de eerder opgelegde strafbeschikking in zaak A.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
- feitelijke leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Zaak B, feiten 1 en 3
telkens:
- feitelijke leiding geven aan als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze in valse vorm voor dit doel beschikbaar stellen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
Zaak B, feit 2
- feitelijke leiding geven aan opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen, en met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag. Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2025.
[…]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste (document)nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.DOC-016-4, pag. 0746 (een geschrift).
3.DOC-017-3, pag. 0749 (een geschrift).
4.AMB-007, pag. 0178.
5.DOC-052, pag. 0816-0817 (een geschrift).
6.G-006-01, pag. 1120.
7.DOC-003/004/005, pag. 0730-0732 (geschriften).
8.AMB-151, pag. 0696 en DOC-069, pag. 0847-0848 (een geschrift).
9.AMB-007, pag. 0178-0179 en DOC-001a, pag. 0727 (een geschrift).
10.DOC-002, pag. 0729 (een geschrift).
11.G-004-01, pag. 1102.
12.AMB-007, pag. 0175.
13.AMB-007, pag. 0178.
14.V-001-02, pag. 1145.
15.AMB-002, pag. 0154.
16.AMB-002, bijlage 2, pag. 0159-0161.
17.AMB-007, pag. 0179.
18.V-005-01, pag. 1184.
19.V-005-01, pag. 1191.
20.V-005-01, pag. 1194.
21.V-005-02, pag. 1209.
22.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.
23.AMB-118, pag. 0615-0616.
24.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste (document)nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
25.DOC-018-04, pag. 0753 (een geschrift).
26.DOC-019-03, pag. 0756, DOC-021-03, pag. 0762, DOC-023-03, pag. 0768, DOC-024-03, pag. 0771, DOC025-03, pag. 0774 en DOC-026-03, pag. 0777 (geschriften).
27.AMB-007, pag. 0176-0178.
28.AMB-004, pag. 0166.
29.DOC-006, pag. 0733 (een geschrift).
30.DOC-009, pag. 0736 (een geschrift).
31.DOC-007, pag. 0734 (een geschrift).
32.DOC-008, pag. 0735 (een geschrift).
33.DOC-010, pag. 0737 (een geschrift).
34.AMB-157, pag. 0709.
35.DOC-129/130/131, pag. 0969-0971 (geschriften).
36.AMB-007, pag. 0175.
37.V-001-03, pag. 1156.
38.V-001-03, pag. 1157-1158.
39.AMB-002, bijlage 2, pag. 0158-0159.
40.AMB-001, pag. 0132-0133.
41.V-005-02, pag. 1198.
42.V-005-03, pag. 1222.
43.Verklaring van verdachte ter terechtzitting.