ECLI:NL:RBAMS:2025:3697

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
83.275983.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een rechtspersoon voor belastingfraude met onjuiste aangiften omzetbelasting

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte - bedrijf] B.V. De rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtspersoon zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude door onjuiste aangiften omzetbelasting in te dienen. De zaak kwam aan het licht tijdens een boekenonderzoek door de Belastingdienst, waarbij valse facturen en een onjuiste administratie aan het licht kwamen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 29 april 2016 tot en met 31 januari 2018 opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan, waardoor te weinig belasting werd geheven. De verdediging stelde dat de aangiften correct waren, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde facturen vals waren en dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 5.000,-.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 83.275983.20
Datum uitspraak: 28 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte - bedrijf] B.V.,
gevestigd op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T. Lucas, en van wat de vertegenwoordiger van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , en de raadsvrouw van verdachte, mr. E. de Witte, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan
het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting;
het ter beschikking stellen van een valse administratie aan de Belastingdienst.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt beide tenlastegelegde feiten bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging vindt de tenlastegelegde feiten niet bewezen en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging stelt dat in deze zaak overgelegde facturen daadwerkelijke handel van [verdachte - bedrijf] B.V. weergeven. De administratie waarin deze facturen zijn gevoegd is daarom niet vals en de aangiften die op basis van deze facturen zijn ingevuld zijn niet onjuist.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op naam van verdachte zijn in de periode van 29 april 2016 tot en met 31 januari 2018 aangiften omzetbelasting ingediend over de kwartalen uit 2016 en 2017. [2] In de aangiften over het eerste en derde kwartaal van 2016 en alle vier de kwartalen van 2017 is daarbij voorbelasting in mindering gebracht. [3]
Op 15 november 2017 is tijdens een bespreking in het kader van een boekenonderzoek door [persoon 1] , de toenmalig bestuurder van verdachte, [4] een ordner met administratie van [verdachte - bedrijf] B.V. aan de controlerend ambtenaar, de heer [persoon 2] , ter beschikking gesteld. [5] Deze administratie bevat een overzicht van de inkoopfacturen over 2016 en 2017. In 2016 gaat het om 5 facturen van [bedrijf 1] (allen gedateerd op 1 februari 2016) met een totaalbedrag aan omzetbelasting van € 8.850,38. In 2016 zijn van [bedrijf 2] B.V. 10 facturen ontvangen (allen uit het derde kwartaal) met een totaalbedrag aan omzetbelasting van € 29.963,88. [6] In 2017 gaat het om 16 facturen van [bedrijf 2] B.V. met een totaalbedrag aan omzetbelasting van € 129.290,56 (uit de eerste drie kwartalen). [7] Een aantal van de facturen is ook zelfstandig in het dossier gevoegd, te weten de aankoop van een ring [8] bij [bedrijf 1] en een horloge [9] bij [bedrijf 2] B.V. in 2016 en van een ketting [10] bij [bedrijf 2] B.V. in 2017.
