ECLI:NL:RBAMS:2025:3706

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/13/755856 / HA ZA 24-957
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke aansprakelijkheid van verzekeraars in relatie tot voormalig bestuurder van Heiploeg Holding B.V.

In deze zaak vordert [eiser], voormalig bestuurder van Heiploeg Holding B.V., schadevergoeding van zijn verzekeraars, CHUBB EUROPEAN GROUP SE en ALLIANZ GLOBAL CORPORATE & SPECIALITY SE, wegens tekortkomingen in de nakoming van hun verplichtingen uit de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. [Eiser] verwijt de verzekeraars dat zij hem niet hebben betrokken bij de onderhandelingen met de curatoren van de failliete Heiploeg-vennootschappen, waardoor hij schade heeft geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeraars niet tekort zijn geschoten in hun zorgplicht en dat er geen sprake is van wanprestatie of onrechtmatig handelen. De rechtbank oordeelt dat [eiser] zelf verantwoordelijk was voor het maken van aanspraak op de verzekering en dat hij niet actief heeft deelgenomen aan de schikkingsonderhandelingen. De vorderingen van [eiser] worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 28 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/755856 / HA ZA 24-957
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P.P.R. Hoekstra,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
CHUBB EUROPEAN GROUP SE,
gevestigd te Courbevoie (Frankrijk),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ALLIANZ GLOBAL CORPORATE & SPECIALITY SE,
gevestigd te München (Duitsland),
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: Verzekeraars,
advocaat: mr. A. Hendrikse.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 augustus 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de e-mail van [eiser] van 18 november 2024 waarbij hij verzoekt een conclusie van repliek te mogen nemen,
- de rolbeslissing van 27 november 2024 waarbij het verzoek tot re- en dupliek is afgewezen,
- het tussenvonnis van 11 december 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 april 2025 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Het Heiploeg-concern hield zich bezig met de handel in Noordzeegarnalen en andere zeevruchten.
2.2.
[eiser] is vanaf 1996 tot en met 2004 (indirect) bestuurder geweest binnen het Heiploeg-concern. [eiser] is ook jarenlang medeaandeelhouder binnen het Heiploeg-concern geweest.
2.3.
Op 14 januari 2003 heeft de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), aan een tweetal Heiploeg-vennootschappen geldboetes van respectievelijk (afgerond) € 5 miljoen en € 1 miljoen opgelegd, onder meer wegens overtreding van minimumprijzen en vangstbeperkingen in de periode tussen 1 januari 1998 en 30 januari 2000. Na het doorlopen van een bezwaarprocedure daartegen en een daarop volgend beroep bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, zijn deze geldboetes verminderd.
2.4.
Heiploeg Holding B.V., vanaf 2006 de topholding van het Heiploeg-concern, heeft met ingang van 30 januari 2009 een bestuurders- en commissarissenaansprakelijkheidsverzekering met polisnummer [nummer] (hierna: de verzekering) afgesloten bij Verzekeraars.
2.5.
In maart 2009 is de Europese Commissie een onderzoek gestart naar de vraag of Heiploeg-vennootschappen en een aantal andere ondernemingen overeenkomsten hebben gesloten en onderling feitelijke gedragingen hebben afgestemd die ertoe strekken of als gevolg hebben dat de mededinging wordt beperkt. Dit onderzoek heeft ertoe geleid dat de Europese Commissie (EC) op 27 november 2013 boetes van in totaal € 27 miljoen heeft opgelegd aan een aantal Heiploeg-vennootschappen. Het besluit is op 8 september 2016 door het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Unie bekrachtigd. Tegen dit arrest is geen hoger beroep ingesteld.
2.6.
Op 28 januari 2014 zijn acht vennootschappen van het Heiploeg-concern, waaronder Heiploeg Holding B.V., failliet verklaard.
2.7.
Op 27 mei 2014 hebben de curatoren in het faillissement van de Heiploeg-vennootschappen (hierna: de curatoren) aan [eiser] een brief gestuurd waarin staat dat zij voornemens zijn hem hoofdelijk aansprakelijk te stellen in verband met zijn betrokkenheid als voormalig bestuurder van gefailleerde Heiploeg-vennootschappen bij handelen in strijd met mededingingsregels. Deze handelwijze heeft, aldus de curatoren in de brief, geleid tot de omvangrijke boete van de EC (zie 2.5), met als gevolg het faillissement van de vennootschappen en benadeling van de gezamenlijke schuldeisers. Daarbij hebben de curatoren [eiser] uitgenodigd voor een bespreking om zijn zienswijze naar voren te brengen. Bij brief van 20 juni 2014 heeft [eiser] bij monde van zijn advocaat,
mr. Hoekstra, gemotiveerd de aansprakelijkheid verworpen.
