ECLI:NL:RBAMS:2025:3795

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
C/13/766890 / KG ZA 25-229
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over meewerken aan Joodse echtscheiding en afgifte van paspoorten

In deze zaak, die op 22 april 2025 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen een vrouw en een man die in een religieuze echtscheiding verwikkeld zijn. De vrouw, eiseres in conventie, heeft de man aangeklaagd om hem te dwingen mee te werken aan de Joodse echtscheiding door het opstellen van een 'get', een religieuze scheidingsbrief. De man heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingediend, waarbij hij onder andere de verkoop van de echtelijke woning en de beleggingswoning heeft gevorderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw recht heeft op de paspoorten van de kinderen, aangezien zij de zorg voor hen heeft. De man is veroordeeld om de paspoorten binnen twee dagen na het vonnis aan de vrouw af te geven, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan voldoet. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw tot afgifte van de 'get' afgewezen, omdat de man een groot financieel risico loopt als de kwestie van de bruidsschat niet voorafgaand aan de afgifte van de 'get' wordt geregeld. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De zaak is van belang voor de juridische erkenning van religieuze echtscheidingen en de rechten van ouders in dergelijke procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/766890 / KG ZA 25-229 NB/LO
Vonnis in kort geding van 22 april 2025
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie bij dagvaarding van 31 maart 2025,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. du Bois te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. O. Asscher te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 8 april 2025 heeft de vrouw de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding en de akte wijziging van eis toegelicht. De man heeft verweer gevoerd en een tegenvordering (eis in reconventie) ingediend. De vrouw heeft de tegenvordering bestreden. Beide partijen hebben schriftelijke stukken en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig: partijen en hun advocaten, alsmede aan de zijde van de vrouw [naam 1] als (niet-beëdigde) tolk.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd op 25 maart 2015 te Jeruzalem (Israël). Dit (religieuze) huwelijk is ingeschreven in het Nederlandse huwelijksregister.
2.2.
Partijen zijn ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2016 te [geboorteplaats] en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2022 te [geboorteplaats] .
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan het [adres 1] (de echtelijke woning) en een woning aan de [adres 2] (de beleggingswoning). In verband met beide woningen zijn partijen hypothecaire leningen aangegaan bij ING Bank. Daarnaast hebben zij een overbruggingshypotheek, eveneens bij ING. De maandelijkse hypotheeklasten voor de echtelijke woning bedragen circa € 2.400,-. Voor de beleggingsbewoning betalen zij € 525,45 aan hypotheekrente en aflossing, en voor de overbruggingshypotheek rond de € 6.500 à € 7.000,- per jaar.
2.4.
De laatste hypotheekbetaling aan ING is gedaan op 1 juli 2024. De achterstand bedraagt inmiddels € 28.021,21.
2.5.
In twee e-mailberichten uit 2024 van de man aan de vrouw (in het Engels) spreekt de man over een
“mental illness”waarmee de vrouw zou zijn gediagnosticeerd.
2.6.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 5 december 2024 heeft deze rechtbank bepaald dat de kinderen aan de vrouw worden toevertrouwd, dat de vrouw gerechtigd is tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, dat de man met ingang van 1 januari 2025 € 350,- per kind per maand zal betalen aan kinderalimentatie en € 220,- bruto per maand aan partneralimentatie. Ook is een voorlopige zorgregeling bepaald, waarbij de kinderen een weekend per veertien dagen en iedere woensdagmiddag tot donderdagochtend bij de man verblijven, als ook gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
2.7.
Bij beschikking van 19 maart 2025 van deze rechtbank is op verzoek van de vrouw de echtscheiding uitgesproken. De beslissing over de nevenvoorzieningen is aangehouden. De man had verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw om de echtscheiding op voorhand uit te spreken, maar de rechtbank is daaraan voorbij gegaan.
2.8.
Op 25 maart 2025 heeft de vrouw een akte van berusting getekend. De man heeft die niet ondertekend. De echtscheiding is (dus) nog niet ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.
2.9.
De vrouw heeft het rabbinaat (Beth Din) van de Joodse Gemeente Amsterdam tweemaal verzocht partijen op te roepen voor de Joodse religieuze echtscheidingsprocedure, waarbij de man een rabbinaal schrijver de opdracht dient te geven een scheidingsbrief (een zogenoemde ‘get’) op te maken en deze vervolgens te (doen) overhandigen aan de vrouw. De man is twee keer niet verschenen.
