ECLI:NL:RBAMS:2025:3949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
C/13/766119 / KG ZA 25-181
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot afleggen van een derdenverklaring door Gazprom Neft Middle East B.V. in het kader van conservatoir beslag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Alcazar Capital Partners en Gazprom Neft Middle East B.V. Alcazar vorderde dat Gazprom zou worden verplicht om een verklaring derdenbeslag af te leggen, nadat er conservatoir beslag was gelegd op vorderingen van Gazprom aan de Kurdistan Regional Government (KRG). Alcazar stelde dat Gazprom, ondanks herhaalde verzoeken, geen derdenverklaring had afgelegd, wat volgens de wet verplicht was. Gazprom voerde aan dat het beslag niet rechtsgeldig was gelegd en dat zij geen verplichtingen had om een verklaring af te leggen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag rechtsgeldig was gelegd en dat Gazprom verplicht was om een derdenverklaring af te leggen. De rechter legde een dwangsom op voor het geval Gazprom niet aan deze verplichting voldeed. Daarnaast werd Gazprom veroordeeld in de proceskosten van Alcazar. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van derden in het kader van conservatoir beslag en de noodzaak voor transparantie in dergelijke juridische procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/766119 / KG ZA 25-181 IHJK/JT
Vonnis in kort geding van 23 april 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
ALCAZAR CAPITAL PARTNERS,
gevestigd te George Town, Grand Cayman, Kaaimaneilanden,
eiseres bij dagvaarding van 25 maart 2025,
advocaten mr. E.J. van Berkel en mr. B.W. Wijnstekers te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GAZPROM NEFT MIDDLE EAST B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
kantoorhoudend te Amstelveen,
gedaagde,
advocaten mr. J.Ph. de Korte en mr. G.J. Wilts te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Alcazar en Gazprom worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 april 2025 heeft Alcazar de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gazprom heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een op voorhand ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties ingediend en Alcazar tevens een pleitnota. Vonnis is aanvankelijk bepaald op 17 april 2025. Op die dag is aan partijen bericht dat het vonnis op 23 april 2025 zal worden gewezen.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren voor zover van belang aanwezig:
- aan de kant van Alcazar: mr. Van Berkel en mr. Wijnstekers;
- aan de kant van Gazprom: [naam 1] ( [naam functie 1] , hierna: [naam 1] ),
[naam 2] (via een videoverbinding), [naam 3] (via een telefoonverbinding), C. Ubbens (tolk Russisch), met mr. De Korte en mr. Wilts.

2.De feiten

2.1.
Bij arrest van 19 april 2022 van het Koeweitse
Court of Appeal of the Ninth Commercial Circuit(hierna: het Koeweitse Gerechtshof) is Kurdistan Regional Government of Iraq (een federaal erkende autonome regio in het noorden van Irak, hierna: KRG) in hoger beroep op vordering van Alcazar bij verstek veroordeeld tot nakoming van een door KRG aan Alcazar afgegeven garantie en tot betaling aan Alcazar van een bedrag van USD 490.077.625,56.
2.2.
Bij arrest van 30 januari 2024 is een door KRG tegen het arrest van 19 april 2022 ingesteld cassatieberoep afgewezen door het Koeweitse Cassatiehof. Bij arrest van 9 juli 2024 heeft het Koeweitse Gerechtshof een door KRG ingediend verzoek tot herroeping van het arrest van 19 april 2022 eveneens afgewezen.
2.3.
Bij vonnis van 6 mei 2024 van de Iraakse
Court of Commercete Erbil (de hoofdstad van Iraaks Koerdistan) is Alcazar op vordering van KRG bij verstek bevolen geen betaling van financiële verplichtingen onder de door KRG aan Alcazar afgegeven garantie te vorderen.
2.4.
Alcazar wenst het arrest van 19 april 2022 in Nederland ten uitvoer te leggen na het doorlopen van een gerechtelijk erkenningsprocedure.
2.5.
Teneinde de nakoming van de verplichtingen van KRG jegens Alcazar in Nederland veilig te stellen hangende de erkenningsprocedure tot aan een eventuele tenuitvoerlegging, heeft Alcazar op 26 november 2024 aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om conservatoir beslag te mogen leggen ten laste van KRG onder een aantal derden, waaronder Gazprom. Diezelfde dag heeft de voorzieningenrechter het gevraagde verlof verleend, met begroting van de vordering op USD 539.415.000,00 (inclusief opslag voor rente en kosten) en met bepaling dat de eis in de hoofdzaak binnen zes weken na het eerstgelegde beslag moet worden ingesteld.
2.6.
