ECLI:NL:RBAMS:2025:3938

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
13/096586-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Kroatië

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Kroatische autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1984 in Kroatië, die wordt verdacht van het niet betalen van kinderalimentatie voor zijn vier kinderen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 28 mei 2025 gehoord, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht niet strafbaar zijn volgens Nederlands recht, terwijl de officier van justitie het tegendeel betoogde. De rechtbank concludeert dat de feiten niet strafbaar zijn in Nederland, maar dat een weigering van overlevering zou leiden tot straffeloosheid. De rechtbank heeft ook vragen over de detentieomstandigheden in de Remand Prison in Osijek, waar de opgeëiste persoon gedetineerd zal worden. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om aanvullende informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden en de ruimte die de opgeëiste persoon zal hebben. De beslissing om het onderzoek te heropenen en de beslistermijn te verlengen is genomen om te waarborgen dat de rechten van de opgeëiste persoon worden gerespecteerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-096586-25
Datum uitspraak: 11 juni 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 7 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 september 2024 door de
Municipal Court in Osijek, Criminal Division, Kroatië (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] (Kroatië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 mei 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.C. de Vilder-van Overmeire, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Kroatische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Kroatische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van de
County Court in Osijekvan 14 november 2022 met kenmerk No Kir-544/2022-3.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Kroatisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De opgeëiste persoon wordt in Kroatië verdacht van het niet betalen van kinderalimentatie voor zijn vier kinderen, terwijl hij daartoe verplicht was. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 7 OLW van toepassing is nu de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht naar Nederlands recht niet strafbaar zijn. Gelet op het geringe verschuldigde bedrag en de detentieomstandigheden in de gevangenis in Kroatië verzoekt de raadsvrouw niet van de weigeringsgrond af te zien.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de dubbele strafbaarheid niet aan te nemen en af te zien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 7 OLW, nu het feit geen aanknopingspunten heeft met de Nederlandse rechtsorde en het gepleegd zou zijn door een Kroatische onderdaan jegens andere Kroatische onderdanen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat niet is voldaan aan het vereiste dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Het niet betalen van alimentatie levert naar Nederlands recht geen strafbaar feit op, nu uit het EAB niet volgt dat het kind door het niet betalen van de alimentatie in een hulpbehoevende situatie is terechtgekomen.
De rechtbank ziet echter aanleiding om van weigering op grond van artikel 7 OLW af te zien vanwege het navolgende. Het feit heeft geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, het feit zou immers in Kroatië zijn begaan, door een Kroatische onderdaan tegen andere Kroatische onderdanen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een weigering zou leiden tot straffeloosheid en dit moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden voorkomen.
Concluderend staat artikel 7 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.

5.Artikel 11 OLW: Detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank heeft in de uitspraak van 27 december 2023 [4] geoordeeld dat in de
Zagreb Remand Prisoneen algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
In deze zaak heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij brief van 16 april 2025 meegedeeld dat de opgeëiste persoon zal worden gedetineerd in de
Remand Prison in Osijeken dus niet in
Zagreb Remand prison.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat door plaatsing in de gevangenis van Osijek haar cliënt een reëel gevaar loopt van een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest van de grondrechten van de EU (Handvest) vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. De door de Kroatische autoriteiten afgegeven detentiegarantie neemt het risico niet weg. Het is immers geen onvoorwaardelijke garantie dat de opgeëiste persoon voldoende
personal spaceheeft. Daarnaast is het niet gegarandeerd dat hij kan meedoen aan activiteiten of bezoek kan ontvangen. Ook staat er niets vermeld over het luchten of de sanitaire voorzieningen. Verder blijkt uit de garantie dat de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in Osijek waarvan, uit het jaarlijkse rapport van de Ombudsvrouw in Kroatië en het rapport van het
U.S. Department of State,blijkt dat er sprake is van ernstige overbevolking.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Er geldt een algemeen gevaar voor de detentie-instelling in Zagreb, maar de opgeëiste persoon zal worden geplaatst in Osijek. De cijfers waar de raadsvrouw mee komt, zijn cijfers uit 2022 en daarmee niet meer actueel. De Kroatische autoriteiten hebben gegarandeerd dat de opgeëiste persoon meer dan vier m2
personal spacekrijgt. In de garantie staat ook dat er zal worden gecompenseerd als er tijdelijk niet minimaal vier m2
personal spacekan worden geboden. Uit de informatie blijkt niet dat de opgeëiste persoon minder dan drie m2
personal spacezal hebben.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft per brief van 16 april 2025 verder de volgende informatie verstrekt:

(…) The Republic of Croatia is committed to safeguarding the rights guaranteed by the European Convention for the Protection of Human Rights, particularly the rights of all individuals, including prisoners, to be free from being subjected to torture, inhumane or degrading treatment. Therefore, all prisoners sharing the cell with other inmates are guaranteed a minimum cell space of at least 4 m2 at any time during the prison term.
However, considering that the accused [opgeëiste persoon] will be held in pre-trial detention at the Prison in Osijek, which frequently receives new detainees assigned to remand, it may happen that some prisoners do not have access to the required minimum space of the aforementioned 4 m2 of personal space at all times.
If the event that such a circumstance occurs, these prisoners will be offered alternative mitigating factors that help counterbalance the lack of personal space, thus ensuring that this [naam] is temporary and minimized as much as possible during the pre-trial detention period. During this time, prisoners will have the opportunity for free movement outside their cells and can take part in physical activities and other interactions beyond the cell. Additionally, the conditions of their incarceration will be maintained at an appropriate standard at all times (including access to natural light and air, proper healing fulfilment of essential hygiene requirements, and the ability to use the toilet privacy etc.). The aforementioned circumstances will guarantee that the prisoners rights are upheld at all times and that they are not subjected to inhumane or degrading treatment while in pre-trial detention.
As regard the over right of prison conditions, the court president or an appointed judge is required to visit the prisoners at least once a month and, if necessary, assess how the prisoners are fed, fulfil their other needs, and how they are treated. (…)”
De rechtbank leidt uit de hiervoor aangehaalde passages af dat in beginsel voor de opgeëiste persoon vier m2
personal spacein een meerpersoonscel wordt gegarandeerd, maar dat het kan voorkomen dat de vier m2
personal spacetijdelijk niet kan worden nageleefd. Als de opgeëiste persoon minder dan vier m2
personal spaceheeft, worden er compenserende maatregelen getroffen. Gedetineerden krijgen dan de gelegenheid om zich vrij te bewegen buiten de cel en deel te nemen aan fysieke en andere interactieve activiteiten buiten de cel. Tenminste eens per maand komt de president van de rechtbank of een andere rechter langs en zal deze, zo nodig, de detentieomstandigheden beoordelen.
Ten aanzien van de stelling van de raadsvrouw dat sprake is van overbevolking in de detentie-instelling in Osijek, overweegt de rechtbank dat eventuele overbevolking niet automatisch betekent dat de norm van drie m2
personal space(exclusief sanitair) in een meerpersoonscel niet kan worden gewaarborgd of dat anderszins een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. De rechtbank ziet gelet op bovenstaande informatie van de Kroatische autoriteiten wel aanleiding om aanvullende vragen te stellen, ter beoordeling van de vraag of sprake is van algemeen reëel gevaar voor schending van grondrechten in de detentie-instelling in Osijek. Uit de aanvullende informatie blijkt namelijk niet wat de minimum leefruimte is op het moment dat de vier m2
personal spaceniet langer kan worden gewaarborgd. Het is dan ook onduidelijk of dit kan betekenen dat de gedetineerde tijdelijk minder dan drie m2
personal spaceheeft. Verder is onduidelijk hoe lang deze ‘tijdelijke’ situatie kan duren. De rechtbank is voorts niet duidelijk wat de compenserende maatregelen concreet inhouden in het geval sprake is van minder dan drie m2
personal space.
Voorgaande overwegingen leiden ertoe dat het onderzoek zal worden heropend en geschorst voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
In de situatie dat de vier m2
personal spaceniet kan worden gegarandeerd, wat is dan het minimum aantal m2
personal spacevoor de gedetineerde (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel?
Hoe lang kan de periode waarin de vier m2
personal spaceniet kan worden gegarandeerd maximaal duren?
Indien de opgeëiste persoon zal komen te beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan drie m² – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 73) – dan heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
a. kan ten aanzien van de opgeëiste persoon gegarandeerd worden dat een dergelijke reductie van de individuele leefruimte ten opzichte van de vereiste minimale 3 m² enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate zal plaatsvinden? Én:
b. wordt hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel geboden en worden hierbij buiten de cel passende activiteiten geboden? Én:
c. is in deze penitentiaire inrichting verder sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de hiervoor onder punt 5 opgenomen vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, OLW met dertig dagen onder gelijktijdige verlenging van de vrijheidsbeneming op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van deze nogmaals verlengde beslistermijn op 26 juli 2025
uiterlijk op 10 juli 2025opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsvrouw en oproeping van een tolk in de Kroatische taal.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, rechter,
mrs. M. Westerman en M.W. Speksnijder, rechters en
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.