2.8.
Bij brief van 16 oktober 2015 hebben de curatoren [eiser] aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort van ruim € 111 miljoen in het faillissement van vier Heiploeg-vennootschappen en gemeld dat zij bereid zijn om daarover buiten rechte een schikking te treffen. Ook andere Heiploeg-bestuurders en -commissarissen zijn door de curatoren aansprakelijk gesteld vanwege hun betrokkenheid bij handelen in strijd met mededingingsregels.
2.9.
In november 2015 heeft mr. Eshuis, advocaat van een andere voormalige Heiploeg-bestuurder, gevraagd of [eiser] samen met andere bestuurders in gesprek wilde met de curatoren over een eventuele minnelijke regeling. De reactie van mr. Hoekstra was als volgt:

Ik heb inzake bovenvermelde kwestie intussen met cliënt gesproken en hij stemter mee in dat wij het gesprek aangaan met de curatoren van Heiploeg om af tetasten wat de mogelijkheden zijn voor een minnelijke regeling c.q. wat de range zoumoeten/kunnen zijn van een dergelijke regeling.
2.10.
In mei 2016 heeft [eiser] de curatoren gevraagd hem het volledige karteldossier te verstrekken. Op enig moment daarna hebben curatoren telefonisch contact opgenomen met mr. Hoekstra met het bericht dat zij bereid waren het karteldossier te verstrekken, maar dat zij ook met [eiser] – net als met de overige bestuurders en commissarissen – een gesprek wilden aangaan over een minnelijke regeling op basis van draagkracht c.q. vermogen. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de curatoren hun vordering eerst beter zouden moeten onderbouwen. Ook nadat de curatoren het volledige karteldossier hadden verstrekt zijn de onderhandelingen tussen de curatoren en [eiser] niet op gang gekomen.
2.11.
Bij e-mail van 3 augustus 2016 heeft verzekeringstussenpersoon Kröller Boom Assurantiën B.V. (hierna: Kröller Boom) aan mr. Hoekstra geschreven:

Zoals mogelijk bij u bekend heeft Heiploeg een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering afgesloten voor haar bestuurders, waaronder dhr. [eiser] . Vooralsnog heeft dhr. [eiser] nog geen aanspraak gemaakt op deze verzekering. Vanuit de verzekeraar wordt mij nu gevraagd om met u contact op te nemen om af te stemmen of een aanspraak nog zal volgen.
Zou u of dhr. [eiser] kunnen bevestigen dat er geen aanspraak wordt gemaakt op de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering van Heiploeg namens dhr. [eiser] ?
2.12.
Bij e-mail van 25 augustus 2016 heeft mr. Hoekstra het volgende geantwoord:
‘ [eiser] gaat vanzelfsprekend geen afstand van enig recht doen ten aanzien van de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering. Aangezien theoretisch de kans bestaat dat de curatoren alsnog met een beter onderbouwde claim zouden komen, behoudt [eiser] zich het recht voor om op een later moment nog aanspraak te maken op de rechten voortvloeiende uit de verzekering.
Overigens ontvang ik nog graag de polisvoorwaarden van de verzekering. Zou u mij deze willen toesturen?’
2.13.
Bij e-mail van 3 oktober 2016 heeft mr. Goossens,
monitoring counselnamens Verzekeraars, aan mr. Hoekstra geschreven:
‘Curatoren lieten weten (na de uitspraak van het Europese gerechtshof[lees: de onder 2.5 aangehaalde uitspraak van 8 september 2016, rb]
) haast te willen maken met een eventuele schikking.
In dat kader vroeg ik me af of u toevallig al gelegenheid heeft gehad om met de heer [eiser] te spreken over het delen van de correspondentie die jullie uitwisselden met curatoren.’
2.14.
Op 13 oktober 2016 heeft mr. Hoekstra de eerste brief van de curatoren en zijn eerste reactie daarop (zie 2.7) confraterneel met mr. Goossens gedeeld.
2.15.
Op 7 februari 2019 hebben de curatoren met acht voormalige bestuurders en commissarissen van gefailleerde Heiploeg-vennootschappen een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de eerste vaststellingsovereenkomst) waarbij is overeengekomen dat voor deze acht personen een totaalbedrag van € 3 miljoen wordt betaald aan de boedel van Heiploeg Holding B.V.
