Bij verdachte is sprake van een psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. De stoornissen waren ook aanwezig tijdens de ten laste gelegde feiten. Zo werd door de verlaging van zijn anti-psychotische medicatie, in combinatie met de stress van door hem ervaren onveiligheid, tezamen met zijn psychotische kwetsbaarheid, dagelijkse cannabisgebruik en wantrouwen vanuit zijn persoonlijkheid, het denken en handelen van verdachte gekleurd door angst, paranoïde overtuigingen en desorganisatie in zijn denken en gedrag. Vanuit de psychotische stoornis is sprake van een gestoorde realiteitstoetsing, nauwelijks probleemoplossend vermogen, noch controle over zijn impulsen in combinatie met een gebrek aan ziektebesef. Het gebruik van middelen vergroot de impulsiviteit en beperkt zijn frustratietolerantie. Beide rapporteurs komen daarom tot het oordeel dat de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De psychiater acht, ter voorkoming van recidive van soortgelijk gedrag, het belangrijkste dat verdachte abstinent blijft van middelen en (medicamenteus) onder behandeling blijft van specialistische psychiatrische zorg, die zowel gericht moet zijn op psychotische stoornissen en middelengebruik, bij voorkeur binnen een geïntegreerd behandelaanbod. Behandeling dient te bestaan uit het creëren van een (op dit moment passende) stabiele dagstructuur, abstinentie van middelen en behandeling met een (voldoende hoog gedoseerde) antipsychotisch medicijn. Verdachte heeft behandeling nodig voor zijn verslaving aan cannabis, mede om de kans op een nieuwe psychotische ontregeling te verminderen. De behandeling vindt volgens de psychiater bij voorkeur plaats in een, in eerste instantie, klinische setting, vanwege de psychotische symptomatologie en zijn inconsistente behandelmotivatie. Wanneer betrokkene voldoende gestabiliseerd is kan de behandeling ambulant voortgezet worden met intensieve ondersteuning en begeleiding. Dit alles kan worden opgenomen als bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf, waar de reclassering toezicht op houdt, samen met een zorgmachtiging voor het kunnen toedienen van medicatie.
De psycholoog komt tot een vergelijkbaar advies met dien verstande dat hij op basis van de risicoanalyse overweegt dat het kader van een zorgmachtiging in principe voldoende mogelijkheden tot risicomanagement biedt. Het gebrekig probleembesef en de felle, afwerende houding bij verdachte bemoeilijken samenwerking, laat staan ‘bemoeienis’ vanuit hulpverlening, maar in feite is juist het kader van de zorgmachtiging gericht op casuïstiek waar onvoldoende commitment ten aanzien van noodzakelijke psychiatrische behandeling bestaat en het is in die zin goed voorstelbaar dat dit kader nog geruime tijd van kracht dient te blijven, zoals ook reeds langdurig het geval. Naast het weer ‘in balans brengen’ van het medicatiebeleid bestaan vanuit een zorgmachtiging aanvullende mogelijkheden tot risicomanagement, waaronder klinische opnames, waarmee naar verwachting tijdig een aanloop naar een verhoogd recidiverisico gecoupeerd kan worden. De psycholoog acht het echter ook voorstelbaar dat van een justitieel kader aanvullende beschermende werking kan uitgaan, bijvoorbeeld gericht op toezicht op het middelengebruik en netwerkcontacten, maar ook als ‘stok achter de deur’ ten aanzien van een werkbare samenwerking met hulpverleners. De psycholoog acht in dit licht een combinatie van een voortzetting van de (lopende) zorgmachtiging en een tijdelijk justitieel kader, in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk(e) straf(deel) passend gelet op de diagnostiek, risico’s en het verloop van behandeling en begeleiding over de
afgelopen jaren (zover beoordeelbaar).
7.3.2.De motivering van de maatregel
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden moet worden opgelegd. De deskundigen zijn van mening dat de reeds lopende zorgmachtiging in combinatie met bijzondere voorwaarden voldoende mogelijkheden tot risicobeperking geven. De rechtbank komt hieromtrent tot een andere conclusie en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte stond al langdurig onder behandeling op titel van een zorgmachtiging. Deze behandeling kwam nauwelijks tot stand vanwege de houding van verdachte. Verdachte werd slecht ingesteld op medicatie, hetgeen dikwijls resulteerde in kortdurende klinische opnames. Verdachte raakte desondanks telkens weer ontregeld, waardoor uiteindelijk ook de incidenten in deze zaak hebben kunnen plaatsvinden. Daarnaast volgt uit het dossier dat hiervoor al sprake is geweest van meerdere mutaties en zorgwekkende meldingen over verdachte. Uiteindelijk hebben de in deze zaak bewezen ernstige incidenten kunnen plaatsvinden, waarbij verdachte zich heeft bediend van een groot mes. Verdachte heeft verklaard dat hij al enige tijd dagelijks met een mes op zak liep. Dit, in combinatie met zijn psychisch instabiele functioneren, brengt grote risico’s met zich, waarbij ook meermaals het risico op ernstig letsel voor anderen in het leven is geroepen. Hieruit blijkt des te meer dat de zorg die op basis van de zorgmachtiging geboden werd, niet toereikend was om verdachte op het juiste pad te houden. Juist de door de deskundigen gegeven redenen dat de behandelingen tot nu toe geen blijvend effect hebben gehad, namelijk zijn psychotische kwetsbaarheid, minimaal ziekte- en probleembesef en een felle, afwerende houding bij verdachte tegen ‘bemoeienis’ vanuit hulpverlening, zijn naar het oordeel van de rechtbank contra-indicaties om opnieuw de weg van de zorgmachtiging te kiezen. Daarvoor zijn de risico’s eenvoudigweg te groot.
