ECLI:NL:RBAMS:2025:3879

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
81/099763-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het onderzoek Kapra

In de zaak tegen de veroordeelde, geboren in 1952 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde uit misdrijf afkomstige gelden heeft ontvangen en deze heeft witgewassen. De vordering van de officier van justitie, die strekte tot het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel, werd door de rechtbank beoordeeld. De rechtbank schat het voordeel op een totaalbedrag van € 190.750,35, bestaande uit € 158.350,35 aan ontvangen gelden en € 32.400,- aan het vruchtgebruik van een woning. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 284.085,- en later werd verlaagd naar € 240.072,-, in haar oordeel meegenomen. De verdediging betwistte dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten en voerde aan dat de gelden uit legale bronnen afkomstig waren. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering gegrond was op het plegen van gewoontewitwassen en dat de verdediging onvoldoende bewijs had geleverd om de claims te weerleggen. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat, en bepaalde de duur van de gijzeling op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/099763-21 (onderzoek Kapra; ontneming)
Datum uitspraak: 10 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 1952 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
met als laatst opgegeven woonadres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2025. Op 10 juni 2025 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft de zaak tegen [veroordeelde] (hierna: [veroordeelde] ) gelijktijdig – doch niet gevoegd – behandeld met de zaken tegen [medeverdachte] (81/099804-21 & 81/082605-23) (hierna: [medeverdachte] ), medeverdachte in het onderzoek Kapra.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 12 maart 2024 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 284.085,-.
Gezien de stukken begrijpt de rechtbank de vordering zo dat deze is gegrond op het plegen van gewoontewitwassen waarvoor [veroordeelde] op 10 juni 2025 door de rechtbank Amsterdam in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van € 240.072,-. De oorspronkelijke vordering dient aangepast te worden naar dit bedrag, omdat een berekening in de ontnemingsrapportage niet klopt. De vordering bestaat uit het voordeel dat [veroordeelde] heeft genoten van de van misdrijf afkomstige gelden die ze van [medeverdachte] heeft ontvangen, totaal € 207.672,-, en het vruchtgebruik van de woning van [medeverdachte] in [adres] voor een bedrag van € 32.400,-. Er wordt van een andere waarde van het vruchtgebruik van de woning uitgegaan, omdat de berekening van de waarde van de woning in de ontnemingsrapportage niet klopt. Het aangepaste bedrag is gebaseerd op het bedrag aan huur dat [veroordeelde] betaalde voor haar vorige woning in [land] , namelijk € 600,- per maand en de periode dat ze in de woning van [medeverdachte] verbleef, te weten 4,5 jaar.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, omdat [veroordeelde] geen wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Net als in de hoofdzaak, betwist de verdediging dat de door [veroordeelde] ontvangen gelden uit misdrijf afkomstig zijn en daarmee als wederrechtelijk verkregen voordeel zijn aan te merken. Wat betreft de woning in [adres] , stelt de verdediging zich op het standpunt dat [veroordeelde] deze woning heeft betaald van haar eigen geld, waardoor er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat het ontnemingsbedrag in de vordering moet worden gematigd, omdat de gelden die [veroordeelde] heeft ontvangen grotendeels ten bate van [medeverdachte] zijn uitgegeven. Voorts is de berekening van het Openbaar Ministerie voor de waarde van het vruchtgebruik van de woning te speculatief. Er is onvoldoende onderbouwd waarom dit bedrag een juiste representatie is voor het vruchtgebruik van de woning.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan op vordering van het Openbaar Ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit dat feit (lid 1). Daartoe moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van het bewezenverklaarde. Daarnaast kan de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen (lid 3). De rechtbank stelt het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. Onder voordeel is de besparing van kosten begrepen (lid 5).