2.16.
Artikel 1.5 van de eerste vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover van belang:

Tevens verminderen de Curatoren enige mogelijke vordering ten opzichte van alle andere mogelijke hoofdelijke aansprakelijken met het bedrag dat die andere mogelijke aansprakelijke(n) van de RvB-leden en de RvC-leden zouden hebben kunnen vorderen, zoals bedoeld in artikel 6:14 BW.
2.17.
Verzekeraars hebben gelijktijdig met de acht voormalige bestuurders en commissarissen een vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de tweede vaststellingsovereenkomst) waarin is vastgelegd wie welk deel bijdraagt aan het schikkingsbedrag van € 3 miljoen. Verzekeraars hebben voor de acht voormalige bestuurders en commissarissen in totaal € 1,5 miljoen aan de schikking bijgedragen. De rest van het schikkingsbedrag hebben de voormalige bestuurders en commissarissen uit eigen zak betaald.
2.18.
Op 7 juni 2019 hebben de curatoren [eiser] gedagvaard en – kort gezegd – gevorderd om [eiser] te veroordelen tot betaling van het volledige boedeltekort.
2.19.
Bij e-mail van 14 juni 2019 heeft mr. Hoekstra aan Kröller Boom gemeld dat [eiser] alsnog genoodzaakt was om aanspraak te maken op de verzekering. Begin juli 2019 heeft hij dit standpunt ook rechtstreeks aan Verzekeraars kenbaar gemaakt.
2.20.
In juli 2019 heeft [eiser] een kort geding tegen Verzekeraars aanhangig gemaakt waarin hij afschrift vorderde van de vaststellingsovereenkomsten en informatie over het verloop van de onderhandelingen met de curatoren. De curatoren hebben de eerste vaststellingsovereenkomst voorafgaand aan de zitting aan [eiser] verstrekt. In het vonnis van 22 augustus 2019 heeft de voorzieningenrechter Verzekeraars bevolen een afschrift van de tweede vaststellingsovereenkomst te verstrekken waarin bepaalde informatie was weggelakt en de vorderingen van [eiser] voor het overige afgewezen. In het vonnis heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen:

(…) Uit de stukken en verklaringen rijst het beeld op dat de Verzekeraars hebben
geprobeerd van [eiser] duidelijkheid te verkrijgen of hij een beroep deed op deverzekering en ook dat zij hebben geprobeerd hem bij deschikkingsonderhandelingen te betrekken, maar dat hij (of zijn advocaat) dit steedsheeft afgehouden.(…) De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden leidenal met al niet tot de slotsom dat de Verzekeraars in strijd hebben gehandeld met dezorgvuldigheid of de redelijkheid en billijkheid die ze jegens hem als voormaligbestuurder uit hoofde van de bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering moetenbetrachten. (…)
2.21.
Bij brief van 30 januari 2020 hebben Verzekeraars dekking voor [eiser] geweigerd op grond van de polisvoorwaarden. In deze brief hebben Verzekeraars onder meer aangegeven:

Hoewel dekking ontbreekt zijn Verzekeraars graag bereid met u en uw client vangedachten te wisselen of en hoe zij uw client kunnen helpen bij het bereiken van eenschikking met curatoren op acceptabele voorwaarden. Wellicht is het nuttig metcuratoren te delen dat Verzekeraars ook van oordeel zijn dat de vordering verjaardis en niet inzien dat en hoe curatoren het causaal verband kunnen onderbouwen.Mogelijk heeft u nog andere ideeën. Op voorhand merk ik op dat een dergelijkegezamenlijke aanpak niet samengaat met een gelijktijdig dekkingsdebat maar welmet de afspraak “we agree to disagree”, zou uw client het dekkingsstandpunt vanVerzekeraars niet delen.
2.22.
Kort voorafgaand aan en tijdens de zitting in de procedure in eerste aanleg tussen de curatoren en [eiser] hebben de curatoren een schikking van achtereenvolgens € 1,5 miljoen en € 1 miljoen euro aangeboden. [eiser] heeft de voorstellen van de curatoren afgewezen, omdat de Verzekeraars niet meer dan € 200.000 aan de schikking wilden bijdragen.
2.23.