Bij deurwaardersexploot van 2 december 2024 is het beslagverlof aan Gazprom betekend, door achterlating in een gesloten envelop op het in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: KvK) geregistreerde adres van Gazprom aan de [adres 1] . In dat exploot staat dat conservatoir derdenbeslag is gelegd op alle vorderingen en/of roerende zaken die geen registergoederen zijn, die Gazprom onder zich heeft en/of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding zal of mocht verkrijgen, dan wel uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding onder haar berusting heeft, respectievelijk schuldig is of zal worden en/of ten behoeve van en/of voor rekening van KRG. Daarbij is Gazprom bevolen het beslagene onder zich te houden en is Gazprom aangezegd dat zij verplicht is om binnen twee weken een derdenverklaring als bedoeld in artikel 476a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) af te leggen.
2.7.
Eveneens op 2 december 2024 heeft de deurwaarder een melding gedaan van het conservatoir beslag aan de Minister van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 3a Gerechtsdeurwaarderswet, teneinde de Minister in kennis te stellen van het gelegde beslag, omdat het beslag mogelijk in strijd zou zijn met volkenrechtelijke verplichtingen van de Nederlandse staat. Op 24 december 2024 heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid meegedeeld geen aanleiding te zien voor een aanzegging op grond van artikel 3a lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet.
2.8.
Gazprom heeft binnen de wettelijke termijn van twee weken geen derdenverklaring afgelegd. Bij brieven van 19 december 2024 en 9 januari 2025 (gericht aan het adres aan de [adres 1] ) heeft de deurwaarder Gazprom verzocht/gesommeerd om de derdenverklaring alsnog in te vullen en toe te sturen.
2.9.
Bij beschikking van 8 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van Alcazar de termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak (die op 13 januari 2025 zou aflopen) verlengd met 21 dagen.
2.10.
Bij deurwaardersexploot van 13 januari 2025 is de verlengingsbeschikking van 8 januari 2025 aan Gazprom betekend, door achterlating in een gesloten envelop (op de voet van artikel 50 Rv; in het exploot staat abusievelijk artikel 49 Rv) op het woonadres van [naam 1] (de [naam functie 1] van Gazprom) aan de [adres 2] . Daarbij heeft de deurwaarder het beslagexploot van 2 december 2024 alsmede het formulier verklaring derdenbeslag meegezonden en is Gazprom nogmaals gesommeerd om de derdenverklaring in te vullen en toe te zenden.
2.11.
Bij e-mail van 23 januari 2025 heeft de advocaat van Gazprom aan de deurwaarder meegedeeld en nader toegelicht aan de hand van een aantal bezwaren dat Gazprom (kort gezegd) op grond van de op 13 januari 2025 betekende stukken geen verplichtingen heeft, omdat er niet geldig is betekend en het beslag niet geldig is gelegd.
2.12.
Alcazar heeft op 31 januari 2025 jegens KRG een gerechtelijke erkenningsprocedure op de voet van artikel 431 Rv aanhangig gemaakt door betekening van een dagvaarding aan KRG. In die erkenningsprocedure dient KRG op 7 mei 2025 te verschijnen bij de rechtbank Den Haag.
2.13.
Bij deurwaardersexploot van 4 februari 2025 is de dagvaarding van
31 januari 2025 (de eis in de op het beslag volgende hoofdzaak) aan Gazprom als derde overbetekend, door achterlating in een gesloten envelop (op de voet van artikel 50 Rv) op het woonadres van [naam 1] aan de [adres 2] .
2.14.
Bij e-mail van 11 februari 2025, gericht aan de advocaat van Gazprom, heeft de advocaat van Alcazar in de e-mail van 23 januari 2025 uiteengezette bezwaren van Gazprom inhoudelijk weersproken en geconcludeerd dat het ten laste van KRG onder Gazprom gelegde beslag geldig is en dat Gazprom verplicht is een derdenverklaring af te geven. Daarbij is Gazprom in het vooruitzicht gesteld dat een kort geding zal worden gestart indien zij niet alsnog binnen 7 dagen een derdenverklaring afgeeft.
2.15.
Bij e-mail van 16 februari 2025, gericht aan de advocaat van Alcazar, heeft de advocaat van Gazprom het standpunt van Gazprom op een aantal onderdelen nader toegelicht en geconcludeerd dat Gazprom bij haar standpunt blijft.
2.16.
Op 27 maart 2025 heeft [naam 4] ( [naam functie 2] ) op briefpapier van Gazprom de volgende verklaring gegeven:
“This is to formally confirm that Gazprom Neft Middle East B.V. does not possess any either financial of physical assets of any nature in any jurisdictions in the world, except for the physical assets kept in the territory of the Kurdistan Region of Iraq, and monetary assets kept in the bank accounts in the territory of the Kurdistan Region of Iraq and the Russian Federation.”
