In deze zaak heeft een aannemer, [naam 1], in 2019 werkzaamheden verricht aan de woning van [eiser]. In 2023 heeft [eiser] een schadevergoeding van ruim 87.000 euro gevorderd, omdat de werkzaamheden niet naar behoren zouden zijn uitgevoerd. De rechtbank Amsterdam heeft op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. De procedure begon met een dagvaarding op 22 november 2024, gevolgd door een conclusie van antwoord op 29 januari 2025 en een tussenvonnis op 26 februari 2025. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2025 is de zaak verder besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een vaststellingsovereenkomst was gesloten op 8 februari 2024, waarin [naam 1] zich verplichtte om [eiser] een bedrag van 24.000 euro te betalen in ruil voor finale kwijting van alle vorderingen. [eiser] heeft echter later nieuwe gebreken geconstateerd en vorderde vernietiging van de vaststellingsovereenkomst en aanvullende schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de finale kwijting van toepassing was op de nieuwe vorderingen, en dat [eiser] geen recht had op verdere schadevergoeding. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Innerversity, die in totaal 5.495 euro bedragen.