ECLI:NL:RBAMS:2025:3713

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
13/181639-24 (zaak A), 13/225895-24 (ttz gev) (zaak B) en 13/132932-25 (ttz gev) (zaak C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meermalen mishandelen, bedreigen en beschadigen van eigendom in een huiselijk geweld context

Op 4 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meermalen mishandeling, bedreiging en het opzettelijk beschadigen van de auto van zijn levensgezel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn partner in de periode van 3 februari 2024 tot en met 1 juni 2024 meermalen heeft mishandeld, waaronder het knijpen, duwen en schoppen. Daarnaast heeft hij haar bedreigd met de dood en haar auto opzettelijk beschadigd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 413 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Bij de veroordeling zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van 10.000 euro aan de benadeelde partij toegewezen, ter compensatie van de immateriële en materiële schade die door de verdachte is veroorzaakt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, vooral gezien de impact van huiselijk geweld op het slachtoffer en de samenleving.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/181639-24 (zaak A), 13/225895-24 (ttz gev) (zaak B) en 13/132932-25 (ttz gev) (zaak C)
Datum uitspraak: 4 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in het Basisregister Personen op het adres [adres 1]
,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] ,
hierna: verdachte.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 mei 2025.
De rechtbank heeft de zaak, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder parketnummer 13/132932-25 is aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Esbir Wildeman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Z. Boufadiss, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer] , en hetgeen door haar raadsman, mr. J. Gunning, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.2. Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting– ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan, kort gezegd:
zaak A
feit 1mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] in de periode van 3 februari 2024 tot en met 1 juni 2024 te Amsterdam;
feit 2bedreiging van [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling op 12 mei 2024 te Diemen;
zaak B
feit 1mishandeling van zijn levensgezel [slachtoffer] op 11 juli 2024 te Uithoorn;
feit 2bedreiging van [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling op 11 juli 2024 te Uithoorn;
zaak C
opzettelijk en wederrechtelijk beschadigen van de auto van [slachtoffer] in de periode van 8 maart 2024 tot en met 12 mei 2024 te Amsterdam, Almere en Diemen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A feit 1: mishandelingen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder feit 1 ten laste gelegde mishandelingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden gelet op de aangifte, de foto’s van het letsel, de letselbeschrijving, de getuigenverklaringen en de deels bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
Zaak A feit 2 en zaak C: bedreiging en beschadigingen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedreiging van aangeefster en de beschadiging van haar auto op 12 mei 2024 bewezen kunnen worden. Aangeefster heeft aangifte gedaan van de beschadiging en een getuige heeft ook verklaard over de beschadiging van de auto door verdachte. Daarbij heeft die getuige verklaard dat verdachte de bedreigingen jegens aangeefster geuit heeft. Het dossier bevat verder een uitwerking van een audio-opname van een telefoongesprek tussen verdachte en aangeefster van die avond. Hierin zijn weliswaar niet de precieze woorden van de bedreiging te horen, maar blijkt wel de context van het gesprek en zijn de vele scheldwoorden die verdachte heeft gebruikt goed te horen. Beide feiten gepleegd op 12 mei 2024 kunnen dan ook bewezen worden.
De beschadiging van de auto van aangeefster op 8 maart 2024 kan worden bewezen gelet op haar aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
Zaak B: mishandeling en bedreiging
De bedreiging en mishandeling gepleegd op 11 juli 2024 kunnen op grond van de aangifte, de getuigenverklaring en de foto’s van het letsel eveneens wettig en overtuigend bewezen worden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Zaak A feit 1: mishandelingen
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een aantal in zaak A ten laste gelegde mishandelingen verweer gevoerd.
Ten aanzien van 24 maart 2024 heeft verdachte bekend te hebben geschopt maar hij ontkent de keel van aangeefster te hebben dichtgedrukt. Ten aanzien van 7 april 2024 ontkent verdachte ook de keel te hebben dichtgedrukt. De raadsvrouw stelt dat verdachte voor dit dichtdrukken van de keel dient te worden vrijgesproken, gelet op zijn verklaring en het ontbreken van steunbewijs in het dossier.