2.17.
Op 1 april 2025 heeft [naam 4] ( [naam functie 2] ) op briefpapier van Gazprom de volgende verklaring gegeven:
“This is to formally confirm that Gazprom Neft Middle East B.V. (‘GNME’), currently neither has any amounts payable by, nor pays anything to, the Kurdistan Regional Government (the ’KRG’) under the Production Sharing Contract for Garmian Block in the territory of Kurdistan Region of Iraq (the ‘Garmian PSC’). Under an agreement reached with the KRG, any amounts becoming due from GNME to the KRG are automatically set-off against the debt the KRG owes to GNME under sales and purchase agreements for sales of crude oil of GNME to KRG. The overall balance of the KRG debt towards GNME is currently equal to the minimum of 117 mln US Dollars, whereas annual payments of the GNME to the KRG under the Garmian PSC do not exceed 5 mln US Dollars.”

3.Het geschil

3.1.
Alcazar vordert om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. Gazprom te gebieden om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis de verklaring derdenbeslag af te leggen, die voldoet aan de wettelijke vereisten en voorzien is van de bescheiden als genoemd in artikel 476b lid 2 Rv, op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 100.000,00 voor iedere niet-nakoming van dit gebod, te vermeerderen met een dwangsom van € 100.000,00 (tot een maximum van € 3 miljoen) voor iedere dag of gedeelte van een dag dat deze niet-nakoming voortduurt, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
II. Gazprom te gebieden om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis bescheiden te verstrekken waaruit volgt welk bedrag aan vorderingen dat Gazprom aan KRG verschuldigd was in strijd met het conservatoire derdenbeslag van
2 december 2024 aan KRG of ten gunste van KRG aan derden is voldaan; deze bescheiden dienen te worden voorzien van een accountantsverklaring van een in Nederland praktiserende registeraccountant; dit gebod wordt gevorderd op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 100.000,00 voor iedere niet-nakoming van dit gebod, te vermeerderen met een dwangsom van € 100.000,00 (tot een maximum van € 3 miljoen) voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat deze niet-nakoming voortduurt, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
III. Gazprom te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Alcazar stelt daartoe – samengevat – het volgende. Gazprom blijft, ook na sommatie daartoe, in gebreke met het afleggen van een derdenverklaring, waartoe zij op grond van artikel 720 Rv jo. artikel 476a Rv verplicht is. De door Gazprom ingeroepen verweren zijn prematuur. Zonder dat Gazprom met stukken onderbouwd aan haar wettelijke verklaringsplicht heeft voldaan, kan Alcazar de ingeroepen verweren niet eens beoordelen. De door Gazprom in het geding gebrachte bescheiden zijn nietszeggend. De door Gazprom aangevoerde argumenten op grond waarvan zij meent niet te hoeven verklaren gaan niet op. In aanvulling op de vordering tot het afleggen van een derdenverklaring vordert Alcazar om op grond van artikel 194 Rv jo. artikel 195 Rv Gazprom te veroordelen eventuele aan de rechtsbetrekking tussen Gazprom en KRG onderliggende bescheiden te verstrekken en Gazprom te veroordelen bescheiden aan Alcazar te verstrekken waaruit volgt welke betalingen door Gazprom aan of ten gunste van KRG in weerwil van het beslag zijn gedaan. Aan de vereisten van artikel 194 lid 1 Rv is voldaan. Geen van de in artikel 194 lid 2 Rv genoemde weigeringsgronden doen zich voor. Alcazar heeft een spoedeisend belang bij haar vorderingen, nu zij er belang bij heeft om, ruim voor de roldatum waarop zij de dagvaarding in de erkenningsprocedure moet aanbrengen (7 mei 2025), duidelijkheid te hebben over haar verhaalsmogelijkheden jegens KRG en Gazprom ten aanzien van de bedragen die reeds door Gazprom aan het beslag zijn onttrokken, aldus Alcazar.
3.3.