Tevens vindt de rechtbank dat het risico op recidive onvoldoende kan worden ondervangen met een behandeling in een voorwaardelijk kader, gelet op het ontbreken van een voldoende groot draagvlak bij verdachte voor zo’n kader. Een resterend voorwaardelijk kader biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht om verdachte ertoe te motiveren dat hij zich houdt aan de bijzondere voorwaarden. Als verdachte deze voorwaarden vervolgens overtreedt, dan vervalt het behandelkader en resteert slechts de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. Verdachte komt in dat geval (onbehandeld) vrij in de maatschappij, terwijl het risico op recidive als matig hoog tot hoog wordt ingeschat.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de noodzaak aanwezig is tot het opleggen van de tbs-maatregel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het wettelijk kader
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de tbs-maatregel is verder ingevolge het bepaalde in artikel 37a, lid 3, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen. Uit de genoemde rapportages blijkt dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis aanwezig waren. De bedreigingen die bewezen zijn verklaard in zaak A onder 2 en zaak B zijn feiten zoals genoemd in artikel 37a, lid 2, Sr. Uit de rapporten omtrent verdachte, afgezet tegen het tot op heden niet afdoende werken van alternatieve behandelingen, alsmede een toename in gevaarzettend gedrag bij verdachte, leidt de rechtbank af dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel eist. De kans op herhaling van agressieve delicten wordt groot geacht. Naar het oordeel van de rechtbank kan enkel binnen het kader van de tbs-maatregel het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht, waarbij tevens op een – zowel voor verdachte als de maatschappij – verantwoorde manier direct kan worden ingegrepen als dat nodig blijkt te zijn.
Tbs met voorwaarden
Hoewel de psychiater en psycholoog niet hebben geadviseerd om de tbs-maatregel op te leggen is alsnog onderzocht of de tbs-maatregel met voorwaarden haalbaar en uitvoerbaar is voor de reclassering.
Aan het reclasseringsadvies van 7 mei 2025, opgemaakt door reclasseringswerker [naam] , ontleent de rechtbank – zakelijk weergegeven – het volgende.
De reclassering kenmerkt het psychosociaal functioneren, middelengebruik en het gebrek aan dagbesteding als voornaamste risicofactoren. Gelet op het ontbrekende ziektebesef en de aanhoudende risico’s is inzet op deze leefgebieden middels een klinische behandeling nodig om het huidige recidiverisico te verlagen. De reclassering doet geen uitspraak over de wenselijkheid van het opleggen van een tbs-maatregel. Wel adviseert de reclassering positief over de uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen. De reclassering heeft in haar advies de voorwaarden geformuleerd waaronder de tbs-maatregel met voorwaarden kan worden opgelegd, te weten:
Geen strafbaar feit plegen;
Meewerken aan reclasseringstoezicht;
Meewerken aan time-out;
Niet naar het buitenland;
Opname in een zorginstelling;
Ambulante behandeling;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
Drugsverbod;
Alcoholverbod;
Dagbesteding.
Verdachte heeft zich op de zitting van 23 mei 2025 bereid verklaard mee te werken aan alle voorwaarden die de reclassering in het maatregelenrapport van 7 mei 2025 heeft geadviseerd.
Daarnaast adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is. Verder is geadviseerd een GVM-maatregel op te leggen zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de tbs-maatregel.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een tbs-maatregel met voorwaarden het optimum remedium is om verdachte het juiste pad op te krijgen. Eerdere interventies hebben niet geholpen en het is belangrijk dat verdachte intensief behandeld wordt. De rechtbank vindt de tbs-maatregel met voorwaarden daarom passend en geboden en legt deze maatregel op.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de in zaak A onder 2 en zaak B onder 1 bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van de behandeling en het gevaar voor recidive en het uit te oefenen toezicht, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 38, lid 1, Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. De bedreigingen betreffen immers misdrijven die gericht zijn tegen en een gevaar vormen voor de onaantastbaarheid van het lichaam.
GVM-maatregel
De rechtbank volgt het advies van de reclassering dat verdachte ook na de tbs-maatregel met voorwaarden, langdurig onder toezicht gesteld kan worden gesteld om zo nodig recidive te voorkomen dan wel op een aanvaardbaar niveau te houden. De rechtbank stelt verder vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van deze maatregel, als bedoeld in artikel 38z Sr, is voldaan. Voor het geval de tbs met voorwaarden afloopt en er nog steeds behandeling nodig is, legt de rechtbank deze maatregel op. De officier van justitie dient in een aparte procedure de tenuitvoerlegging van deze maatregel te vorderen en dient hiertoe alsdan bij de rechtbank een vordering in te dienen met overlegging van een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van de reclassering.
Voorlopige hechtenis
De duur van de op te leggen straf brengt mee dat de verdachte, na aftrek van voorarrest, nog minder dan 60 dagen gedetineerd zal zijn. Voor het geval dit vonnis binnen die termijn nog niet onherroepelijk is, zal de rechtbank bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van de dag waarop verdachte zich heeft laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
Die schorsing houdt verband met de tevens op te leggen dadelijk uitvoerbare tbs met voorwaarden. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.5.