ECLI:NL:RBAMS:2025:3977

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
AMS 23/7280
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de rol van deskundigen in de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 11 juni 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om haar een WIA-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiseres, die als sales assistent werkte, was sinds 14 september 2019 arbeidsongeschikt door gezondheidsklachten. Het UWV had op 1 maart 2023 een besluit genomen om haar WIA-uitkering te weigeren, wat door eiseres werd bestreden. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 23 mei 2024, waarbij een deskundige werd benoemd om de medische situatie van eiseres te beoordelen. De deskundige concludeerde dat eiseres op de datum in geding niet in staat was om de geduide functies te verrichten, en dat haar klachten van energiehuishouding, prikkelverwerking en cognitieve klachten van invloed waren op haar arbeidsvermogen. De rechtbank oordeelde dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat de deskundige te veel was uitgegaan van de door eiseres ervaren beperkingen, te kort door de bocht was. De rechtbank volgde het advies van de deskundige en oordeelde dat het bestreden besluit in strijd was met het motiveringsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/7280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T. van der Ven),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: Y. Bekema).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
Kappe Schiphol B.V.(hierna: de voormalige werkgever) te Hoofddorp. De voormalige werkgever heeft aangegeven alleen een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Met een besluit van 1 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres met ingang van 11 september 2021 een WIA-uitkering toe te kennen
1.2
Met een besluit van 10 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
1.3
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.6
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en een deskundige benoemd. De deskundige (revalidatiearts) heeft op 10 januari 2025 de rapportage uitgebracht. Partijen hebben op het rapport van de deskundige gereageerd.
1.7
Nadat partijen niet hebben gereageerd op de vraag of zij een nadere zitting wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres was laatstelijk werkzaam als sales assistent voor gemiddeld 28 uur per week. Zij is op 14 september 2019 uitgevallen vanwege gezondheidsklachten.
2.1
In het kader van de WIA-beoordeling einde wachttijd heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft eiseres op 10 februari 2023 op het spreekuur gezien en op 20 oktober 2023 een FML opgesteld, die geldig is vanaf 11 september 2021. Daarin zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen. Ook is een urenbeperking aangenomen van 30 uur per week.
2.2
De arbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 13 maart 2023, met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres, geconcludeerd dat eiseres niet geschikt is voor het verrichten van haar eigen werk, maar wel voor de geduide functies: Huishoudelijk medewerker (excl particulier), Productiemedewerker metaal en elektro-industrie en Huishoudelijk medewerker gebouwen. Het loon dat met de middelste van de drie eerstgenoemde functies (de mediaanfunctie) verdiend kan worden, ligt 28,90% lager dan het loon dat eiseres met haar eigen werk zou kunnen verdienen (het maatmaninkomen). Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2.3
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 3 november 2023 geconcludeerd dat geen aanleiding wordt gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire arts ten aanzien van de per 11 september 2021 aangegeven mogelijkheden en beperkingen van eiseres.
2.4
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in de rapportage van 8 november 2023 twee van de geselecteerde functies laten vervallen en aanvullend een nieuwe functie geselecteerd. De arbeidsongeschiktheid blijft minder dan 35%.

Standpunt eiseres

3. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij stelt dat haar klachten en beperkingen zijn onderschat. Het medisch onderzoek is onzorgvuldig. Er dient een verdergaande urenbeperking voor arbeid te worden gehanteerd.

Toetsingskader

4. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling van het bestreden besluit