In de procedure tussen de curatoren en [eiser] heeft de rechtbank op 23 september 2020 vonnis gewezen. [eiser] is van dit vonnis in hoger beroep gegaan. [eiser] en de curatoren hebben tijdens de zitting in hoger beroep geen overeenstemming over een schikkingsbedrag weten te bereiken, waarna het gerechtshof op 6 december 2022 arrest heeft gewezen. Zowel de rechtbank als het gerechtshof hebben voor recht verklaard dat [eiser] zijn taak als bestuurder van Heiploeg onbehoorlijk heeft vervuld zoals bedoeld in artikel 2:9 BW en dat hij gehouden is tot vergoeding van de daardoor ontstane schade. In hoger beroep is [eiser] veroordeeld tot betaling van ruim € 13 miljoen aan de curatoren, te vermeerderen met rente. Gedurende de schikkingsonderhandelingen met de curatoren die daarop volgden heeft (de advocaat van) [eiser] wederom contact gezocht met Verzekeraars. Verzekeraars hebben op 21 en 27 december 2022 aangeboden een bedrag van € 160.000 aan een schikking bij te dragen. [eiser] heeft dat bedrag afgewezen omdat hij het te laag vond en heeft vervolgens op 23 mei 2023 met de curatoren een schikking getroffen voor € 9 miljoen.
2.24.
Op 7 augustus 2023 heeft (de advocaat van) [eiser] Verzekeraars verzocht de kosten voor het verweer in de procedures tegen de curatoren te vergoeden en alsnog een ‘serieus voorstel’ te doen voor een minnelijke regeling. Op 26 september 2023 hebben Verzekeraars [eiser] laten weten dat zij de kosten voor het verweer niet zullen vergoeden en geen aanleiding te zien hun dekkingsstandpunt te heroverwegen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat Verzekeraars tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen dan wel onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] ;
II. voor recht verklaart dat Verzekeraars hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [eiser] voor de schade die het gevolg is van hun tekortkomingen c.q. het onrechtmatige handelen;
primair
III. Verzekeraars hoofdelijk veroordeelt om binnen twee weken na dit vonnis aan [eiser] € 9.107.687 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
subsidiair
IV. Verzekeraars hoofdelijk veroordeelt om binnen twee weken na dit vonnis aan [eiser] € 7.205.765,20 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente;
meer subsidiair
V. Verzekeraars hoofdelijk veroordeelt om binnen twee weken na dit vonnis aan [eiser] een door de rechtbank in goede justitie te schatten bedrag aan schadevergoeding te betalen, waaronder in elk geval de verdedigingskosten van
€ 556.291, te vermeerderen met de wettelijke rente;
nog meer subsidiair
VI. Verzekeraars hoofdelijk veroordeelt om binnen twee weken na dit vonnis aan [eiser] de verdedigingskosten te betalen van € 556.291, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente;
in alle gevallen
VII. Verzekeraars hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Verzekeraars zijn op meerdere momenten tekortgeschoten in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst, dan wel hebben zij onrechtmatig gehandeld jegens hem doordat zij:
( i) op meerdere momenten hebben nagelaten om [eiser] (actief) te informeren,
(ii) de belangen van [eiser] onvoldoende hebben laten meewegen en daardoor zijn belangen hebben geschonden,
(iii) op meerdere momenten hebben nagelaten [eiser] te waarschuwen,
(iv) herhaaldelijk hebben nagelaten gevraagde informatie waar [eiser] recht op heeft en waarmee hij zijn rechtspositie in kaart kon brengen toe te zenden en
( v) hebben nagelaten tijdig een dekkingsstandpunt kenbaar te maken en de verdedigingskosten van [eiser] te voldoen.
3.2.2.
De verwijten die [eiser] Verzekeraars maakt zien op schendingen van de zorgplichten die voortvloeien uit de verzekeringsovereenkomst, schendingen van de Gedragscode van het Verbond van Verzekeraars en van hetgeen voor Verzekeraars in het maatschappelijk verkeer betamelijk wordt geacht. Los van deze zorgplichten waren Verzekeraars ook op grond van de (aanvullende werking van de) redelijkheid en billijkheid gehouden invulling te geven aan hun mededelings-, waarschuwings- en informatieplichten. Doordat Verzekeraars tekort zijn geschoten in de nakoming van de hiervoor genoemde verplichtingen dan wel onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] , heeft [eiser] schade geleden.
3.2.3.