Gazprom voert daartegen – samengevat – het volgende verweer. Omdat niet is aangetoond dat er op 2 december 2024 rechtsgeldig beslag is gelegd en zo ja, dat dit extraterritoriale werking heeft en voldoet aan de vereisten van internationaal publiekrecht en zo ja, of het beslag doel heeft getroffen, is er voor Gazprom geen verklaringsplicht, laat staan een verplichting om stukken te verstrekken. Het model Product Sharing Contract (hierna: PSC) is bovendien openbaar. Alcazar heeft geen recht op en geen belang bij het tussen Gazprom en KRG gesloten PSC. Er heeft (anders dan door verrekening) geen betaling plaatsgevonden door Gazprom aan KRG of ten gunste van KRG aan een derde. De gevorderde bescheiden (waaruit dergelijke betalingen zouden blijken) bestaan dus ook niet. Een accountantsverklaring kan Gazprom niet verkrijgen, nu op grond van een besluit van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp het een accountant niet is toegestaan om diensten aan Gazprom te verlenen. De vorderingen dienen integraal te worden afgewezen. Een dwangsom is niet nodig, maar dient in geval van toewijzing sterk te worden gematigd. Alcazar dient te worden veroordeeld in de werkelijk gemaakte proceskosten, nu zij in dit kort geding een evident ongegronde vordering heeft ingesteld en misbruik van procesrecht maakt. Gazprom begroot de werkelijke kosten op ten minste € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, aldus Gazprom.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak in de kern om een geval waarin conservatoir derdenbeslag is gelegd, de derdebeslagene geen verklaring heeft afgelegd als bedoeld in artikel 476a Rv en de beslaglegger wenst dat dit alsnog gebeurt, terwijl de derdebeslagene meent dat er geen rechtsgeldig beslag is gelegd en er daarnaast verschillende redenen zijn die tevens zouden maken dat een verklaring achterwege dient te blijven.
Beoordelingskader
4.2.
Ingevolge artikel 720 Rv zijn de (voor het executoriale derdenbeslag geschreven) artikelen 476a en 476b Rv van overeenkomstige toepassing in geval van conservatoir beslag onder derden. Deze laatstgenoemde bepalingen passen in het stelsel van de wet, dat de mogelijkheid voor derden opent om vrijwillig aan de executie mee te werken zonder instemming van de geëxecuteerde. De derde moet in beginsel zijn verklaring kunnen afleggen zonder dat hij zich van juridische bijstand behoeft te voorzien om niet zelf in moeilijkheden te komen. In dit licht is in artikel 476a lid 2 Rv een opsomming gegeven van de gegevens betreffende de beslagen vordering ten aanzien waarvan een mededelingsplicht rust op de derdebeslagene tegenover de beslaglegger. Voldoening door de derdebeslagene aan deze mededelingsplicht door middel van een ondubbelzinnige verklaring is voor de beslaglegger van wezenlijk belang om zich de vereiste kennis van en inzicht in hetgeen door het beslag is getroffen te verwerven, en aan de hand daarvan zijn verdere verhaalstrategie te bepalen.
4.3.
In de conservatoire fase heeft de beslaglegger, om de hiervoor in 4.2 genoemde redenen, een redelijk, en door de wetgever erkend, belang erbij dat de derdebeslagene ondubbelzinnig, volledig en naar waarheid aan zijn mededelingsplicht voldoet. Nakoming van deze mededelingsplicht is, binnen de door de wet getrokken grenzen, rechtens afdwingbaar (ook in kort geding). De omstandigheid dat, indien de derdebeslagene tekortschiet, de wetgever in de executoriale fase voor een sanctie van andere aard heeft gekozen (betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd; zie artikel 477a Rv) is klaarblijkelijk mede bedoeld om de derdebeslagene een prikkel te geven om een juiste en volledige verklaring af te leggen. Zij strekt dus niet ertoe om afbreuk te doen aan de mededelingsplicht die in de conservatoire fase bestaat, maar strekt juist ter versterking daarvan.
4.4.
Hierna zal eerst worden ingegaan op de geldigheid van het beslag en zullen vervolgens de afzonderlijke door Gazprom gevoerde verweren worden besproken, alsmede de vraag of Gazprom is gehouden inzage te verstrekken op grond van artikel 194 en 195 Rv.
Beslag rechtsgeldig gelegd?
4.5.
Volgens Gazprom rusten er op haar geen beslagverplichtingen omdat er op 2 december 2024 niet rechtsgeldig een conservatoir verhaalsbeslag ten laste van KRG aan Gazprom is betekend. Zij voert daartoe kort gezegd het volgende aan. Gazprom hield op 2 december 2024 geen kantoor in de zin van artikel 50 Rv aan het adres [adres 1] . De deurwaarder wist dat of kon en moest dat op basis van gering onderzoek weten. De [naam functie 1] van Gazprom heeft van de receptioniste vernomen dat zij de deurwaarder op 2 december 2024 heeft meegedeeld dat Gazprom daar geen kantoor hield. Zowel in het beslagverzoek, als het beslagverlof en het beslagexploot staat steeds Alcazar Capital Parents Company en dus niet de juiste naam van Alcazar, zodat Alcazar niet als verzoekster is aan te merken. Dit is nooit rechtsgeldig gerectificeerd. Alcazar heeft tot 25 maart 2025 niet voldaan aan het verzoek om te bewijzen dat zij een melding als bedoeld in artikel 3a Gerechtsdeurwaarderswet aan de Minister had gedaan en wat het antwoord daarop is geweest, aldus Gazprom.