2.10.
Op 25 maart 2025 heeft de vrouw zich voor de derde keer tot het Beth Din gewend, waarna het Beth Din partijen voor de derde keer heeft uitgenodigd voor het schrijven van de get, en wel op 9 april 2025.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De vrouw vordert – samengevat en na wijziging van eis – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
de man te bevelen om op 9 april 2025 te verschijnen voor het (Beth Din) rabbinaat te [woonplaats 2] , en mee te werken aan het tot stand komen van een rabbinale echtscheiding (afgifte van een ‘get’ aan de vrouw), op straffe van een dwangsom dan wel lijfsdwang;
de man te veroordelen de paspoorten van de kinderen af te geven aan de vrouw, op straffe van een dwangsom;
de man te veroordelen de hypotheekachterstand van € 28.021,21 te doen aflossen middels betaling aan ING en hem te veroordelen de maandelijkse hypotheeklasten te blijven betalen;
de man te veroordelen zich niet langer te mogen uitlaten over de geestestoestand van de vrouw, in welke context dan ook en ongeacht de strekking van de uitlating, op straffe van een dwangsom;
de man te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De man vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de echtelijke woning en het beleggingspand dienen te worden verkocht en dat de verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld na aflossing van de hypothecaire lening, overige schulden van partijen en voldoening van de resterende verkoopkosten;
  • te bepalen dat een van de door de man aangedragen makelaars de verkoop van de woningen op zich zal nemen;
  • te bepalen dat indien partijen niet binnen vier weken na vonnis gezamenlijk een makelaar opdracht hebben gegeven tot verkoop, de man bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan een door de voorzieningenrechter te benoemen makelaar tot verkoop van de echtelijke woning;
  • te bepalen dat indien partijen niet binnen twee weken na opdrachtverlening erin slagen om gezamenlijk een vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
  • te bepalen dat de vrouw onvoorwaardelijk dient mee te werken aan het verkooptraject, waaronder in ieder geval moet worden verstaan:
o het onroerend goed in nette staat ter beschikking stellen aan de makelaar, een eventuele fotograaf, geïnteresseerde kopers en overige activiteiten gericht op verkoop;
o het verschaffen van toegang tot de woning en het verhuurde gedeelte;
o het zich onthouden van handelingen die de verkoop tegenhouden;
o het zich voegen naar (bindende) adviezen van de makelaar, in het bijzonder over de verkoopprijs en de leveringsdatum;
o te bepalen dat, indien partijen het niet eens kunnen worden over een eventueel aanbod, de makelaar bindend adviseert over de verkoopprijs, waarbij wordt uitgegaan van een spoedige verkooptermijn van maximaal een half jaar;
  • te bepalen dat, wanneer de verkoopprijs bindend is vastgesteld, beide partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de verkoopovereenkomst en het notariële transport van de woning;
  • te bepalen dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten van de verkoop en de levering van de woning te dragen;
  • de vrouw te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
De vrouw voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Meewerken religieuze echtscheiding

5.1.
Voor een Joodse religieuze echtscheiding is vereist dat in opdracht van de man een (aan de vrouw te overhandigen) get wordt opgesteld door een rabbinaal schrijver. De vrouw kan andersom niet een get doen opstellen en die aan de man overhandigen. Om die reden vordert de vrouw de man te veroordelen mee te werken aan afgifte van de get. Een ander aspect bij de religieuze echtscheiding is de financiële verplichting van de man aan de vrouw. In de huwelijksakte,
de ketoeba, wordt vastgelegd welk bedrag de man bij scheiding aan de vrouw dient te betalen, als een soort bruidsschat/alimentatie. In het geval van partijen gaat het om US
$ 55.000,-.
5.2.