Het is volgens [eiser] aannemelijk dat zonder normschending een schikking van maximaal € 4 miljoen was overeengekomen tussen alle 9 verzekerden en de curatoren. [eiser] was in dat geval gelijk behandeld als alle andere verzekerden en had zelf € 500.000 moeten bijdragen aan de schikking. Feitelijk heeft [eiser] als gevolg van het nalaten van Verzekeraars € 9.607.687 moeten betalen, bestaande uit € 9 miljoen voor de schikking met de curatoren en de proceskosten voor het kort geding en de procedures met de curatoren. Primair vordert [eiser] daarom de door hem geleden schade van € 9.107.687 (€ 9.607.687 - € 500.000).
3.2.4.
Subsidiair stelt [eiser] dat hij door normschendingen van Verzekeraars in een slechtere situatie is komen te verkeren en dat hem de kans is ontnomen om partij te zijn bij de schikkingsonderhandelingen met de curatoren. De kans dat [eiser] zonder de normschendingen partij zou zijn geweest bij de eerste vaststellingsovereenkomst schat hij op 75%. Verzekeraars zijn daarom gehouden om € 7.205.765,20 te vergoeden (75% van € 9.607.687).
3.2.5.
Nog meer subsidiair stelt [eiser] dat de rechtbank de schade overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:97 BW kan schatten, waarbij in ieder geval moet worden meegenomen de kosten die hij heeft moeten maken in de procedures tegen de curatoren, het kort geding tegen Verzekeraars en deze procedure. Deze gerechtelijke procedures hadden kunnen worden voorkomen en op grond van artikel 7.2 van de polisvoorwaarden zijn Verzekeraars gehouden om deze kosten te vergoeden.
3.3.
Verzekeraars voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen. Verzekeraars betwisten dat zij zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen of onrechtmatig hebben gehandeld. [eiser] heeft Verzekeraars in een kritieke periode bewust op afstand gehouden. Dat staat hem vrij, maar hij kan de gevolgen daarvan nu niet aan Verzekeraars tegenwerpen, aldus Verzekeraars.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
Omdat Verzekeraars zijn gevestigd in Frankrijk en Duitsland en [eiser] in Nederland woont, zal de rechtbank eerst ambtshalve haar internationale bevoegdheid en het toepasselijk recht vaststellen. In de polisvoorwaarden is een forumkeuze voor de bevoegde rechter in Amsterdam opgenomen, zodat de rechtbank exclusief bevoegd is. [1] Tussen partijen is met de verschijning van Verzekeraars in de procedure ook terecht niet in geschil dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen. [2]
4.2.
De polisvoorwaarden bevatten een rechtskeuze voor Nederlands recht als bedoeld in artikel 3 van de Rome I-Verordening. Deze rechtskeuze voldoet aan de voorwaarden van artikel 7, zodat op de vorderingen die betrekking hebben op een tekortkoming in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst Nederlands recht van toepassing is. [3]
Op grond van artikel 4 lid 1 van de Rome II-Verordening is op vorderingen die zijn gegrond op een onrechtmatige daad het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. [4] Omdat niet in geschil is dat [eiser] woont in Nederland, is op die vorderingen ook Nederlands recht van toepassing. Partijen zijn daar ook steeds van uitgegaan.
De zaak kort samengevat
4.3.
In de kern komen de verwijten die [eiser] Verzekeraars maakt erop neer dat zij hem ten onrechte niet hebben betrokken bij de onderhandelingen die zij namens de andere Heiploeg-bestuurders en -commissarissen met de curatoren hebben gevoerd en die tot de eerste en tweede vaststellingsovereenkomst hebben geleid. In zijn visie hebben Verzekeraars hem onvoldoende geïnformeerd over het bestaan van de verzekering en de lopende onderhandelingen met de curatoren, hebben zij zijn belangen daarbij onvoldoende meegewogen en hem niet gewaarschuwd voor de risico’s die hij liep als hij geen beroep op de verzekering zou doen en niet zou schikken met de curatoren. Daarnaast hebben Verzekeraars nagelaten hem tijdig de polis en de polisvoorwaarden te verstrekken, hebben zij niet tijdig een dekkingsstandpunt ingenomen en hebben zij ten onrechte zijn verdedigingskosten niet aan hem vergoed. Verzekeraars hebben – aldus steeds [eiser] – met hun handelwijze hem de kans ontnomen om ook een regeling met de curatoren te treffen, die voor hem veel voordeliger zou zijn uitgepakt. Dit alles maakt dat [eiser] aanspraak maakt op schadevergoeding, primair op grond van wanprestatie, subsidiair op grond van onrechtmatige daad.
4.4.