De rechtbank heeft in het vonnis in de onderliggende strafzaak bewezen verklaard dat veroordeelde in de periode van januari 2017 tot en met april 2021 diverse geldbedragen en goederen heeft witgewassen. De rechtbank ontleent de hierna volgende schatting van het daarmee verkregen wederrechtelijk voordeel aan de redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen in de strafzaak. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Het in het ontnemingsrapport [1] berekende wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op het onderliggende zaaksdossier. Dit rapport gaat uit van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 284.085,-. De officier van justitie heeft de vordering vervolgens naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 240.072,-.
De rechtbank komt tot de volgende berekening van het minimale verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde in voornoemde periode:
3.3.1.
Het voordeel uit de van misdrijf afkomstig ontvangen gelden
Zoals in de hoofdzaak is vastgesteld, heeft [veroordeelde] uit misdrijf afkomstige gelden ontvangen en witgewassen. De rechtbank kan vaststellen dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel als er ten bate van [veroordeelde] meer uitgaven zijn gedaan dan op basis van haar legale ontvangsten mogelijk was.
Legale ontvangsten
Onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat [veroordeelde] in de periode 1 januari 2017 tot en met 4 februari 2021 in totaal € 34.848,45 aan legale inkomsten heeft ontvangen.
Feitelijke uitgaven totaal
Het totaal van afschrijvingen op de rekening [rekeningnummer 1] ten name van [veroordeelde] in de periode 1 januari 2017 tot en met 4 februari 2021 was € 314.778,36. Het totaal aan afschrijvingen op de rekening [rekeningnummer 2] ten name van [veroordeelde] in deze periode was € 1,90. De feitelijke uitgaven van de laatstgenoemde rekening worden niet meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Nadere analyse van de afschrijvingen van rekening [rekeningnummer 1] toont dat de inkomende geldstromen als volgt zijn uitgegeven:
Uitgave soort en Bedrag:
Overboeking aan (naam bedrijf) €100.000,-
Overboeking aan (naam bedrijf2) € 40.000,-
Overboeking aan Bouwbedrijf € 13.688,81
(naam) € 34.033,86
Overschrijvingen/overige € 26.570,39
Abonnementen € 10.225,15
Doe het zelf/Tuincentra € 14.136,22
Gas/water/licht € 6.741,28
Elektronica € 4.312,60
Gemeentelijke lasten € 6.083,68
Meubelzaken € 22.001,70
Pinbetalingen buiten Duitsland € 11.798,59
Tanken € 9.890,55
Supermarkt € 637,47
Autogarage € 5.594,83
Kleding € 1.251,29
Horeca € 576,20
Verzekeringen € 7.235,47
+
Totaal afschrijvingen €314.778,36
Feitelijke uitgaven ten bate van veroordeelde
De Porsche Panamera en de Porsche Cayman zijn ten laste van [medeverdachte] beslagen, daarom zijn deze uitgaven in het ontnemingsrapport niet meegenomen in het totaal van uitgaven die ten bate van [veroordeelde] zijn gekomen. De rechtbank neemt deze uitgaven evenmin mee.
Ten aanzien van de overige uitgaven, is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat een deel van deze uitgaven ten bate van [medeverdachte] is gekomen. De mate waarin [medeverdachte] en [veroordeelde] voordeel hebben gehad van deze uitgaven, is naar het oordeel van de rechtbank echter anders dan de verdediging heeft aangevoerd. De rechtbank stelt de volgende voordeelsverdeling vast.
De uitgaven aan [naam] (de verzekeraar van de Porsches), brandstof en de autogarage zijn voor 40% ten voordele van [veroordeelde] gekomen en voor 60% ten voordele van [medeverdachte] . Beiden hebben gebruik gemaakt van de auto’s. Op basis van de verklaringen van [medeverdachte] en [veroordeelde] stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] meer gebruik heeft gemaakt van de voertuigen. Dit betekent dat aan [veroordeelde] ten aanzien van deze post € 19.807,69 wordt toegerekend.
Het voordeel van de pinbetalingen buiten Duitsland wordt vastgesteld op 50% voor [veroordeelde] en 50% voor [medeverdachte] . Uit de verklaring van [veroordeelde] volgt dat [veroordeelde] en [medeverdachte] samen reisden naar het buitenland. Om die reden gaat de rechtbank ervan uit dat zij hier evenveel voordeel van hebben gehad. Dit betekent dat ten aanzien van deze post € 5.899,29 aan [veroordeelde] wordt toegerekend.
Met betrekking tot de overboeking aan het bouwbedrijf stelt de rechtbank vast dat dit 100% ten voordele van [medeverdachte] is gekomen, aangezien dit geld zal zijn dat is gebruikt voor de verbouwing van de woning van [medeverdachte] .
Ten aanzien van de overige uitgaven stelt de rechtbank vast dat deze 100% ten voordele van [veroordeelde] zijn gekomen. Volgens de verdediging betreffen de woonuitgaven voor de helft kosten voor de woning van [medeverdachte] , maar dit blijkt nergens uit.
Het totaal aan uitgaven dat ten voordele van [veroordeelde] is gekomen, wordt gelet op het voorgaande vastgesteld op € 125.478,71 (€ 314.778,36 - € 140.000 - € 29.711,54 – 13.688,81 - € 5.899,29).
Wederrechtelijk verkregen voordeel van de ontvangen geldstromen