De man heeft gesteld dat hij geen bezwaar heeft tegen het afgeven van de get
an sich, maar wel tegen het financiële risico dat hij loopt als niet voor of tijdens het schrijven van de get afspraken worden gemaakt over de
ketoeba. De man stelt dat als de kwestie van de bruidsschat (waar de vrouw volgens hem geen recht op heeft) niet is geregeld wanneer de get wordt afgegeven, de vrouw de bruidsschat op ieder moment, ten overstaan van iedere rabbinale rechtbank ter wereld kan opeisen, waarbij het voor de man op dat moment vrijwel onmogelijk zal zijn om te bewijzen dat de vrouw vóór de echtscheiding geen recht had op de bruidsschat. Het Beth Din in [woonplaats 1] heeft verklaard dat zij zich wil beperken tot het verstrekken van de get en zich afzijdig wil houden van de kwestie van de bruidsschat. De man wil daarom alleen meewerken aan afgifte van de get als de vrouw afstand doet van de bruidsschat. Verder betwijfelt de man de onpartijdigheid van het Beth Din, nu de voorzitter van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK), dat de werkgever is van het rabbinaat van het Beth Din, een verklaring heeft gegeven in deze zaak ten voordele van de vrouw en ten nadele van de man. Het gebrek aan onpartijdigheid zou tot gevolg kunnen hebben dat de get niet kosher is en dus naar Joods recht niet geldig. Ook medewerking van de man onder dwang (als gevolg van een veroordeling daartoe) kan tot gevolg hebben dat de get niet kosher is en dat heeft weer tot gevolg dat de kinderen van partijen als onecht worden aangemerkt.
5.3.
De Hoge Raad heeft op 22 januari 1982 overwogen dat een weigering tot medewerking aan de totstandkoming van een rabbinale echtscheiding jegens de andere echtgenoot onrechtmatig kan zijn, immers in strijd kan komen met de zorgvuldigheid die hij in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van de persoon van zijn gescheiden echtgenoot in acht behoort te nemen. Of van onrechtmatigheid als bovenbedoeld sprake is, zal afhangen van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de vrouw bij uitblijven van een rabbinale echtscheiding na de ontbinding van het burgerlijk huwelijk in haar verdere levensmogelijkheden wordt beperkt, de aard en het gewicht van de bezwaren die bij de man tegen deze medewerking bestaan, en de kosten die aan die medewerking zijn verbonden, zulks mede in verband met de vermogenspositie van partijen en de eventuele bereidheid van de vrouw deze kosten ten dele of geheel voor haar rekening te nemen. [1]
5.4.
De vrouw heeft gesteld dat de man haar gevangen houdt in het huwelijk, en dat zij niet verder kan met haar leven zolang zij niet (ook) op religieuze wijze is gescheiden. Strikt genomen heeft zij daar gelijk in. Aan de andere kant heeft de man aangevoerd dat hij groot financieel risico loopt als de kwestie van de bruidsschat niet wordt geregeld vóór de afgifte van de get. Ter ondersteuning van zijn stelling heeft hij een verklaring overgelegd van rabbijn [naam 2] , die naar eigen zeggen met regelmaat in het kader van echtscheidingen in de rabbinale rechtbank van Antwerpen zit. De vrouw heeft betwist dat aan die verklaring enige waarde moet worden gehecht, nu [naam 2] geen opperrabbijn is en de titel rabbijn niet zoveel zegt. Zij heeft echter geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat de stelling van de man, dat zij de bruidsschat later kan opeisen als daarover niet is beslist bij afgifte van de get, niet juist is. Dat het Beth Din in [woonplaats 1] zich niet in de financiële afwikkeling wil mengen is door de vrouw niet of onvoldoende betwist. De man heeft er dus een groot (financieel) belang bij dat de kwestie van de bruidsschat wordt geregeld voor afgifte van de get. Het gaat immers om een groot bedrag, dat kennelijk is bedoeld als een soort alimentatie, terwijl de man al door deze rechtbank is veroordeeld tot betaling van kinder- en partneralimentatie. Het belang van de man om de financiële afwikkeling tegelijk met of vóór de echtscheiding te regelen weegt dan ook zwaarder dan het belang van de vrouw om op dit moment (voordat de gehele echtscheiding is geregeld) verder te kunnen met haar leven. De vordering tot afgifte van de get zal dan ook worden afgewezen.
Afgifte paspoorten
5.5.
De vrouw vordert afgifte van de paspoorten van de kinderen, nu de kinderen bij beschikking van 5 december 2024 aan haar zijn toevertrouwd. Zij heeft daar belang bij voor bijvoorbeeld medische zorg. Zo heeft de vrouw laatst problemen gehad bij het afhalen van medicijnen voor de zoon van partijen, omdat zij zijn paspoort niet kon laten zien. De man heeft die paspoorten bij zijn vertrek uit te echtelijke woning meegenomen, en stelt dat hij bang is dat de vrouw de kinderen mee zal nemen naar Israël.
5.6.