De rechtbank komt tot de conclusie dat Verzekeraars jegens [eiser] niet hebben gehandeld in strijd met enige zorgplicht. Van wanprestatie of onrechtmatig handelen aan hun zijde is geen sprake en [eiser] heeft dus ook geen recht op schadevergoeding.
Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
Verzekeraars zijn niet tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de verzekering
4.5.
Vast staat dat Heiploeg Holding B.V. met ingang van 2009 een bestuurders- en commissarissenaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten ten behoeve van haar bestuurders en commissarissen en die van haar deelnemingen. Daarbij is van belang dat de namen van de bestuurders en commissarissen die mogelijk een beroep kunnen doen op de verzekering niet op de polis zijn vermeld en dus ook niet automatisch bij Verzekeraars bekend zijn.
4.6.
Anders dan [eiser] betoogt, betekent het feit dat Verzekeraars van andere verzekerden in 2014 een omstandighedenmelding ontvingen nog niet dat Verzekeraars al in 2014 actief alle mogelijke betrokkenen – onder wie [eiser] – hadden moeten benaderen. Het is goed mogelijk dat [eiser] toen hij in 2014 voor het eerst door de curatoren werd aangesproken niet op de hoogte was van het bestaan van de verzekering. [eiser] was op dat moment al tien jaar geen bestuurder meer van enige Heiploeg-vennootschap en de verzekering is afgesloten nadat hij was afgetreden. Dat neemt echter niet weg dat op [eiser] – als ervaren bestuurder – een eigen verantwoordelijkheid rustte om na te gaan of hij als bestuurder verzekerd was voor de schade die de curatoren op hem wensten te verhalen. Na ontvangst van de brief van de curatoren in mei 2014 heeft [eiser] zich bovendien tot mr. Hoekstra gewend en vanaf dat moment is hij bijgestaan door een advocaat. [eiser] had, met bijstand van zijn advocaat, zelf actie kunnen ondernemen om te achterhalen of vanuit Heiploeg, zoals gebruikelijk was, ook voor hem een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering was afgesloten. Verder is [eiser] in elk geval op 3 augustus 2016 bekend geworden met het bestaan van de verzekering, omdat verzekeringsmakelaar Kröller Boom hem daar op verzoek van Verzekeraars op heeft gewezen. Daaruit blijkt dat Verzekeraars – toen een melding van [eiser] uitbleef – zelf actief contact met hem hebben gezocht.
4.7.
[eiser] wordt daarnaast niet gevolgd in zijn betoog dat Verzekeraars meer hadden moeten doen om [eiser] bij de gesprekken met de curatoren te betrekken. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [eiser] na de aansprakelijkstelling van de curatoren in 2014 geen actie heeft ondernomen richting de curatoren of Verzekeraars, maar een afwachtende houding heeft aangenomen. De curatoren hadden [eiser] uitgenodigd voor een gesprek, maar kennelijk vertrouwde [eiser] erop dat hij met zijn reactie op de aansprakelijkstelling deze afdoende had weerlegd. Bij brief van 16 oktober 2015 hebben de curatoren [eiser] daadwerkelijk aansprakelijk gesteld voor het boedeltekort en hem meegedeeld dat zij bereid waren om buiten rechte een schikking te treffen. [eiser] stond daar aanvankelijk wel voor open (zoals blijkt uit zijn e-mail aan mr. Eshuis (zie 2.9), maar heeft ervoor gekozen om daar niet op in te gaan op het moment dat duidelijk werd dat de curatoren wilden schikken op basis van draagkracht c.q. vermogen. [eiser] wist tegelijkertijd echter dat de curatoren in gesprek waren met meerdere voormalig bestuurders en commissarissen. Zijn advocaat hield de informatie op dat punt in de faillissementsverslagen bij en dat bleek ook uit contacten met mr. Goossens. Mr. Goossens heeft [eiser] in oktober 2016 (zie 2.13) erop gewezen dat de curatoren haast wilden maken met een schikking, maar ook daarna is [eiser] stil blijven zitten. [eiser] wist dus in 2016 al dat schikkingsonderhandelingen met de curatoren plaatsvonden, maar heeft zich afzijdig gehouden. Onder die omstandigheden valt niet in te zien dat Verzekeraars meer of andere inspanningen hadden moeten betrachten om [eiser] bij de onderhandelingen van de andere verzekerden met de curatoren te betrekken. Dit alles geldt temeer waar Verzekeraars geen omstandighedenmelding van [eiser] hadden ontvangen en mr. Goossens pas in oktober 2016 – confraterneel – alleen de aansprakelijkstelling van de curatoren van 2014 en de reactie daarop van mr. Hoekstra heeft ontvangen.