5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per datum in geding terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiseres, rekening houdend met haar beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.1
De door de rechtbank benoemde deskundige heeft in zijn rapport van 10 januari 2025 onder meer het volgende geconcludeerd:
  • Klachten over energiehuishouding, prikkelverwerking en cognitieve klachten waren op de datum in geding van toepassing. De klachten houden daarna aan en de deskundige onderschrijft op basis van eigen onderzoek ook de klachten.
  • Het klachtenpatroon is rechtstreeks te herleiden naar de gebeurtenis (incident met trauma in bus).
  • De revalidatiesector werkt met het ICF model waar ook de verzekeringsartsen mee werken.
  • PTSS en slaapproblematiek leidt vaak tot een negatieve spiraal.
  • Problemen met energiehuishouding, prikkelverwerking en cognitief functioneren komt vaak voor bij chronische pijnklachten (richtlijn chronische pijnrevalidatie).
  • PTSS speelt een rol bij ontstaan en aanhouden van chronische pijn, o.a. bij post whiplashpijn. Dit blijkt uit wetenschappelijk onderzoek.
  • De functiebelastingen van de geduide functies houden geen of weinig rekening met de beperkingen in de energiehuishouding, prikkelverwerking en cognitief functioneren (aandacht, concentratie en geheugen).
De deskundige komt dan ook tot de conclusie dat eiseres op de datum in geding niet in staat is de geduide functies te verrichten.
5.2
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijk door hem ingeschakelde deskundige volgt indien de door deze deskundige gegeven motivering hem overtuigend voorkomt.
5.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op het rapport van de deskundige gereageerd met een rapport van 14 februari 2025. Die reactie komt er in de kern op neer dat de deskundige teveel is uitgegaan van de door eiseres ervaren beperkingen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep miskent de deskundige dat het bij een WIA-beoordeling niet gaat om door de cliënt ervaren klachten of beperkingen, maar om wat objectief medisch als gevolg van ziekte of gebrek aan beperkingen is vast te stellen. De rechtbank overweegt dat met dit commentaar van de verzekeringsarts bezwaar en beroep het klassieke dilemma wordt geschetst dat in veel WIA-zaken speelt. In ieder geval in de WIA-zaken waarbij geen sprake is van medische bevindingen die zijn te herleiden tot afwijkingen die te zien zijn op bijvoorbeeld een bloedbeeld na bloedonderzoek, röntgenfoto’s, scans enzovoort. Bekend is de zich al tientallen jaren voortslepende discussie bij aandoeningen als ME/CVS en fybromyalgie. Ook bij sommige psychische aandoeningen wordt veelal een discussie gevoerd over het al dan niet objectiveerbaar zijn van klachten en beperkingen.
5.4
Het is de rechtbank daarbij opgevallen dat veel verzekeringsartsen als het gaat om de beoordeling of de maatmanfunctie (on)geschikt is, veelal zonder al te veel woorden, deels op basis van het beperkingen en klachtverhaal van een betrokken werknemer, wel aannemen dat er zodanige klachten en beperkingen zijn dat deze niet langer als passende arbeid kan worden gekwalificeerd. Het probleem van het objectiveren gaat in de praktijk vaak pas spelen bij het opstellen van de FML. Het heeft er alle schijn van dat in de praktijk veel verzekeringsartsen dan opeens een stuk strenger worden bij de uitleg en toepassing van het begrip objectivering. De onderhavige zaak lijkt daarvan een voorbeeld. Daar waar door een werknemer beleefde klachten en beperkingen wel worden aangenomen en meegewogen bij de medische beoordeling van de maatmanfunctie is dat geregeld anders bij het opstellen van de FML.
5.5
Eenzelfde discussie is en wordt gevoerd bij WIA-beoordeling in het kader van post-covid. Een recente uitspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) is voor de beoordeling van de objectiveerbaarheid, ook in deze zaak van belang. De navolgende passages uit de overwegingen van de Raad zijn ook in de onderhavige zaak relevant:
In aanvulling op deze beperkingen acht de deskundige – gezien de op de voorgrond staande klachten van vermoeidheid waarbij sprake is van een consistent klachtenverhaal – een urenbeperking van vier uur per dag en 20 uur per week op energetische gronden aannemelijk.
Een klacht als moeheid, maar ook bijvoorbeeld pijn, is niet te objectiveren en kan slechts op basis van de overige gegevens wel of niet aannemelijk en plausibel worden geacht. Een consistent klachtenverhaal is hierbij van belang, maar kan inderdaad als enkel feit op zich niet leiden tot het aannemen van beperkingen. Bij appellant is naast een consistent klachtenverhaal ook sprake van het post-covid syndroom, waar de klachten van verminderde energetische belastbaarheid bij uitstek bij passen. Bovendien was geen sprake van aggravatie bij de klachtenpresentatie en heeft appellant meegewerkt aan behandeling door een ergotherapeut, echter zonder duidelijk positief resultaat.
Volgens de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid kan een verminderde energetische belastbaarheid een reden zijn om een urenbeperking aannemelijk te achten.
5.6
Uit deze passages die onderdeel uitmaken van de overwegingen van de Raad kunnen voor de onderhavige zaak de volgende conclusies worden getrokken:
  • bij het objectiveren is een consistent klachtenverhaal van belang;
  • objectief is aannemelijk en plausibel (en dus niet 100% zekerheid);
  • een diagnose waarbij de klachten passend zijn bij de diagnose is van belang;
  • het ontbreken van aggravatie bij de klachtenpresentatie is van belang;
  • het meewerken aan behandeling speelt ook een rol bij de beoordeling, ook als er geen duidelijk positief resultaat is;
  • een verminderde energetische belastbaarheid kan een reden zijn om een urenbeperking aannemelijk te achten.
5.7
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de deskundige teveel is uitgegaan van de door eiseres ervaren beperkingen te kort door de bocht is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met deze reactie miskend dat bij het beoordelen van de objectiveerbaarheid het klachtenverhaal wel degelijk van belang is en dat er daarnaast gekeken moet worden naar meer factoren, zoals genoemd in de genoemde recente uitspraak van de Raad. De onderhavige zaak vertoont qua verzekeringsgeneeskundige beoordeling veel overeenkomst met de casus van de genoemde recente uitspraak van de Raad.
5.8
In de onderhavige zaak is sprake van een gebeurtenis (incident met trauma in bus) die verklarend kan zijn voor de klachten en beperkingen. Er zijn diagnoses gesteld waarbij de klachten en beperkingen van eiseres passend zijn. Er zijn geen aanwijzingen voor aggravatie. Er zijn diverse intensieve behandelingen gevolgd zonder duidelijk positief resultaat. Er is in deze zaak dus meer dan alleen het klachtenverhaal van eiseres. De bij de rechtbank bestaande twijfel is met de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet weggenomen. De bestreden beslissing leidt aldus aan een verzekeringsgeneeskundig motiveringsgebrek. De rechtbank volgt het advies van de door de rechtbank benoemde onafhankelijk deskundige. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen ruimte voor finale geschilbeslechting, omdat een nieuwe beoordeling door verweerder nodig is. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
7. De rechtbank ziet ook aanleiding om te oordelen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- aan haar moet vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.628,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.628,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl.
Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.