Uitgangspunt is dat degene aan wie de kinderen zijn toevertrouwd ook over de paspoorten beschikt. Van een gevaar voor ontvoering van de kinderen naar Israël is onvoldoende gebleken. De vrouw heeft betwist dat zij van plan is naar Israël te vertrekken. Dat de vader van de vrouw dat heeft voorgesteld in de onderhandelingen (zo blijkt uit de door de man vertaalde productie 5) wil niet zeggen dat de vrouw zelf dat ook wil. De man heeft nog verwezen naar productie 4, maar die is niet overgelegd. De vrouw kan bovendien niet zonder toestemming van de man met de kinderen naar het buitenland reizen, nu de man ook gezag heeft over de kinderen. De man zal daarom worden veroordeeld de paspoorten van de kinderen af te geven.
5.7.
De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd zoals in de beslissing is bepaald.
Betaling hypotheekachterstand
5.8.
Voor betaling van de hypotheekachterstand en de lopende maandelijkse lasten is geen rechtsgrond. In de eerste plaats gaat het om betaling aan een derde (ING), namens wie de vrouw geen vordering kan instellen tegen de man. Bovendien zijn beide partijen aansprakelijk voor de betaling van de hypotheeklasten. Bij de alimentatieberekening is (slechts) uitgegaan van een forfaitair woonbudget van € 1.137,- en niet van de situatie dat de man de totale hypotheeklast voor zijn rekening neemt. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar. Over de situatie met de hypotheekachterstand volgt hierna bij de reconventie meer.
Uitlatingen
5.9.
De man heeft zich in een aantal e-mailberichten onheus uitgelaten jegens de vrouw, onder meer over de (volgens de man) psychische gesteldheid van de vrouw. De man heeft erkend dat hij dat niet had moeten doen, en stelt dat hij zich alleen tegenover de vrouw op die manier heeft geuit en nooit tegenover derden. Uit de verklaringen die de vrouw heeft overgelegd kan ook niet worden afgeleid dat de man zich tegenover derden heeft uitgesproken over de psychische toestand van de vrouw. Nu de man heeft erkend dat hij fout zat, en heeft beloofd zich in de toekomst niet negatief uit te laten over de psychische gesteldheid van de vrouw, is voor een veroordeling op straffe van een dwangsom (nog) geen aanleiding. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in conventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De man heeft – kort gezegd – gevorderd de vrouw te veroordelen mee te werken aan verkoop van de echtelijke woning en de beleggingswoning.
6.2.
Duidelijk is dat partijen een groot probleem hebben met (in ieder geval) de bank. Niet alleen is er sprake van een grote achterstand in de hypotheek(rente)betalingen, ING is ook een (fraude)onderzoek gestart. De vrouw heeft aangekaart dat de man hypotheken heeft aangevraagd op basis van valse arbeidsovereenkomsten op haar naam. Daarom is in het kader van de alimentatie ten onrechte rekening gehouden met inkomsten aan haar zijde. Verder heeft zij mogelijk ook ten onrechte WW ontvangen. ING heeft laten weten de bankrelatie te willen beëindigen wegens gebrek aan vertrouwen, aldus de man.
6.3.
Aan de vrouw is bij beschikking van 5 december 2024 het uitsluitend gebruik van de woning toegekend. Dat betekent dat zij gedurende de procedure gerechtigd is tot het gebruik van de woning. Gelet daarop, en op de omstandigheid dat zij daar met twee jonge kinderen woont en geen familie in Nederland heeft waar zij terecht kan, zal de vordering tot medewerking aan verkoop van de echtelijke woning worden afgewezen. De beleggingswoning kan wel worden verkocht. De vrouw heeft ter zitting laten weten daar geen bezwaar tegen te hebben en heeft haar verweer daartegen ingetrokken. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de vrouw zal meewerken aan het verkooptraject van de beleggingswoning, zodat de man geen belang meer heeft bij een veroordeling. Overigens is het de vraag hoe lang de bank deze situatie nog zal gedogen, er is immers al meer dan 8 maanden geen hypotheekrente betaald, en volgens de man heeft de bank aangekondigd beide woningen te gaan executeren. De beschikking voorlopige voorzieningen van 5 december 2024 geldt tussen partijen, maar de bank staat daarbuiten. Het is aan partijen om hiervoor een oplossing te vinden.
6.4.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt de man om binnen 2 dagen na de dag van dit vonnis de paspoorten van de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] af te geven aan de vrouw,
7.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,-voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 7.1 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt,
7.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.6.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L. Oostinga, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2025. [2]

Voetnoten

1.HR 22 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4319.
2.type: LO