4.8.
Ook overigens hebben Verzekeraars voldoende rekening gehouden met de belangen van [eiser] . Verzekeraars hebben – nadat andere voormalige Heiploeg-bestuurders/-commissarissen zich bij hen hadden gemeld en ondanks het feit dat zij van [eiser] geen omstandighedenmelding hadden ontvangen – een KvK-uittreksel opgevraagd en achterhaald dat [eiser] mogelijk ook aanspraak zou kunnen maken op dekking onder de verzekering. Op dat moment waren Verzekeraars nog niet op de hoogte van de brieven van de curatoren aan [eiser] . Daarna hebben Verzekeraars Kröller Boom in augustus 2016 contact laten opnemen met [eiser] om af te stemmen of [eiser] nog aanspraak wilde maken op dekking. Dat zij [eiser] daarbij hebben gevraagd te bevestigen dat hij
geenaanspraak op dekking wilde maken, valt gelet op het stilzwijgen van [eiser] tot dan toe jegens Verzekeraars te begrijpen. Vervolgens hebben Verzekeraars (zie 4.7) mr. Goossens nog contact laten opnemen met (de advocaat van) [eiser] . Ook hebben Verzekeraars meerdere keren aangeboden te helpen bij het tot stand brengen van een regeling met de curatoren. Zij hebben daartoe ook concrete voorstellen gedaan. In dit verband is nog van belang dat [eiser] wel heeft gesteld dat Verzekeraars wisten dat de curatoren juridische stappen tegen hem wilden ondernemen, maar dat is betwist en vervolgens niet door [eiser] onderbouwd. Ook op dat punt valt Verzekeraars dus niets te verwijten. Verzekeraars hebben er in dit verband tot slot op gewezen dat zij bij de advocaten van de overige voormalige bestuurders en commissarissen hebben aangedrongen om ook voor [eiser] finale kwijting te bedingen en zij hebben er voor gezorgd dat een bepaling in lijn met artikel 6:14 BW in de schikking is opgenomen. Na de schikking resteerde nog 82,5% van de dekking, zodat, als [eiser] aanspraak zou hebben op dekking, er nog een aanzienlijk bedrag resteerde. Dat Verzekeraars op een later moment op grond van de polisvoorwaarden dekking hebben geweigerd, doet daar niet aan af.
4.9.
Kortom, het lag – mede gelet op de aard van de verzekering – op de weg van [eiser] als verzekerde om zich bij Verzekeraars te melden, aanspraak te maken op dekking en – als hij mee wilde doen aan de schikkingsonderhandelingen met de curatoren – zich actief op te stellen. Dat heeft [eiser] nagelaten. Het is niet aan Verzekeraars om bij uitblijven van een schademelding [eiser] aan de hand mee te nemen. Daarbij is van belang dat [eiser] vanaf het begin is bijgestaan door een advocaat. Verzekeraars konden er in de gegeven omstandigheden dan ook vanuit gaan dat het een bewuste keuze van [eiser] was om geen beroep op dekking onder de verzekering te doen en niet te onderhandelen met de curatoren. Voor zover [eiser] er van uitging dat de curatoren geen vervolg zouden geven aan hun aansprakelijkstelling, komt die inschatting voor zijn risico. Verder is er geen zorgplicht die meebrengt dat Verzekeraars meer hadden moeten doen dan hetgeen zij in dit concrete geval hebben gedaan.
4.10.
In het midden kan blijven of Kröller Boom de polis en de polisvoorwaarden – nadat [eiser] op 25 augustus 2016 daarom had verzocht – heeft verstrekt. Ook al zou [eiser] de polis(voorwaarden) op dat moment niet hebben ontvangen (wat Verzekeraars gemotiveerd betwisten), was het aan [eiser] om een actieve houding aan te nemen en nogmaals de polis(voorwaarden) op te vragen. [eiser] heeft wel gesteld dat hij herhaald tevergeefs om toezending van de polis(voorwaarden) heeft gevraagd, maar heeft dat niet concreet onderbouwd. Uit een schrijven van 2 juli 2019 blijkt weliswaar dat hij Verzekeraars om toezending van de polis(voorwaarden) vraagt, maar deze zijn hem vervolgens ook op 4 juli 2019 door Verzekeraars toegestuurd.
4.11.