In het ontnemingsrapport is het voordeel berekend aan de hand van een uitgebreide kasoptelling. Deze berekening is als volgt uitgevoerd:
Beginsaldo contant en giraal geld
+1+ Legale ontvangsten
-/- Eindsaldo contant en giraal geld
-------------------------------------------------------------------
Beschikbaar voor het doen van uitgaven
-/- Feitelijke uitgaven (zowel contant als per bank)
-------------------------------------------------------------------
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel)
Het beginsaldo op de Duitse bankrekening van [veroordeelde] eindigend op [rekeningnummer 1] bedroeg op 1 januari 2017 € 5.597,12. De legale ontvangsten bedragen € 34.848,45 en het eindsaldo contant en giraal geld bedroeg per 4 februari 2021 € 73.317,21. Daarmee is
€ 32.871, meer uitgegeven dan kan worden verklaard met het legale inkomen van [veroordeelde]. Daarbovenop heeft [veroordeelde] € 125.478,71 uitgegeven (zie boven). Het verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) bedraagt dan
€ 158.350,35.De berekening is inzichtelijk gemaakt en er is geen verweer tegen gevoerd. Dit bedrag wordt dan ook als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt. De andere bankrekening op naam van [veroordeelde] , eindigend op [rekeningnummer 2] wordt, gelet op het geringe financiële belang van € 22,-- niet in de beoordeling betrokken.
3.3.2.
Het vruchtgebruik van de woning in [adres]
Aankoop woning in [adres]
De woning in [adres] is gekocht voor € 170.000,- en op naam gezet van [veroordeelde] . De rechtbank stelt vast dat de woning door [medeverdachte] is gekocht. De rechtbank baseert dit oordeel op de eerste verklaring van [veroordeelde] , waarin zij dit verklaart. Daarnaast oordeelt de rechtbank de latere verklaring van [veroordeelde] – dat zij zelf de woning zou hebben gekocht van haar spaargeld – onvoldoende aannemelijk, onvoldoende onderbouwd en ongeloofwaardig. Over de woning overweegt de rechtbank verder als volgt. In artikel 36e lid 3 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat uitgaven of voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf door de veroordeelde zijn gedaan of zijn gaan toebehoren voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat de uitgaven of voorwerpen zijn verkregen uit een legale bron van herkomst. De rechtbank is van oordeel dat de FIOD in het onderzoeksdossier voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [medeverdachte] ook vóór de tenlastegelegde periode onvoldoende legaal inkomen had om deze woning te bekostigen. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat [medeverdachte] ook vóór de ten laste gelegde periode zich bezig hield met het opmaken van valse facturen. [medeverdachte] had onvoldoende legaal inkomen, hij heeft geen vermogen opgegeven bij de Belastingdienst en heeft hiermee geen inzicht gegeven in zijn vermogen. Omdat [medeverdachte] niet heeft ontkracht dat de woning als voordeel moet worden beschouwd, is dit bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel aan hem toegerekend.
Wederrechtelijk verkregen voordeel van vruchtgebruik van de woning
Gelet op het voorgaande, is het aannemelijk geworden dat [veroordeelde] wederrechtelijk voordeel heeft gekregen op basis van andere strafbare feiten. Door in de wederrechtelijk verkregen woning van [medeverdachte] te verblijven, heeft [veroordeelde] voordeel verkregen door te besparen op huurkosten. De rechtbank is van oordeel dat de schatting van dit wederrechtelijk verkregen voordeel zoals door het Openbaar Ministerie is gedaan (zie hierboven onder standpunt Openbaar Ministerie) representatief is. Het vruchtgebruik van de woning in [adres] , dat als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt, wordt daarom vastgesteld op € 32.400,- (€ 600 x 12 x 4,5).
3.3.3.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde door middel van voornoemd strafbaar feit en andere strafbare feiten voordeel verkregen dat de rechtbank schat op
€ 158.350,35 + € 32.400,- = € 190.750,35.

4.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 190.750,35 (honderd negentigduizend zevenhonderdvijftig euro en vijfendertig cent).
Legt op aan [veroordeelde] de verplichting tot betaling van
€ 190.750,35(
honderd negentigduizend zevenhonderdvijftig euro en vijfendertig cent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
1080 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mr. M. Smit en mr. M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek en mr. L. Bergsma, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juni 2025.

Voetnoten

1.Proces-verbaal berekening wederrechtelijk voordeel (nazending onderzoek Kapra PSF 65113 algemeen dossier) 21 december 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] .