4.6.
Geoordeeld wordt als volgt. Anders dan Gazprom meent is voldoende aannemelijk dat het beslag op 2 december 2024 geldig is betekend en gelegd op het op dat moment in het handelsregister geregistreerde (enige) adres van Gazprom aan de [adres 1] . Een geregistreerd adres in het handelsregister van de KvK is in beginsel leidend voor de vraag waar kan worden betekend. Dat een onderneming haar KvK-inschrijving niet actueel houdt mag niet voor rekening van een beslaglegger komen. Dat de receptioniste de deurwaarder op 2 december 2024 zou hebben gezegd dat Gazprom daar geen kantoor hield is door Alcazar, althans door de deurwaarder, betwist. Gazprom heeft daartegenover geen nadere onderbouwing, zoals een schriftelijke verklaring van de receptioniste, in het geding gebracht. Derhalve moet worden uitgegaan van de door de deurwaarder verrichte ambtshandeling, het in een gesloten envelop achterlaten van het beslagexploot, omdat hij aldaar niemand aantrof. Anders dan Gazprom meent was er voor de deurwaarder geen reden tot het verrichten van nader onderzoek naar het adres van Gazprom. Op het moment dat de deurwaarder wilde overgaan tot het betekenen van de verleningsbeschikking aan het adres aan de [adres 1] heeft de deurwaarder ter plaatse gesproken met de receptioniste die toen kennelijk heeft meegedeeld dat Gazprom aldaar sinds 2022 niet meer was gevestigd, hetgeen op dat moment ten onrechte nog niet was doorgevoerd in het handelsregister van de KvK. Dit is voor de deurwaarder aanleiding geweest om nader onderzoek te doen. De verlengingsbeschikking is vervolgens rechtsgeldig betekend aan het adres van de [naam functie 1] van Gazprom. Dat in het beslagrekest de naam van Alcazar verkeerd was weergegeven betrof een kennelijke verschrijving die in latere stukken is gecorrigeerd. Dit heeft geen verdere gevolgen nu voor een ieder duidelijk moest zijn welke partij beslag had gelegd. KRG heeft afstand van immuniteit van executie gedaan en het Ministerie heeft bevestigd dat zij geen aanleiding ziet voor het doen van een aanzegging als bedoeld is artikel 3a lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet. Al met al faalt het verweer dat er geen rechtsgeldig gelegd beslag is betekend en gelegd.
Geen doel getroffen in Nederland?
4.7.
Volgens Gazprom zou de omstandigheid dat het beslag in Nederland geen doel zou hebben getroffen maken dat zij geen verklaringsplicht heeft. Zij voert in dat kader het volgende aan. Alcazar stelt dat zij beslag onder Gazprom heeft gelegd om nakoming van verplichtingen van KRG jegens Alcazar in Nederland veilig te stellen. Het beslag is dus bedoeld om enige verplichting van Gazprom om in Nederland enige betaling aan KRG te doen te raken en is dus niet bedoeld om enige verplichting van Gazprom te raken om buiten Nederland enige betaling aan KRG te doen, voor zover al mogelijk. Op 2 december 2024 (of op enig moment in de toekomst) was Gazprom op basis van de toen bestaande rechtsverhouding niet gehouden enige betaling aan KRG in Nederland te doen, aldus Gazprom.
4.8.
Geoordeeld wordt als volgt. Er is op 2 december 2024 rechtsgeldig conservatoir beslag gelegd onder een in Nederland gevestigde besloten vennootschap. Dat brengt reeds, zoals Alcazar terecht stelt, een verklaringsplicht mee voor die derde. Deze wettelijke verklaringsplicht bestaat ongeacht de rechtsverhouding tussen Gazprom en KRG en ongeacht de aard van de beslagen vorderingen. Het argument van Gazprom, dat er in de relatie tussen Gazprom en KRG in Nederland geen betalingen plaatsvinden zodat een beslag in Nederland geen doel kan treffen, verhindert dan ook niet dat Gazprom gehouden is tot het afleggen van een derdenverklaring.
Geen extraterritoriale werking?
4.9.