Daarnaast zijn op een computer, die op 22 juni 2020 in beslag is genomen in de werkkamer van [medeverdachte] in het kantoorpand van verdachte, ook inkoopfacturen aangetroffen van [bedrijf 2] B.V. uit het vierde kwartaal van 2017. [11] Op deze drie facturen is voor respectievelijk € 6.825,-, € 9.135,- en € 8.610,- aan omzetbelasting vermeld. [12]
[persoon 3] , eigenaar van eenmanszaak [bedrijf 1] en bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V., [13] heeft verklaard dat hij nooit heeft gehandeld in luxegoederen zoals horloges en sieraden. [14] [persoon 3] heeft ook verklaard niets te weten van de facturen die door verdachte zijn overgelegd. [15]
De transacties op de bankrekeningen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. zijn geanalyseerd. Op de bankrekening van [bedrijf 1] is te zien dat de facturen met volgnummers [factuurnummer 1] tot en met [factuurnummer 2] betaald worden tussen 25 januari 2017 en 20 februari 2017. Vrijwel altijd wordt de overgemaakte (deel)betaling dezelfde dag nog volledig contant opgenomen. [16] Op de bankrekening van [bedrijf 2] B.V. is te zien dat in de jaren 2016 en 2017 vrijwel alle inkomsten afkomstig zijn van verdachte en dat het ontvangen geld vrijwel allemaal contant is opgenomen. [17]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij eigenlijk alles heeft gedaan bij [verdachte - bedrijf] B.V., waaronder inkoop, verkoop, administratie en btw-aangiften. [18] Hij heeft de kwartaalaangiften omzetbelasting over 2016 en 2017 ingediend. Het voorwerk werd door zijn administratieve kracht gedaan, maar hij controleerde dit en vulde de aangifte vervolgens in. De omzetbelasting die op de facturen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. staat vermeld, is begrepen in de in de aangiften vermelde voorbelasting. [19]
[medeverdachte] heeft ter zitting een verklaring afgelegd over de herkomst van gelden die naar [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. zijn overgemaakt. Een deel van het geld was afkomstig van (aan)betalingen van klanten en een ander deel werd – als verdachte tijdelijk geld tekort kwam - geleend van het moederbedrijf [bedrijf 3] B.V. De (aan)betalingen die klanten contant deden, heeft [medeverdachte] op zijn privérekening gestort en overgemaakt naar zijn bedrijf [bedrijf 4] B.V. [bedrijf 4] B.V. gebruikte deze gelden om eerdere leningen bij [bedrijf 3] B.V. terug te betalen, waarna [bedrijf 3] B.V. deze gelden weer aan verdachte ter beschikking heeft gesteld. [20]
Overwegingen
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Daarvoor is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat het verwijt dat verdachte gemaakt wordt, is dat de
inkoopfacturen die aan de Belastingdienst ter beschikking zijn gesteld vals zijn en de op die facturen vermelde omzetbelasting ten onrechte als voorbelasting is opgevoerd in de aangiften omzetbelasting. In zoverre is dus ook niet van belang of verdachte goederen heeft
verkochtof niet.
Uit het dossier blijkt niet dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. de vermeende goederen ingekocht hebben. De transacties op de bankrekeningen bevatten daarvoor geen indicaties en in de administratie zijn geen, door [bedrijf 1] of [bedrijf 2] B.V. gestuurde inkoopfacturen, met betrekking tot de goederen die aan verdachte zouden zijn geleverd, aangetroffen. Tot slot ontkent [persoon 3] als eigenaar van [bedrijf 1] en bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. gehandeld te hebben in luxegoederen. Gelet op deze omstandigheden concludeert de rechtbank, dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. de goederen, die zij volgens de facturen aan verdachte hebben verkocht, niet hebben ingekocht.
Ook de opmerkelijke gang van zaken binnen verdachte roept vragen op bij de rechtbank en [medeverdachte] heeft die ter zitting niet kunnen wegnemen. De wijze waarop het contante geld uiteindelijk op de bankrekening van verdachte terecht is gekomen past niet bij een reguliere handel in luxegoederen. De vraag waarom contante betalingen, die betrekking hebben op verkoopfacturen van verdachte, pas via diverse schakels bij verdachte op de bankrekening terecht zijn gekomen heeft [medeverdachte] niet voldoende uitgelegd. De enkele omstandigheid dat sprake zou zijn van een daglimiet voor het storten van contant geld op de rekening van verdachte is niet een voldoende aannemelijke uitleg hiervoor, temeer niet daar de betalingen aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] B.V. doorgaans in delen en verspreid over meerdere dagen plaatsvonden.
[medeverdachte] heeft ook gesteld dat hij of iemand anders binnen het bedrijf, bijvoorbeeld in het geval van de verkoop van een horloge, naar een dealer van dat merk is gegaan om het horloge te laten keuren op echtheid. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat er goederen zijn getest of evenmin omstandigheden waaruit afgeleid zou kunnen worden dat de facturen betrekking hebben op geteste goederen.
Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de inkoopfacturen die verdachte aan de Belastingdienst ter beschikking heeft gesteld en/of die op de computer van [medeverdachte] in beslag zijn genomen, vals zijn. Nu in de aangiften omzetbelasting de op de valse facturen vermelde omzetbelasting in vooraftrek is genomen, zijn deze aangiften onjuist. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend, zodat bewezen is dat verdachte deze strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank vindt daarbij niet bewezen dat verdachte deze feiten als medepleger heeft begaan.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
op tijdstippen in de periode van 29 april 2016 tot en met 31 januari 2018, in Nederland,
telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften omzetbelasting ten name van [verdachte - bedrijf] B.V. betreffende de aangiftetijdvakken voor het eerste en derde kwartaal 2016 en het eerste en tweede en derde en vierde kwartaal 2017 (DOC-019, DOC-021, DOC-023, DOC-024, DOC-025 en DOC-026) onjuist heeft gedaan,
immers heeft [verdachte - bedrijf] B.V. telkens opzettelijk in /de naar de Belastingdienst in Nederland gezonden aangiftebiljetten omzetbelasting over tijdvakken in de periode van het eerste kwartaal 2016 tot en met het vierde kwartaal 2017, telkens een te laag bedrag aan belasting opgegeven,
terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
Feit 2
op 15 november 2017 te ‘s-Gravenhage,
als degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze in valse vorm voor dit doel beschikbaar heeft gesteld aan een ambtenaar van de Belastingdienst,
immers heeft [verdachte - bedrijf] B.V. alstoen aldaar opzettelijk valse facturen, te weten:
- Facturen van [bedrijf 1] gericht aan [verdachte - bedrijf] B.V. (DOC-006 en DOC-007),
- Facturen van [bedrijf 2] B.V. gericht aan [verdachte - bedrijf] B.V. (DOC-008, DOC-009 en DOC-010),
aan een ambtenaar van de Belastingdienst ter beschikking gesteld,
bestaande de valsheid hierin dat op die geschriften, in strijd met de waarheid, is vermeld dat er levering van goederen heeft plaatsgevonden, terwijl daar in werkelijkheid geen sprake van was,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welke verboden gedraging hij feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 76.000,-.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht te volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een onvoorwaardelijke geldboete op van € 5.000,-. Daarvoor vindt de rechtbank het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer twee jaar schuldig gemaakt aan belastingfraude. Zij heeft ten onrechte voorbelasting teruggevraagd en met haar handelen heeft zij de samenleving volgens de berekening van de Belastingdienst minimaal € 163.880,- benadeeld. Daarnaast zijn er – om de fraude te verhullen – valse facturen aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Alhoewel de feiten ernstig zijn en een forse boete rechtvaardigen heeft de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de geldboete rekening gehouden met het tijdsverloop sinds de strafbare feiten zijn gepleegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de financiële positie van verdachte en de omstandigheid dat geen sprake is van conservatoire beslagen van waaruit een geldboete voldaan kan worden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
- opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 2
- als degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, deze in valse vorm voor dit doel beschikbaar stellen, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte - bedrijf] B.V., daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van
€ 5.000,-(vijfduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 mei 2025.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste (document)nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.DOC-018-04, pag. 0753 (een geschrift).
3.DOC-019-03, pag. 0756, DOC-021-03, pag. 0762, DOC-023-03, pag. 0768, DOC-024-03, pag. 0771, DOC025-03, pag. 0774 en DOC-026-03, pag. 0777 (geschriften).
4.AMB-007, pag. 0176-0178.
5.AMB-004, pag. 0166.
6.DOC-006, pag. 0733 (een geschrift).
7.DOC-009, pag. 0736 (een geschrift).
8.DOC-007, pag. 0734 (een geschrift).
9.DOC-008, pag. 0735 (een geschrift).
10.DOC-010, pag. 0737 (een geschrift).
11.AMB-157, pag. 0709.
12.DOC-129/130/131, pag. 0969-0971 (geschriften).
13.AMB-007, pag. 0175.
14.V-001-03, pag. 1156.
15.V-001-03, pag. 1157-1158.
16.AMB-002, bijlage 2, pag. 0158-0159.
17.AMB-001, pag. 0132-0133.
18.V-005-02, pag. 1198.
19.V-005-03, pag. 1222.
20.Verklaring van de vertegenwoordiger van verdachte ter terechtzitting.