Op 21 april 2024 zou verdachte aangeefster hebben geslagen. Verdachte ontkent dit te hebben gedaan. Gelet op een gebrek aan bewijs voor dat deel, dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de mishandeling op 15 mei 2024 is ten laste gelegd dat aangeefster door het haren trekken met haar hoofd tegen de muur is gekomen. Verdachte bekent dat hij op die dag aangeefster aan haar haren heeft getrokken. Uit zijn verklaring ter zitting en het dossier volgt echter niet dat zij als gevolg van het trekken aan de haren met haar hoofd tegen de muur is gekomen. De raadsvrouw stelt daarom ook hier dat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
Zaak A feit 2: bedreiging
De raadsvrouw stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor de vermeende bedreiging nu alleen de getuige heeft verklaard dat verdachte de bedreiging zou hebben geuit. De aangeefster verklaart dat verdachte de taxichauffeur zou hebben bedreigd, maar verklaart niet over een bedreiging die aan haar gericht zou zijn. Ook uit de uitwerking van de audio-opname die in het dossier zit, blijkt niet dat verdachte de bedreiging richting aangeefster heeft geuit. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van de bedreiging.
Zaak B: mishandeling en bedreiging
De raadsvrouw stelt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het vermeende dichtknijpen van de keel en het tegen de auto gooien van aangeefster. Verdachte ontkent dit te hebben gedaan. Het steunbewijs uit het dossier ten aanzien van het incident op die dag past ook bij de verklaring van verdachte.
Zaak C: beschadigingen
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de beschadiging van de auto van aangeefster op 12 mei 2024. Aangeefster heeft hiervan pas op 30 oktober 2024 aangifte gedaan terwijl zij in een eerdere aangifte ook al over een incident op 12 mei 2024 heeft verklaard. Zij heeft toen niks gezegd over een beschadiging van haar auto. Ook is niet gespecificeerd welke beschadigingen verdachte zou hebben aangebracht. Haar aangifte van 30 oktober 2024 bevat ook geen foto’s van de vermeende beschadigingen. Ook de getuige verklaart pas twee maanden na dato. Zijn verklaring ten aanzien van de schade komt niet overeen met de verklaring van aangeefster. Het dossier bevat onvoldoende overtuigend bewijs voor de beschadiging van de auto op 12 mei 2024. De raadsvrouw meent dat verdachte hiervan dan ook dient te worden vrijgesproken. Ook voor de beschadiging op 8 maart 2024 bevat het dossier onvoldoende bewijs ten aanzien van de schade die zou zijn toegebracht en de staat van de auto voor en na het vermeende feit.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak zaak A feit 2: bedreiging
De rechtbank oordeelt dat het dossier ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging op 12 mei 2024 onvoldoende wettig bewijs bevat. Slechts de getuige verklaart dat aangeefster zou zijn bedreigd door verdachte. Aangeefster verklaart hierover zelf niet. Uit de uitwerking van de audio-opname blijkt dat verdachte de getuige wel heeft bedreigd, maar niet blijkt dat hij dit ook doet ten aanzien van aangeefster. De rechtbank zal hem dan ook vrijspreken van deze bedreiging.
Betrouwbaarheid en steunbewijs
Het bewijs dat verdachte de tenlastegelegde mishandelingen heeft gepleegd, kan niet uitsluitend worden gebaseerd op de verklaringen van alleen aangeefster. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en vervolgens of deze in voldoende mate wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daarbij is niet vereist dat elk onderdeel van de tenlastelegging steun vindt in meerdere bewijsmiddelen. Daarnaast hoeft het steunbewijs ook geen betrekking te hebben op de ten laste gelegde gedragingen. Voldoende is dat het steunbewijs de verklaring van de aangeefster op concrete en wezenlijke punten bevestigt.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Aangeefster heeft gedetailleerd verklaard over de mishandelingen. De verklaring van aangeefster wordt ook in veel van de gevallen bevestigd door de foto’s van het letsel op haar lichaam. Hier tegenover staat de deels ontkennende verklaring van verdachte. Verdachte bekent bij meerdere incidenten een deel van de geweldshandelingen te hebben verricht, maar ontkent tegelijkertijd ook bepaalde andere geweldshandelingen te hebben verricht. De rechtbank zal de zaken hieronder per incident bespreken.