Voor het geval Alcazar wel de bedoeling heeft gehad om extraterritoriaal beslag te leggen, dan geldt volgens Gazprom dat het beslag geen extraterritoriale werking heeft en zij daarom niet gehouden is om enige verklaring af te geven. Gazprom voert in dat kader het volgende aan. Een derdenbeslag heeft geen effect als de beslagene uitsluitend buiten Nederland is gevestigd en de vordering van de beslagene op de derde alleen buiten Nederland kan worden betaald, tenzij zeker is dat het Nederlandse beslag zal worden erkend in het land waar de vordering van de beslagene op de derde betaalbaar is (zie het Lindeteves-arrest [1] ). Er mag geen risico op gedwongen dubbele betaling of ander nadeel voor de derde bestaan. De instructies van KRG zijn steeds geweest om te (verrekenen of) betalen op een bankrekening in KRG. Voor zover Gazprom weet heeft KRG geen bankrekening in Nederland en is betaling in Nederland feitelijk onmogelijk. De door Gazprom ingewonnen opinie over het recht van KRG bevestigt dat het Nederlandse beweerde conservatoire beslag van Alcazar ten laste van KRG niet in KRG wordt erkend. Gezien het Lindeteves-arrest heeft het beslag geen doel getroffen en bestaat er dus ook geen enkele verplichting van Gazprom jegens Alcazar, aldus Gazprom.
4.10.
Geoordeeld wordt als volgt. Gazprom verbindt de Lindeteves-leer ten onrechte aan de verklaringsplicht. Alcazar kan pas na een door Gazprom afgelegde derdenverklaring oordelen over haar verhaalsmogelijkheden en over de vraag of er mogelijk sprake is van buitenlandse vermogensbestanddelen. Pas na die analyse is de vraag relevant of een Nederlands beslag wordt erkend in het land waar de beslagen vordering betaalbaar is. Dit zou slechts anders zijn indien nu reeds evident zou zijn dat het gelegde beslag tot niets zou kunnen leiden, maar dat is – gelet op de in het geding gebrachte stukken en de over en weer op dit onderdeel ingenomen standpunten, die haaks op elkaar staan – niet het geval. Pas in de executiefase wordt de vraag relevant of er een risico is op dubbele betaling in het licht van de erkenning van een Nederlands beslag in het buitenland. Ook dit verweer kan Gazprom dus niet baten.
Geen doel getroffen in het algemeen?4.11. Hoewel Gazprom meent dat zij daartoe niet gehouden is heeft zij – voor zover zij meent dat het haar op grond van het PSC is toegestaan om in het kader van haar verweer in dit kort geding beperkt informatie te verschaffen – de volgende toelichting gegeven. De schulden van Gazprom aan KRG onder het PSC zijn voor zover relevant steeds conform artikel 29.1 PSC verrekend met de schulden van KRG aan Gazprom onder het PSC. Dat zal in de toekomst niet anders zijn. Per eind september 2024 had, na verrekening, KRG volgens haar eigen opgave per saldo een schuld aan Gazprom van ten minste USD 117.066.132,00 Deze schuld is tot op heden niet aan Gazprom voldaan. De schulden van Gazprom aan KRG onder het PSC belopen niet meer dan circa USD 4,5 miljoen per jaar. Er is geen grond om aan te nemen dat de schulden van Gazprom aan KRG onder het PSC in de toekomst ooit de schulden van KRG aan Gazprom onder het PSC zullen overtreffen. Alcazar had dit aan de hand van het openbaar beschikbare model PSC kunnen weten, aldus Gazprom.
4.12.
Geoordeeld wordt als volgt. Zoals Alcazar terecht heeft gesteld valt voornoemde toelichting van Gazprom niet te verifiëren. Deze toelichting is, evenals de door [naam 4] op 27 maart 2025 en 1 april 2025 gegeven verklaringen (zie 2.16 en 2.17), zonder een volledige onderbouwing met concrete en recente bescheiden – die ontbreekt – nietszeggend. Niet beoordeeld kan worden of er inderdaad sprake van een verrekeningsrecht is en of er na eventuele verrekening gelden over blijven. Deze toelichting kan Gazprom dan ook niet baten, althans maakt niet dat zij geen derdenverklaring zou hoeven af te leggen.
Strijd met internationaal publiekrecht?
4.13.
Volgens Gazprom is een beslag ten laste van KRG op enige schuld onder het PSC volgens het gerechtshof Amsterdam in strijd met het internationaal publiekrecht, behalve voor zover de beslaglegger aantoont dat de uit de PSC genoten voordelen niet een publiek doel dienen. Alcazar heeft daar niets over gesteld laat staan aangetoond. Dat KRG mogelijk bezwaar zal willen aantekenen tegen de beweerde beslagen vormt voor Gazprom reden te meer om zeer terughoudend te zijn met het verstrekken van informatie over haar rechtsrelatie met KRG, aldus Gazprom.
