ECLI:NL:RBAMS:2025:3728

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
768975
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid voorzieningenrechter in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst en arbitrage

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, [eiser], en gedaagde, FEITENG COMPOSITES (EUROPE) B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. van Gerven, heeft vorderingen ingesteld op basis van een arbeidsovereenkomst die volgens hem van toepassing zou zijn. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D. van Gerven en mr. A.J.A. Leemans, heeft echter betwist dat de voorzieningenrechter bevoegd is om de vorderingen te behandelen, omdat partijen een arbitragebeding hebben opgenomen in een service agreement die van toepassing is op hun relatie. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst, die door eiser werd ingeroepen, niet bekrachtigd is na de oprichting van gedaagde en dat er geen loonbetalingen hebben plaatsgevonden op basis van deze overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat hij zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van eiser, omdat de geschillen onderworpen zijn aan arbitrage bij het ICC. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 8.146,00, inclusief wettelijke rente indien deze kosten niet tijdig worden voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
Zaaknummer: C/13/768975 / KG ZA 25-349 VVV/KH
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding van 28 mei 2025
in de zaak van

1.[eiser] ,

wonende te [woonplaats] (Zwitserland),
2. De vennootschap naar Zwitsers recht
DIPLAST GMBH,
gevestigd te Bremgarten (Zwitserland),
eisers bij dagvaarding van 19 mei 2025,
advocaat: mr. E.H.J. van Gerven te Someren,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
FEITENG COMPOSITES (EUROPE) B.V.,
gevestigd te Venray,
gedaagde,
advocaten: mr. D. van Gerven en mr. A.J.A. Leemans te Rotterdam.
Het kort geding wordt gehouden in de rechtbank Amsterdam.
De zaak wordt behandeld door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, en mr. K. Hogeman als griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
- aan de zijde van eisers: [eiser] (eiser sub 1) met zijn advocaat
- aan de zijde van gedaagde: [naam] ( [naam functie] ) met zijn advocaten.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling op 28 mei 2025 hebben eisers de dagvaarding toegelicht voor zover dat betrekking heeft op de bevoegdheid van de voorzieningenrechter. Gedaagde heeft op dat punt verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Eisers hebben daarnaast pleitaantekeningen ingebracht. De behandeling van de zaak is gesloten en de voorzieningenrechter heeft op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 29a lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit proces-verbaal opgemaakt, dat op 30 mei 2025 aan partijen wordt afgegeven.

2.De beoordeling

2.1.
De voorzieningenrechter acht zich niet bevoegd. De vorderingen van eisers zijn gebaseerd op een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] (eiser sub 1) en gedaagde, die getekend is op 22 augustus 2023.
2.2.
Gedaagde is opgericht op 23 oktober 2023. Gedaagde stelt dat de arbeidsovereenkomst na haar oprichting niet is bekrachtigd en derhalve niet geldt en dat de diensten laatstelijk verleend werden op grond van de wel geldende service agreement van 25 november 2023 tussen Diplast GmbH en Zhangjiagang Feiteng New Composite Materials Co. Ltd (hierna: de Service Agreement). De Service Agreement bevat een ruim geformuleerd arbitragebeding op grond waarvan alle conflicten met betrekking tot de relatie tussen de partijen bij de Service Agreement onderworpen worden aan arbitrage bij het ICC.
2.3.
Nu gedaagde is opgericht op 23 oktober 2023 kan de nadien gesloten arbeidsovereenkomst haar slechts binden indien zij na oprichting bekrachtigd is. [eiser] heeft aangevoerd dat hij bij de oprichting benoemd is tot directeur en dat dat moet zijn gebeurd uit hoofde van die arbeidsovereenkomst, die daardoor zou zijn bekrachtigd. Bovendien blijkt uit notulen van een vergadering van 2024 dat is gesproken over het toevoegen van een aanvullende overeenkomst aan de bestaande “Director Employment Agreement” tussen FT-CN/FT-EU en [eiser] .
2.4.
Tussen partijen staat vast dat loonbetalingen aan [eiser] nooit hebben plaatsgevonden. Vergoedingen zijn uitsluitend ontvangen op basis van facturatie door [eiser] (in het begin) en (later door) Diplast GmbH. Er is bovendien correspondentie uit 2024 waarin [eiser] aangeeft dat hij geen werknemer van gedaagde was.
2.5.
De beide door [eiser] aangevoerde omstandigheden betekenen niet dat vastgesteld kan worden dat de arbeidsovereenkomst overeenkomstig artikel 2:203 lid 1 Burgerlijk Wetboek bekrachtigd is. Een uitdrukkelijke bekrachtiging ontbreekt in elk geval. De directeursbenoeming kan ook haar grond vinden in de Service Agreement en aannemelijk is dat de werkzaamheden op die grond werden geleverd omdat betalingen plaatsvonden overeenkomstig die overeenkomst. En uit de passage in de vergadernotulen kan onvoldoende afgeleid worden dat daar de vóór de oprichting gesloten arbeidsovereenkomst bedoeld is. Stilzwijgende bekrachtiging door bij voorbeeld loonbetaling heeft niet plaatsgevonden. Uit het voorgaande volgt dat gedaagde niet gebonden is door de arbeidsovereenkomst, zodat op basis van de forumkeuze die daarin is opgenomen de rechtbank geen bevoegdheid toekomt. De Service Agreement voorziet in arbitrage bij het ICC. Het reglement daarvan voorziet in de mogelijkheid van een spoedprocedure. Het conflict is een conflict tussen de Zwitserse vennootschap (Diplast GmbH) en een Chinese vennootschap (Zhangjiagang Feiteng New Composite Materials Co. Ltd.) over vergoeding inzake de beëindiging van een service agreement. Er is onvoldoende gesteld om de bevoegdheid van de voorzieningenrechter aan te nemen voor het treffen van spoedeisende maatregelen.
2.6.
De conclusie van het bovenstaande is dat de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van eisers. Omdat eisers in het ongelijk zijn gesteld moeten zij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van gedaagde worden begroot op:
- griffierecht
6.861,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
8.146,00
2.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen van eisers,
3.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten van € 8.146,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met – indien het vonnis wordt betekend – € 92,00 plus de kosten van betekening,
3.3.
veroordeelt eisers tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. K. Hogeman.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.
Type: KH
Coll: MAH