Zaak A feit 1: mishandelingen
Mishandeling 3 februari 2024 en 4 maart 2024
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 3 februari 2024 en 4 maart 2024 aangeefster heeft geknepen en geduwd. Aangeefster heeft dit verklaard in haar aangifte. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster op die dagen heeft vastgepakt. Het dossier bevat naast de aangifte van aangeefster ook verschillende foto’s waarop fysiek letsel in de vorm van blauwe en rode plekken op haar lichaam te zien is. Op de foto van 3 februari 2024 is te zien dat aangeefster rode plekken in haar nek en kaak heeft. Op de foto van 4 maart 2024is te zien dat aangeefster blauwe plekken op haar bovenarm heeft. In beide gevallen past het letsel dat bij haar te zien is bij de verklaring die zij heeft gegeven ten aanzien van het geweld van verdachte. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat verdachte aangeefster slechts heeft vastgepakt zoals hij ter zitting heeft verklaard. De rechtbank acht beide mishandelingen bewezen.
Mishandeling 24 maart 2024
Ten aanzien van de mishandeling op 24 maart 2024 bekent verdachte dat hij aangeefster heeft geschopt, ook toen aangeefster op de grond lag, maar geeft ter zitting aan dat hij zich niet meer kan herinneren of hij haar keel heeft dichtgedrukt.. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster en acht daarom zowel het schoppen als het dichtdrukken van de keel van aangeefster op 24 maart 2024 bewezen.
Mishandeling 7 april 2024
Ook ten aanzien van 7 april 2024 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft geschopt. Aangeefster verklaart dit in haar aangifte. Verdachte heeft op zitting verklaard wel geweld te hebben gebruikt, maar niet de ten laste gelegde handelingen te hebben uitgevoerd. Het dossier bevat naast de aangifte opnieuw foto’s van het letsel van aangeefster met de datum van 8 april 2024. Op de foto’s zijn de benen van aangeefster te zien met blauwe en rode plekken rond haar knieën en enkel. Dit letsel en de datum van het letsel past bij de verklaring van aangeefster. De rechtbank acht niet aannemelijk geworden dat verdachte aangeefster slechts heeft vastgepakt. Het schoppen acht de rechtbank dan ook bewezen. Het gedeelte uit de tenlastelegging dat ziet op het dichtdrukken van de keel acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen, nu aangeefster enkel heeft verklaard over het vastpakken van haar keel door verdachte en niet over het dichtdrukken van haar keel. De rechtbank zal verdachte voor dit gedeelte vrijspreken.
Mishandeling 21 april 2024
Op 21 april 2024 zou verdachte aangeefster hebben geslagen en geknepen. Verdachte verklaart ter zitting dat hij haar op die dag stevig heeft vastgepakt en haar op de grond heeft gegooid. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zijn handelen hiermee bagatelliseert, gelet op de foto’s die het dossier bevat van 22 april 2024 waarop blauwe en rode plekken op de armen van aangeefster te zien zijn. Dit letsel ontstaat niet bij slechts stevig vastpakken maar wel bij knijpen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster nu het dossier op meerdere punten steunbewijs biedt voor haar verklaring. De rechtbank acht daarom zowel het slaan als het knijpen op 21 april 2024 bewezen.
Mishandeling 15 mei 2024
Gelet op de aangifte de bekennende verklaring van verdachte ter zitting, acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangeefster aan haar haar heeft getrokken. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat aangeefster als gevolg van dit harentrekken met haar hoofd tegen een muur is gekomen. De rechtbank zal verdachte van dit gedeelte dan ook vrijspreken. Het trekken aan de haren acht de rechtbank wel bewezen en levert een mishandeling op.
Mishandeling 1 juni 2024
Ten aanzien van de mishandeling op 1 juni 2024 heeft de verdediging geen verweer gevoerd. Gelet op de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte en de foto’s van het letsel acht de rechtbank deze mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Zaak B: mishandeling en bedreiging op 11 juli 2024
Ten aanzien van de mishandeling op 11 juli 2024 stelt verdachte dat hij de keel van aangeefster niet heeft dichtgeknepen. De rechtbank acht dit gelet op de aangifte en getuigenverklaring wel bewezen. De getuige verklaart erg gedetailleerd over de mishandeling en de bedreiging. Hij verklaart dat hij eerst ziet dat verdachte aangeefster om haar keel pakte en later ziet hoe hij zijn hand voor haar mond doet. De ontkennende verklaring van verdachte ten aanzien van dit punt doet hier niet aan af. De rechtbank acht naast de mishandeling van aangeefster ook bewezen dat verdachte haar op die dag heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven.
Zaak C: beschadigingen auto op 8 maart 2024 en 12 mei 2024
Ter zitting heeft verdachte bekend dat hij op 8 maart 2024 tegen de auto van aangeefster heeft getrapt. Aangeefster heeft bij de politie hierover verklaard dat verdachte op die dag met het trappen en slaan meerdere deuken en beschadigingen in haar auto heeft gemaakt.
Ten aanzien van de beschadiging van de auto op 12 mei 2024 verklaren aangeefster en de getuige dat verdachte de auto aan het beschadigen was toen zij bij de garage aankwamen. Aangeefster heeft bij de politie verklaard dat haar auto hierdoor beschadigingen had die de auto eerder niet had. Zij heeft deze grofweg laten taxeren.
Uit de bijlagen van door haar ingediende vordering tot schadevergoeding blijkt dat aangeefster daadwerkelijk schade aan haar auto had. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat verdachte op beide dagen met zijn handelen beschadigingen aan de auto heeft aangebracht. Voor de bewezenverklaring hiervan acht de rechtbank niet relevant welke specifieke schade op welke dag is gemaakt. Op 8 maart 2024 betroffen het onder meer deuken en op 12 mei 2024 had de auto ook nieuwe schade die aangeefster heeft laten taxeren. De rechtbank acht deze beide feiten dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
zaak A
feit 1
op tijdstippen in de periode vanaf 3 februari 2024 tot en met 1 juni 2024 te Amsterdam zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door meermaals,
op 3 februari 2024
- te knijpen en te duwen tegen en in het lichaam van die [slachtoffer] en
op 4 maart 2024
- te knijpen en te duwen tegen en in het lichaam van die [slachtoffer] en
op 24 maart 2024
- tegen het lichaam te schoppen en met zijn, verdachtes, hand de keel van die [slachtoffer] dicht te drukken en
op 7 april 2024
- tegen het been te schoppen en
op 21 april 2024
- tegen het lichaam te slaan en die [slachtoffer] te knijpen en
op 15 mei 2024
- die [slachtoffer] aan diens haren te trekken en
op 1 juni 2024,
- tegen het lichaam te slaan en te schoppen en
- vervolgens terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermalen met scherpe en puntige voorwerpen tegen het hoofd en lichaam te gooien;
zaak B
feit 1
op 11 juli 2024 te Uithoorn, zijn levensgezel/partner, [slachtoffer] , heeft mishandeld door:
- de keel van die [slachtoffer] (hardhandig) vast te pakken en dicht te knijpen, en
- zijn hand op de mond van die [slachtoffer] te leggen en te houden, en
- de onderkant van het gezicht van die [slachtoffer] (hardhandig) vast te pakken, en
- het lichaam van die [slachtoffer] (hardhandig) vast te pakken, en
- die [slachtoffer] (hardhandig) tegen de auto aan te duwen en/of gooien;
feit 2
op 11 juli 2024 te Uithoorn [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Als je durft de politie te bellen ga ik je vermoorden", en
- " Ik ga je vermoorden", en
- " Ik ga je doodmaken als je de politie iets vertelt",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
zaak C
op 8 maart 2024 en 12 mei 2024 te Almere en Diemen opzettelijk en wederrechtelijk een auto (BMW 320d met kenteken [kentekennummer] ) die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder zaak A, B en C bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 412 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd dat de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals de reclassering heeft geadviseerd in haar rapporten van 9 mei 2025 en 20 mei 2025. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd. Al deze voorwaarden moeten dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank dient te volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsvrouw verzoekt om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Ten aanzien van de gevorderde bijzondere voorwaarden verzoekt de raadsvrouw primair om af te zien van oplegging van elektronische monitoring gelet op de ernstige beperking van de vrijheid van verdachte die deze voorwaarde met zich meebrengt. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw om af te zien van het opleggen van een locatiegebod. Meer subsidiair verzoekt de raadsvrouw om het locatieverbod en -gebod nader te specificeren en te beperken.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen mishandelen van zijn partner, aan bedreiging van zijn partner en beschadiging van haar eigendom. Met zijn handelen heeft hij op ernstige wijze inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en psychische integriteit. Zij heeft aan één van de mishandelingen een flink litteken op haar been overgehouden. Huiselijk geweld is een van de meest ingrijpende vormen van geweld: het vindt plaats binnen de privésfeer, waar iemand zich veilig zou moeten voelen. Het is algemeen bekend dat huiselijk geweld een bijzonder destructieve vorm van geweld is, waarvan de gevolgen jarenlang kunnen doorwerken in het leven van het slachtoffer en diepe psychische sporen kunnen achterlaten. Het tast het gevoel van eigenwaarde aan, leidt tot gevoelens van angst en wantrouwen en veroorzaakt niet zelden sociaal isolement. In de relatie tussen verdachte en het slachtoffer was er sprake van een structureel patroon van controle, intimidatie en onderdrukking, waarin de verdachte herhaaldelijk zijn fysieke overwicht heeft misbruikt. Dat de feiten psychisch grote indruk hebben gemaakt op het slachtoffer, bleek ook ter zitting uit haar slachtofferverklaring. Geweldsincidenten dragen bovendien ook bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Er is hier sprake van een verregaande vorm van huiselijk geweld. Waar het geweld zich aanvankelijk binnenshuis afspeelde, verplaatste dat zich in de loop der tijd ook naar geweldsincidenten buitenshuis. De rechtbank ziet hier een patroon, waarbij de intensiteit van de incidenten en het gebruikte geweld steeds oplopen. Verontrustend is bovendien dat verdachte zich in enkele gevallen niet liet weerhouden door de aanwezigheid van derden; zelfs toen bleef hij geweld gebruiken. Dit duidt op een patroon van toenemende agressie en verlies van controle. De rechtbank vreest hierdoor voor verdere escalatie met mogelijk fatale gevolgen voor het slachtoffer. In dit kader wijst de rechtbank op het reële risico voor femicide: geweld gepleegd door een (ex-)partner tegen een vrouw dat leidt tot de dood. Dit vormt een groot maatschappelijk probleem en het zijn zeer ernstige feiten die de samenleving in ernstige mate schokken en waarbij veelvuldig blijkt hoe moeilijk het is vrouwen en meisjes hiertegen te beschermen. In dit geval zijn er meerdere risicofactoren aanwezig: het escalerende fysieke geweld (waaronder het bij de keel grijpen van het slachtoffer), het controlerende gedrag, de jaloezie en de doodsbedreigingen. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat zij daadwerkelijk vreest voor haar leven en zich beperkt voelt in haar vrijheid om een normaal bestaan te kunnen leiden. Niet dat verdachte daar rekening mee houdt; hij heeft laten zien elke gestelde grens over te gaan door meerdere keren het contactverbod met het slachtoffer te overschrijden. Hiermee negeerde hij niet alleen het strafrechtelijk kader, maar maakte hij ook opnieuw inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dit versterkt de gevoelens van onveiligheid en angst. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat hij geen volledige verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. De rechtbank acht het van groot belang om dergelijke feiten krachtig te veroordelen, mede ter bescherming van (potentiële) slachtoffers en ter voorkoming van verdere escalatie.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor enig strafbaar feit veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van dr. C. Classens, gz-psycholoog, d.d. 20 februari 2025 en de reclasseringsrapporten van 9 mei 2025 en 20 mei 2025. Uit het Pro Justitia rapport blijkt dat verdachte een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft die zijn handelen tijdens het plegen van de feiten ook beïnvloedde. De psycholoog adviseert de rechtbank om die reden om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank neemt dit advies over en laat de verminderde toerekeningsvatbaarheid meewegen in de straftoemeting.
Straf
De rechtbank acht noodzakelijk dat verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegdkrijgt. Aan dit voorwaardelijke strafdeel dient een strak kader met bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld om verdachte ervan te weerhouden opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en om het slachtoffer te beschermen.
De rechtbank acht, gelet op voorgaande, een gevangenisstraf voor de duur van 413 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar gepast. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatiegebod. De rechtbank ziet de meerwaarde hiervan onvoldoende, nu het doel de bescherming van het slachtoffer is. Die bescherming wordt geboden door middel van alle overige bijzondere voorwaarden, inclusief het locatieverbod rondom locaties waar het slachtoffer haar dagelijks leven doorbrengt. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte – na ommekomst van zijn detentie – in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn leven op te pakken en werk en woonruimte te vinden. Dit zal naar verwachting een recidivebeperkend effect hebben. Het locatiegebod ziet toe op de woning van de ouders van verdachte. Het is in verband met dit effect onwenselijk als verdachte in een situatie terecht komt waarin hij aan deze woning wordt gebonden en aldus beperkt wordt in het opbouwen van zijn leven.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot immateriële schadevergoeding goed is onderbouwd en geheel kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot materiële schadevergoeding sluit de officier van justitie zich aan bij het voorstel van de raadsman van de benadeelde partij, namelijk dat € 1.564,30 op de materiële schadevergoeding in mindering dient te worden gebracht. Dit zijn kosten die zijn gemaakt voor herstel van de schade op het dak van de auto van benadeelde. Niet is komen vast te staan dat die schade is ontstaan bij de beschadiging van de auto op 8 maart 2024 of 12 mei 2024. De vordering tot vergoeding van materiële schade dient daarom te worden toegewezen tot een bedrag van € 6.620,67.
8.2.
Standpunt van de verdediging
Primair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat de benadeelde partij geheel niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot vergoeding van materiële schade nu de raadsvrouw vrijspraak heeft bepleit voor de vermeende beschadiging van de auto op 8 maart 2024 en 12 mei 2024. Er is onvoldoende vastgesteld wanneer welke schade aan de auto is toegebracht. Uit de vordering blijkt ook niet wat de staat van de auto was voor en na de datum van de vermeende beschadiging. Indien de rechtbank toch een bedrag toewijst, verzoekt de raadsvrouw de rechtbank het bedrag te matigen tot maximaal € 3.000,-. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de raadsvrouw om maximaal € 2.500,- toe te wijzen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 8.184,97 (achtduizend honderdvierentachtig euro en zevenennegentig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 6.500,-
(zesduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.3.1.
Materiële schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder zaak C bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is tot een bedrag van € 3.000,- betwist. De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 8 maart 2024 en 12 mei 2024 de auto van verdachte heeft beschadigd. De rechtbank stelt vast dat het gevorderde materiële bedrag niet voldoende met stukken is onderbouwd nu niet precies blijkt welke schade op welke dag is toegebracht. Zo blijkt uit het dossier dat de schade aan het dak van de auto niet op 8 maart 2024 of 12 mei 2024 is toegebracht, maar worden de kosten voor het herstellen van die schade wel in de vordering meegenomen. De rechtbank zal daarom gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid voor het begroten van de geleden schade. Zij maakt hierbij gebruik van de reparatiekosten die als bijlage 1 bij de vordering zijn gevoegd.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 5.000,- (vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.3.2.
Immateriële schadevergoeding
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op haar persoonlijke levenssfeer en haar lichamelijke integriteit.
Benadeelde heeft fysiek letsel opgelopen in de vorm van vele blauwe plekken en een snijwond die een blijvend litteken achterlaat. Met name dit litteken is voor benadeelde een blijvende herinnering aan een traumatische ervaring. Daarnaast danst zij op professioneel niveau. Hierin ondervindt zij dus ook nadeel van het litteken, doordat de dans outfits het litteken niet verhullen en bij (professionele) dans de aandacht op haar lichaam en al haar bewegingen ligt. Een dergelijk ontsierend litteken boven de knie is ook dan bijzonder vervelend.
Naast dit fysieke letsel heeft verdachte ook geestelijk letsel aangericht bij benadeelde. Zij is voor een lange periode mishandeld door haar partner, de persoon bij wie zij juist het meest veilig hoort te zijn. Hij bedreigde haar met de dood en paste steeds grover wordend geweld toe. Zelfs gedurende de drie maal dat de voorlopige hechtenis werd geschorst in de aanloop naar de behandeling van deze zaak, heeft verdachte het contactverbod overtreden en zelfs nieuwe strafbare feiten jegens benadeelde gepleegd. Uit de vordering van benadeelde blijkt dat zij inmiddels ook onder behandeling is van een psycholoog. Het is dan ook geheel invoelbaar dat benadeelde van deze feiten mentale problemen ondervindt in haar dagelijks leven.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist door de verdediging. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 5.000,- (vijfduizend euro).
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 10.000,- (tienduizend euro).
Voorlopige hechtenis
De raadsvrouw heeft verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen. Gezien het verloop van de drie periodes dat de voorlopige hechtenis was geschorst en gezien de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de straf in deze strafzaak, ziet de rechtbank geen aanleiding het verzoek toe te wijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 57, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A
feit 1mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel meermalen gepleegd;
zaak B
feit 1mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
feit 2bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
zaak C
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
413 (vierhonderddertien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB te Arnhem. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door GGZ-instelling Inforsa - Arkin of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met het slachtoffer zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Locatieverbod (met elektronische monitoring)
Het wordt veroordeelde verboden zich te bevinden in de vier verboden gebieden, zoals opgenomen is in bijlage III bij dit vonnis, zolang het Openbaar Ministerie deze verboden nodig vindt. De verboden gebieden betreffen:

1.Almere (zie bijlage III);

2. Amstelveen (zie
bijlage III);
3. Dansschool [naam 1] , locaties:
 [adres 2] (zie
bijlage III),
 [adres 3] ,
 [adres 4] ;
4. Dansschool [naam 2] , [adres 5] (zie
bijlage III);
5. Dansschool [naam 3] , [adres 6] (zie
bijlage III);
6. Dansschool [naam 4] , [adres 7] ;
7. Dansschool [naam 5] , [adres 8] ;
8. Dansschool [naam 6] , locaties:
 [adres 9] ,
 [adres 10] (zie
bijlage III);
9. Dansschool [naam 7] [adres 11] ;
10. Dansschool [naam 8] , [adres 12] (zie
bijlage III).
Ten aanzien van elektronische monitoring, het locatieverbod:
Veroordeelde werkt mee aan elektronische monitoring van dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat veroordeelde in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering (de invulling van) de verboden gebieden wijzigen of het locatieverbod laten vervallen.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jaren
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op 26 oktober 1989 te Lelystad; en
  • zich

1.Almere (zie bijlage III);

2. Amstelveen (zie
bijlage III);
3. Dansschool [naam 1] , locaties:
 [adres 2] (zie
bijlage III),
 [adres 3] ,
 [adres 4] ;
4. Dansschool [naam 2] , [adres 5] (zie
bijlage III);
5. Dansschool [naam 3] , [adres 6] (zie
bijlage III);
6. Dansschool [naam 4] , [adres 7] ;
7. Dansschool [naam 5] , [adres 8] ;
8. Dansschool [naam 6] , locaties:
 [adres 9] ,
 [adres 10] (zie
bijlage III);
9. Dansschool [naam 7] [adres 11] ;
10. Dansschool [naam 8] , [adres 12] (zie
bijlage III).
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt twee weken voor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechtbank, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 maart 2024 voor wat betreft € 2.500,- van de schade, 12 mei 2024 voor wat betreft € 2.500,- van de schade en 3 februari 2024 voor wat betreft de overige € 5.000,- aan schade) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 10.000,- (tienduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 maart 2024 voor wat betreft € 2.500,- van de schade, 12 mei 2024 voor wat betreft € 2.500,- van de schade en 3 februari 2024 voor wat betreft de overige € 5.000,- aan schade) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en L. Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.T. Lo Dico, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2025.