4.14.
Geoordeeld wordt als volgt. Zoals Alcazar terecht heeft aangevoerd komt dit verweer niet toe aan Gazprom als derdebeslagene, maar eventueel aan KRG als de beslagen publiekrechtelijke entiteit. Bovendien komt een dergelijk verweer pas aan de orde in een eventueel opheffingskortgeding of executiegeschil. Daarbij komt dat de verwijzing van Gazprom naar het al dan niet publiekrechtelijke doel van de beslagobjecten niet relevant is, omdat KRG op geldige wijze afstand heeft gedaan van immuniteit van executie. Ook dit verweer faalt en maakt niet dat Gazprom geen derdenverklaring zou hoeven af te leggen.
Verplichting tot geheimhouding?
4.15.
Volgens Gazprom staat haar contractuele geheimhoudingsplicht in de weg aan het afgeven van een met stukken onderbouwde derdenverklaring. In dat kader heeft zij het volgende aangevoerd. Artikel 36.7 van het model PSC bepaalt dat de contractor (zoals Gazprom) geen informatie met betrekking tot het PSC met een derde mag delen, behalve voor zover die al aan de derde bekend is of openbaar
bekend is of
“is required to be furnished in compliance with any applicable Law (…) by a court order or any other legal proceedings”. Gazprom meent dat deze uitzondering niet van toepassing is wanneer in Nederland niet rechtsgeldig beslag is gelegd of een in Nederland rechtsgeldig betekend beslag geen doel in of buiten Nederland heeft getroffen. Mede op grond van een opinie over het toepasselijke Engelse recht heeft Gazprom niet een kopie van haar PSC en zo min mogelijk andere documenten met betrekking tot de rechtsrelatie in het geding gebracht, aldus Gazprom.
4.16.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Alcazar heeft belang bij de gevraagde informatie om een inschatting te kunnen maken van de verhaalbaarheid van haar vordering na het afronden van de erkenningsprocedure. Of al dan niet voldaan is aan de uitzonderingsgrond van artikel 36.7 van het model PSC kan in het midden blijven. De verplichting tot het afleggen van een derdenverklaring op grond van artikel 476a Rv geldt immers ook voor de derdebeslagene die gebonden is aan een (contractuele) geheimhoudingsplicht. Het maatschappelijk belang van het effectief doen kunnen leggen van (conservatoir) beslag althans het verkrijgen van een volledige en voldoende onderbouwde derdenverklaring prevaleert boven het belang dat is gediend met een beroep op de geheimhoudingsplicht. Zonder het krijgen van inzicht in de mogelijkheden van verhaal wordt het leggen van (conservatoir) derdenbeslag anders een illusoir recht. Het beroep van Gazprom op haar geheimhoudingsplicht kan haar dan ook niet baten. Met de verwijzing naar een model PSC heeft Gazprom niet aan haar verplichting tot verklaren voldaan.
Inzage ex artikel 194 jo. 195 Rv
4.17.
In het sinds 1 januari 2025 geldende artikel 195 lid 1 Rv staan de voorwaarden waaraan een vordering tot afgifte van gegevens moet voldoen. Degene die informatie van een ander verlangt moet (i) partij zijn bij een rechtsbetrekking en (ii) de verlangde informatie moet voldoende bepaald zijn. Verder moet (iii) een partij een voldoende belang hebben bij haar informatieverzoek en moet (iv) degene van wie inzage wordt verlangd over de gevraagde informatie beschikken. Als degene die informatie van een ander verlangt aan deze voorwaarden voldoet, kan de rechter een daartoe strekkende vordering alleen afwijzen als (a) degene die over de gegevens beschikt een verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165 lid 2 Rv toekomt of (b) gewichtige redenen zich tegen het geven van een afschrift verzetten (artikel 195 lid 1 Rv in samenhang met artikel 194 lid 2 Rv).
4.18.
Alcazar baseert de vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub II. op artikel 194 jo. 195 Rv. Zij stelt daartoe het volgende. De halsstarrige houding van Gazprom en de weigering tot het afleggen van de derdenverklaring doet bij Alcazar het vermoeden rijzen dat Gazprom vorderingen aan het beslag onttrekt (artikel 720 Rv jo. artikel 475h lid 1 Rv). Voor de (toekomstige) verhaalspositie van Alcazar dient zij te weten welk bedrag door Gazprom mogelijk in weerwil van het beslag is betaald aan of ten gunste van KRG. Dat bedrag kan Alcazar te zijner tijd verhalen op Gazprom. Indien Gazprom alsnog een derdenverklaring aflegt dan zal daaruit niet blijken welk bedrag aan vorderingen mogelijk in weerwil van dat beslag is betaald aan of ten gunste van KRG. Alcazar heeft dan ook een voldoende belang bij verstrekking van de bescheiden. Gazprom heeft geen verschoningsrecht op grond van haar ambt, beroep of betrekking. Er zijn geen gewichtige redenen die rechtvaardigen dat Gazprom niet aan de inzagevordering van Alcazar hoeft te voldoen. Een eventuele contractuele geheimhoudingsplicht weegt niet zwaarder dan het maatschappelijke belang van waarheidsvinding, aldus Alcazar.
4.19.
Gazprom heeft daartegen aangevoerd dat (anders dan door verrekening) onder het PSC op of na 2 december 2024 er geen betaling door Gazprom aan KRG of ten gunste van KRG aan een derde heeft plaatsgevonden, zodat de gevorderde bescheiden ook niet bestaan.
4.20.
Geoordeeld wordt als volgt. Er kan sprake zijn van voldoende belang bij verstrekking van de gevorderde bescheiden waaruit zou kunnen blijken welke bedragen er mogelijk in weerwil van het beslag zijn voldaan en mogelijk is geen van de in artikel 194 lid 2 Rv genoemde weigeringsgronden aan de orde. Voorshands lijkt echter niet te zijn voldaan aan het rechtsbetrekking-vereiste. Het enkele feit dat Alcazar derdenbeslag onder Gazprom heeft gelegd construeert nog geen rechtsbetrekking tussen hen in de zin van artikel 194 Rv. Nog niet duidelijk is of het beslag doel heeft getroffen en evenmin is duidelijk of de op het beslag volgende vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Een op artikel 194 Rv gebaseerde vordering zou wel mogelijk zijn in geval Alcazar gronden zou hebben om een vordering op grond van onrechtmatige daad jegens Gazprom in te stellen, maar dat is op dit moment (voor zover bekend) niet het geval. Daarbij komt dat Gazprom op dit moment nog niet heeft verklaard via het daartoe bestemde formulier, zodat ook om die reden de vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub II. op dit moment een brug te ver is.
4.21.
Voor zover Alcazar haar vordering onder 3.1 sub I. mede op artikel 194 jo. 195 Rv heeft gebaseerd, behoeft dat geen bespreking nu die vordering reeds op grond van artikel 476a Rv toewijsbaar is.
Slotsom
4.22.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door Gazprom gevoerde verweren die zouden maken dat zij niet zou hoeven te verklaren falen. Gazprom dient een derdenverklaring af te leggen. De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub I. zal dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
4.23.
Een termijn van één kalenderweek na betekening van dit vonnis om aan het gebod te kunnen voldoen wordt redelijk geacht. Als prikkel tot nakoming zal aan het gebod een dwangsom worden verbonden. De gevorderde dwangsom zal echter worden beperkt en gemaximeerd op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
4.24.
Gazprom heeft nog aangevoerd dat bij een toewijzing op straffe van een dwangsom nauwkeurig moet worden omschreven welke specifieke informatie en/of documenten Gazprom bij de derdenverklaring zou moeten aanleveren. In dat kader wordt overwogen dat de verklaring moet voldoen aan de wettelijke vereisten van artikel 476a jo 476b Rv. Het is aan Gazprom om haar verklaring te vergezellen van afschrift van tot staving van haar verklaring dienende bescheiden als bedoeld in artikel 476b lid 2 Rv. In dat kader zal zij in ieder geval een niet gecensureerde versie van de tussen haar en KRG overeengekomen PSC bij haar derdenverklaring moeten voegen.
4.25.
De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub II. zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
4.26.
Gazprom zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Alcazar worden begroot op:
- dagvaarding € 119,40
- griffierecht 714,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00
Totaal € 2.118,40.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt Gazprom om binnen één kalenderweek na betekening van dit vonnis een verklaring derdenbeslag af te leggen die voldoet aan de wettelijke vereisten en voorzien is van de bescheiden als genoemd in artikel 476b lid 2 Rv,
5.2.
veroordeelt Gazprom om aan Alcazar een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan het in 5.1 uitgesproken gebod voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt Gazprom in de proceskosten, aan de zijde van Alcazar tot op heden begroot op € 2.118,40, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met – indien dit vonnis wordt betekend – € 92,00 en de kosten van betekening,
5.4.
veroordeelt Gazprom tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025. [2]

Voetnoten

1.HR 26 november 1954, NJ 1955/698
2.type: JT