[eiser] kan evenmin worden gevolgd in zijn standpunt dat Verzekeraars pas zes jaar na de aansprakelijkheidsstelling – en daarmee niet tijdig – een dekkingsstandpunt hebben ingenomen. Niet valt in te zien dat Verzekeraars bij uitblijven van een omstandighedenmelding eerder een dekkingsstandpunt jegens [eiser] hadden moeten innemen. Anders dan [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft betoogd is het e-mailbericht van 25 augustus 2016 aan Kröller Boom (zie 2.12) niet op te vatten als een omstandighedenmelding als bedoeld in de polisvoorwaarden. In deze e-mail schrijft mr. Hoekstra dat [eiser] geen afstand doet van enig recht ten aanzien van de verzekering en dat hij zich het recht voorbehoudt om op
een later moment[cursivering rb] aanspraak te maken op de verzekering. Dit bericht kan in redelijkheid niet anders worden opgevat dan dat [eiser] op dat moment juist
geenaanspraak maakte op dekking. Dat mr. Goossens in september 2016 contact opnam met de advocaat van [eiser] getuigt van zorgvuldigheid en betekent, anders dan [eiser] betoogt, niet dat Verzekeraars de e-mail van 25 augustus 2016 hebben opgevat als een omstandighedenmelding. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat [eiser] pas op 14 juni 2019 voor het eerst aan Kröller Boom heeft laten weten dat [eiser] ‘alsnog’ aanspraak maakte op dekking. Vast staat dat Verzekeraars op 30 januari 2020 een dekkingsstandpunt hebben ingenomen. Niet gezegd kan worden dat Verzekeraars daarmee niet tijdig een dekkingsstandpunt hebben ingenomen.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat Verzekeraars jegens [eiser] niet zijn tekort geschoten in de naleving van een op hen rustende zorgplicht. Ook nadat Verzekeraars hun dekkingsstandpunt hadden ingenomen hebben zij zich nog bereid getoond om in overleg met [eiser] tot een schikking met de curatoren te komen. Omdat van een tekortkoming van de Verzekeraars geen sprake is valt niet in te zien dat zij gehouden zijn de verdedigingskosten van [eiser] bij wijze van schade te vergoeden. Voor zover [eiser] bedoelt dat Verzekeraars op grond van de polis deze kosten moeten vergoeden, geldt dat Verzekeraars op grond van artikel 11.4 van de polisvoorwaarden niet gehouden zijn om verdedigingskosten te vergoeden waarvoor zij geen voorafgaande schriftelijke toestemming hebben verleend. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] geen voorafgaande schriftelijke toestemming heeft gevraagd of gekregen. Dat betekent dat – als al sprake zou zijn van dekking, wat Verzekeraars betwisten – Verzekeraars de verdedigingskosten niet hoeven te vergoeden.
4.13.
De conclusie van het voorgaande is dat de verwijten van [eiser] geen doel treffen en dat Verzekeraars niet tekort zijn geschoten in de nakoming van hun (zorg)verplichtingen.
Geen sprake van onrechtmatig handelen
4.14.
[eiser] verwijt Verzekeraars dat zij onrechtmatig hebben gehandeld jegens hem en maakt Verzekeraars de vijf verwijten zoals opgenomen onder 3.2. Hiervoor heeft de rechtbank overwogen dat de verwijten niet kunnen leiden tot de conclusie dat Verzekeraars tekort zijn geschoten in de nakoming van hun zorgplicht. [eiser] heeft niet toegelicht waarom het handelen van Verzekeraars desondanks als onrechtmatig moet worden aangemerkt, zodat de vorderingen ook op deze grondslag niet toewijsbaar zijn.
Aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid
4.15.
Ook het beroep van [eiser] op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid slaagt niet. [eiser] heeft onvoldoende toegelicht waarom de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ertoe zou moeten leiden dat Verzekeraars meer of andere invulling hadden moeten geven aan hun mededelings-, waarschuwings- en informatieplichten dan dat zij in dit geval hebben gedaan.
Conclusie en proceskosten
4.16.
De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
4.17.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Verzekeraars worden begroot op:
- griffierecht
6.617
- salaris advocaat
8.714
(2 punten × € 4.357)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
15.509

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 15.509, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.P. Pompe, mr. M. Singeling en mr. G.H. Marcus, rechters, bijgestaan door mr. A. Chu, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.

Voetnoten

1.Artikel 25 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1
2.Artikel 26 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking), PbEU 2012, L 351/1
3.Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst
4.Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen