ECLI:NL:RBAMS:2025:3983

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
13/164389-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en bedreiging met gevangenisstraf en TBS met voorwaarden

Op 6 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en bedreiging. De zaak betreft twee afzonderlijke incidenten, aangeduid als zaak A en zaak B, waarbij de verdachte op 14 mei 2024 en 27 mei 2024 in Amsterdam betrokken was. In zaak A heeft de verdachte [slachtoffer 1] mishandeld door hem in het gezicht en op het hoofd te slaan, en [slachtoffer 2] en hun drie zonen bedreigd met een mes. In zaak B heeft de verdachte [benadeelde partij] bedreigd door dreigende woorden te uiten en een mes te tonen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden en TBS met voorwaarden opgelegd, waarbij de verdachte moet worden behandeld voor zijn psychische problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekenbaar is vanwege een psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van €400,- is toegewezen voor immateriële schade. De rechtbank heeft de noodzaak van de TBS-maatregel benadrukt, gezien het risico op recidive en de ernst van de feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 6 juni 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/164389-24 (zaak A) en 13/268456-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd) (Promis)
Datum uitspraak: 6 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.H. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.W.E. Sternfeld, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat mevrouw [naam] , medewerker van
Reclassering Nederland, mevrouw M.B.F. van Berkel, psychiater en meneer M.L. Sikkens, GZ-psycholoog, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in zaak A op 14 mei 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. mishandeling van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] );
2. bedreiging van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 1] en/of hun drie zonen.
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in zaak B op 27 mei 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. bedreiging van [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de beide feiten in zaak A en het feit in zaak B kunnen worden bewezen op basis van het dossier.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – kort gezegd - op het standpunt gesteld dat verdachte in zaak A integraal moet worden vrijgesproken. Het enkele tonen van een mes levert geen strafbare bedreiging op. In zaak B dient ook vrijspraak te volgen omdat verdachte geen mes heeft getoond, noch de redelijke vrees is kunnen ontstaan bij [benadeelde partij] dat haar zwaar letsel en/of de dood zou worden toegebracht.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling en een bedreiging.
Vast staat dat verdachte op 14 mei 2024 op de [locatie] in Amsterdam is geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij een mes bij zich had en dat hij iemand heeft geslagen.
Feit 1: mishandeling
De rechtbank stelt op basis van de bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van [slachtoffer 1] en het geconstateerde letsel door de verbalisanten, vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling.
Feit 2: bedreiging
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van aangevers, de verbalisanten ter plaatse en verdachte vast dat verdachte [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en hun drie kleine kinderen heeft bedreigd door het tonen van een mes. Verdachte heeft het mes uit zijn rugzak gehaald waarna het op enig moment op de grond is gevallen. De verbalisanten hebben het mes ook ter plaatse aangetroffen. Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat door het tonen van het mes bij aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte ook daadwerkelijk met dat mes zou steken. De rechtbank merkt hierbij op dat de gedraging van verdachte in de context moet worden bezien. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] liepen immers nietsvermoedend ’s avonds over straat met hun kinderen. Nadat hun oudste zoontje tegen verdachte was aangelopen, reageerde verdachte geprikkeld en intimiderend. Hij pakte zijn tas en haalde daaruit een groot keukenmes, kennelijk met de bedoeling het gezin vrees aan te jagen. Hij keek daarbij boos naar het stel en hun kinderen. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren op dat moment zeer kwetsbaar, omdat zij daar met hun zeer jonge kinderen liepen en zij niet wisten wat er in verdachte omging. Het vijfjarige zoontje van het stel is roepend om hulp weggerend en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geven aan dat zij erg bang waren door de situatie waarin zij terecht waren gekomen. Ook de politie beschrijft dat verdachte na zijn aanhouding heel gespannen en onberekenbaar overkwam.
Zaak B
Feit 1: bedreiging
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [benadeelde partij] en haar vader ( [naam vader] ) vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging door een mes te tonen en daarbij dreigende woorden toe te voegen. De rechtbank is van oordeel dat hun verklaringen elkaar ondersteunen. Hieruit volgt dat verdachte een mes heeft getoond en dat [benadeelde partij] toen samen met haar vader haar woning is ingevlucht terwijl verdachte bonkend voor de deur bleef staan en zei:
“kom dan en je kan halen wie je wil en je komt er niet meer uit”. Het tonen van een mes, in deze context bezien, levert naar het oordeel van de rechtbank een bedreiging op.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
1.
op 14 mei 2024 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem in het gezicht en op het hoofd te slaan;
2.
op 14 mei 2024 te Amsterdam, [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en hun drie zonen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aan die [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] en hun drie zonen een mes te tonen.
Zaak B
1.
op 27 mei 2024 te Amsterdam [benadeelde partij] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij] dreigend de woorden toe te voegen "kom dan en je kan halen wie je wil en je komt er niet meer uit” en daarbij een mes te tonen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van zaak A, feit 1 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op putatief noodweer toekomt omdat hij werd aangevallen door [slachtoffer 1] .
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor feit 2 in zaak A strafbaar is. Verdachte komt ook ten aanzien van deze bedreiging geen beroep op putatief noodweer toe en dient daarom niet te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de stelling van de verdediging dat sprake was van een noodweersituatie waartegen hij zich heeft mogen verdedigen dan wel in de veronderstelling verkeerde dat hij zich mocht verdedigen. Uit de feiten en omstandigheden die door de verdediging naar zijn voren gebracht en hetgeen volgt uit het dossier, is eveneens geen (verontschuldigbare) dwaling bij verdachte ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie aannemelijk geworden.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1, bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 388 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast moet aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden worden opgelegd met dadelijke uitvoerbaarheid. Voorts is verzocht om aan verdachte de Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (hierna: GVM) op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De tbs-maatregel met voorwaarden is disproportioneel en/of onwenselijk. Het doel van tbs met voorwaarden kan ook middels bijzondere voorwaarden worden bereikt. Daarnaast heeft verdachte inmiddels ruim een jaar in voorlopige hechtenis gezeten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in zeer korte tijd schuldig gemaakt aan twee bedreigingen en een mishandeling. Dit zijn ernstige feiten te meer omdat deze feiten zijn gepleegd jegens willekeurige en onschuldige mensen. De rechtbank is daarnaast gebleken dat verdachte indertijd continu met een (groot) keukenmes op zak liep. Dat verdachte zijn mes heeft getrokken en daarmee angst bij een gezin met jonge kinderen heeft aangejaagd, op de openbare weg, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Daar komt bij dat verdachte, terwijl hij de persoon was die een dreigement uitoefende, het gerechtvaardigd vond om een van de slachtoffers een vuistslag te geven. Tevens heeft verdachte zijn buurvrouw bedreigd. Zij was zelfs zo bang dat zij een poos niet in haar eigen woning heeft kunnen slapen en inmiddels verhuisd is. De rechtbank is ook gebleken dat er vaker bedreigende situaties hebben plaatsgevonden waarbij verdachte betrokken was. Verdachte lijkt zich onvoldoende bewust van de ernst van de feiten en legt de schuld hiervan buiten zichzelf. Alleen al hierom dient verdachte een gevangenisstraf van (enkele) maanden opgelegd te krijgen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 15 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld. De rechtbank beschouwt hem dan ook als een
first offender. Maar verdachte is tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in zaak A wel gerecidiveerd vanwege het bedreigen van zijn buurvrouw (zaak B). De rechtbank rekent verdachte dat aan. Vanwege het plotselinge gevaarlijke handelen van verdachte is hij onderzocht door een psycholoog en een psychiater.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages die zijn opgemaakt over de persoon van verdachte:
  • een pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 25 november 2024, opgesteld door M.B.F. van Berkel, psychiater;
  • een pro Justitia psychologisch onderzoek van 24 oktober 2024, opgesteld door M.L. Sikkens, GZ-psycholoog.
Uit de rapportages van de psychiater en de psycholoog blijkt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende.
Bij verdachte is sprake van een psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. De stoornissen waren ook aanwezig tijdens de ten laste gelegde feiten. Zo werd door de verlaging van zijn anti-psychotische medicatie, in combinatie met de stress van door hem ervaren onveiligheid, tezamen met zijn psychotische kwetsbaarheid, dagelijkse cannabisgebruik en wantrouwen vanuit zijn persoonlijkheid, het denken en handelen van verdachte gekleurd door angst, paranoïde overtuigingen en desorganisatie in zijn denken en gedrag. Vanuit de psychotische stoornis is sprake van een gestoorde realiteitstoetsing, nauwelijks probleemoplossend vermogen, noch controle over zijn impulsen in combinatie met een gebrek aan ziektebesef. Het gebruik van middelen vergroot de impulsiviteit en beperkt zijn frustratietolerantie. Beide rapporteurs komen daarom tot het oordeel dat de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De verwachting is dat verdachte door zijn stoornissen recidiveert, mede vanwege het gebrek aan ziektebesef of probleeminzicht en zijn ambivalente motivatie tot abstinentie van middelen en/of behandeling van zijn psychische problemen. Er is slechts sprake van enkele beschermende factoren. Het risico op recidive wordt daarom als matig (hoog) tot hoog ingeschat.
De psychiater acht, ter voorkoming van recidive van soortgelijk gedrag, het belangrijkste dat verdachte abstinent blijft van middelen en (medicamenteus) onder behandeling blijft van specialistische psychiatrische zorg, die zowel gericht moet zijn op psychotische stoornissen en middelengebruik, bij voorkeur binnen een geïntegreerd behandelaanbod. Behandeling dient te bestaan uit het creëren van een (op dit moment passende) stabiele dagstructuur, abstinentie van middelen en behandeling met een (voldoende hoog gedoseerde) antipsychotisch medicijn. Verdachte heeft behandeling nodig voor zijn verslaving aan cannabis, mede om de kans op een nieuwe psychotische ontregeling te verminderen. De behandeling vindt volgens de psychiater bij voorkeur plaats in een, in eerste instantie, klinische setting, vanwege de psychotische symptomatologie en zijn inconsistente behandelmotivatie. Wanneer betrokkene voldoende gestabiliseerd is kan de behandeling ambulant voortgezet worden met intensieve ondersteuning en begeleiding. Dit alles kan worden opgenomen als bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke straf, waar de reclassering toezicht op houdt, samen met een zorgmachtiging voor het kunnen toedienen van medicatie.
De psycholoog komt tot een vergelijkbaar advies met dien verstande dat hij op basis van de risicoanalyse overweegt dat het kader van een zorgmachtiging in principe voldoende mogelijkheden tot risicomanagement biedt. Het gebrekig probleembesef en de felle, afwerende houding bij verdachte bemoeilijken samenwerking, laat staan ‘bemoeienis’ vanuit hulpverlening, maar in feite is juist het kader van de zorgmachtiging gericht op casuïstiek waar onvoldoende commitment ten aanzien van noodzakelijke psychiatrische behandeling bestaat en het is in die zin goed voorstelbaar dat dit kader nog geruime tijd van kracht dient te blijven, zoals ook reeds langdurig het geval. Naast het weer ‘in balans brengen’ van het medicatiebeleid bestaan vanuit een zorgmachtiging aanvullende mogelijkheden tot risicomanagement, waaronder klinische opnames, waarmee naar verwachting tijdig een aanloop naar een verhoogd recidiverisico gecoupeerd kan worden. De psycholoog acht het echter ook voorstelbaar dat van een justitieel kader aanvullende beschermende werking kan uitgaan, bijvoorbeeld gericht op toezicht op het middelengebruik en netwerkcontacten, maar ook als ‘stok achter de deur’ ten aanzien van een werkbare samenwerking met hulpverleners. De psycholoog acht in dit licht een combinatie van een voortzetting van de (lopende) zorgmachtiging en een tijdelijk justitieel kader, in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk(e) straf(deel) passend gelet op de diagnostiek, risico’s en het verloop van behandeling en begeleiding over de
afgelopen jaren (zover beoordeelbaar).
De deskundigen hebben op zitting hun adviezen nader toegelicht en aangegeven dat verdachte inmiddels, als gevolg van zijn voorlopige hechtenis, abstinent is van middelen en zij daarom denken dat een klinische behandeling niet langer noodzakelijk zou hoeven te zijn. Volgens de deskundigen zou een ambulante behandeling kunnen volstaan, indien verdachte in een beschermde woonvorm woont en een dagbesteding heeft. Zolang verdachte niet terecht kan op een beschermde woonplek, zou een klinische behandeling niettemin aangewezen zijn omdat de kans op terugval en daarmee recidive hoog is wanneer hij zonder begeleiding uit detentie komt.
De reclassering heeft op zitting toegelicht dat onbekend is wanneer verdachte in een beschermde woonvorm terecht zou kunnen.
Toerekenbaarheid
Gelet op de adviezen van de psychiater en de psycholoog komt de rechtbank, net als de officier van justitie en de raadsman, tot de conclusie dat het ten laste gelegde in verminderde mate dient te worden toegerekend aan verdachte. De rechtbank oordeelt dat er ernstige psychische problemen bij verdachte aanwezig zijn. Hierdoor kampt verdachte met beperkingen die worden gecompliceerd door het gebruik van cannabis. De rechtbank ziet dat als een grote risicofactor. Het enkele feit dat verdachte gedurende zijn detentie abstinent is betekent niet dat die stoornis niet langer aanwezig is.
7.3.1.
De motivering van de straf
Gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend is. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht alsook naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Zoals hierna zal worden toegelicht vindt de rechtbank het noodzakelijk om daarnaast aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen zodat verdachte klinisch kan worden behandeld. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf van vier maanden opleggen. Bij deze beslissing weegt mee de rechtbank mee dat verdachte verminderd toerekenbaar is en naar verwachting een intensieve en langdurige behandelperiode tegemoet gaat.
7.3.2.
De motivering van de maatregel
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden moet worden opgelegd. De deskundigen zijn van mening dat de reeds lopende zorgmachtiging in combinatie met bijzondere voorwaarden voldoende mogelijkheden tot risicobeperking geven. De rechtbank komt hieromtrent tot een andere conclusie en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte stond al langdurig onder behandeling op titel van een zorgmachtiging. Deze behandeling kwam nauwelijks tot stand vanwege de houding van verdachte. Verdachte werd slecht ingesteld op medicatie, hetgeen dikwijls resulteerde in kortdurende klinische opnames. Verdachte raakte desondanks telkens weer ontregeld, waardoor uiteindelijk ook de incidenten in deze zaak hebben kunnen plaatsvinden. Daarnaast volgt uit het dossier dat hiervoor al sprake is geweest van meerdere mutaties en zorgwekkende meldingen over verdachte. Uiteindelijk hebben de in deze zaak bewezen ernstige incidenten kunnen plaatsvinden, waarbij verdachte zich heeft bediend van een groot mes. Verdachte heeft verklaard dat hij al enige tijd dagelijks met een mes op zak liep. Dit, in combinatie met zijn psychisch instabiele functioneren, brengt grote risico’s met zich, waarbij ook meermaals het risico op ernstig letsel voor anderen in het leven is geroepen. Hieruit blijkt des te meer dat de zorg die op basis van de zorgmachtiging geboden werd, niet toereikend was om verdachte op het juiste pad te houden. Juist de door de deskundigen gegeven redenen dat de behandelingen tot nu toe geen blijvend effect hebben gehad, namelijk zijn psychotische kwetsbaarheid, minimaal ziekte- en probleembesef en een felle, afwerende houding bij verdachte tegen ‘bemoeienis’ vanuit hulpverlening, zijn naar het oordeel van de rechtbank contra-indicaties om opnieuw de weg van de zorgmachtiging te kiezen. Daarvoor zijn de risico’s eenvoudigweg te groot.
Tevens vindt de rechtbank dat het risico op recidive onvoldoende kan worden ondervangen met een behandeling in een voorwaardelijk kader, gelet op het ontbreken van een voldoende groot draagvlak bij verdachte voor zo’n kader. Een resterend voorwaardelijk kader biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht om verdachte ertoe te motiveren dat hij zich houdt aan de bijzondere voorwaarden. Als verdachte deze voorwaarden vervolgens overtreedt, dan vervalt het behandelkader en resteert slechts de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf. Verdachte komt in dat geval (onbehandeld) vrij in de maatschappij, terwijl het risico op recidive als matig hoog tot hoog wordt ingeschat.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de noodzaak aanwezig is tot het opleggen van de tbs-maatregel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het wettelijk kader
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit, voor zover hier van belang, een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de tbs-maatregel is verder ingevolge het bepaalde in artikel 37a, lid 3, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen. Uit de genoemde rapportages blijkt dat bij verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, in de vorm van een psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis aanwezig waren. De bedreigingen die bewezen zijn verklaard in zaak A onder 2 en zaak B zijn feiten zoals genoemd in artikel 37a, lid 2, Sr. Uit de rapporten omtrent verdachte, afgezet tegen het tot op heden niet afdoende werken van alternatieve behandelingen, alsmede een toename in gevaarzettend gedrag bij verdachte, leidt de rechtbank af dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de tbs-maatregel eist. De kans op herhaling van agressieve delicten wordt groot geacht. Naar het oordeel van de rechtbank kan enkel binnen het kader van de tbs-maatregel het recidiverisico tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht, waarbij tevens op een – zowel voor verdachte als de maatschappij – verantwoorde manier direct kan worden ingegrepen als dat nodig blijkt te zijn.
Tbs met voorwaarden
Hoewel de psychiater en psycholoog niet hebben geadviseerd om de tbs-maatregel op te leggen is alsnog onderzocht of de tbs-maatregel met voorwaarden haalbaar en uitvoerbaar is voor de reclassering.
Aan het reclasseringsadvies van 7 mei 2025, opgemaakt door reclasseringswerker [naam] , ontleent de rechtbank – zakelijk weergegeven – het volgende.
De reclassering kenmerkt het psychosociaal functioneren, middelengebruik en het gebrek aan dagbesteding als voornaamste risicofactoren. Gelet op het ontbrekende ziektebesef en de aanhoudende risico’s is inzet op deze leefgebieden middels een klinische behandeling nodig om het huidige recidiverisico te verlagen. De reclassering doet geen uitspraak over de wenselijkheid van het opleggen van een tbs-maatregel. Wel adviseert de reclassering positief over de uitvoerbaarheid van tbs met voorwaarden. De reclassering kan het toezicht hierop uitoefenen. De reclassering heeft in haar advies de voorwaarden geformuleerd waaronder de tbs-maatregel met voorwaarden kan worden opgelegd, te weten:
Geen strafbaar feit plegen;
Meewerken aan reclasseringstoezicht;
Meewerken aan time-out;
Niet naar het buitenland;
Opname in een zorginstelling;
Ambulante behandeling;
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
Drugsverbod;
Alcoholverbod;
Dagbesteding.
Verdachte heeft zich op de zitting van 23 mei 2025 bereid verklaard mee te werken aan alle voorwaarden die de reclassering in het maatregelenrapport van 7 mei 2025 heeft geadviseerd.
Daarnaast adviseert de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs met voorwaarden, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is. Verder is geadviseerd een GVM-maatregel op te leggen zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de tbs-maatregel.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een tbs-maatregel met voorwaarden het optimum remedium is om verdachte het juiste pad op te krijgen. Eerdere interventies hebben niet geholpen en het is belangrijk dat verdachte intensief behandeld wordt. De rechtbank vindt de tbs-maatregel met voorwaarden daarom passend en geboden en legt deze maatregel op.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de in zaak A onder 2 en zaak B onder 1 bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Gelet op de noodzaak van de behandeling en het gevaar voor recidive en het uit te oefenen toezicht, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van artikel 38, lid 1, Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn. De bedreigingen betreffen immers misdrijven die gericht zijn tegen en een gevaar vormen voor de onaantastbaarheid van het lichaam.
GVM-maatregel
De rechtbank volgt het advies van de reclassering dat verdachte ook na de tbs-maatregel met voorwaarden, langdurig onder toezicht gesteld kan worden gesteld om zo nodig recidive te voorkomen dan wel op een aanvaardbaar niveau te houden. De rechtbank stelt verder vast dat aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van deze maatregel, als bedoeld in artikel 38z Sr, is voldaan. Voor het geval de tbs met voorwaarden afloopt en er nog steeds behandeling nodig is, legt de rechtbank deze maatregel op. De officier van justitie dient in een aparte procedure de tenuitvoerlegging van deze maatregel te vorderen en dient hiertoe alsdan bij de rechtbank een vordering in te dienen met overlegging van een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van de reclassering.
Voorlopige hechtenis
De duur van de op te leggen straf brengt mee dat de verdachte, na aftrek van voorarrest, nog minder dan 60 dagen gedetineerd zal zijn. Voor het geval dit vonnis binnen die termijn nog niet onherroepelijk is, zal de rechtbank bevelen dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst met ingang van de dag waarop verdachte zich heeft laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
Die schorsing houdt verband met de tevens op te leggen dadelijk uitvoerbare tbs met voorwaarden. Zou de verdachte de in dat kader te stellen voorwaarden niet naleven, terwijl dit vonnis nog niet onherroepelijk is, bestaat de mogelijkheid om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis te bevelen. Op die manier worden de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen gewaarborgd. De rechtbank verwijst hiertoe naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1729, r.o. 6.5.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- 1 STK Mes (6501745).
Verbeurdverklaring
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp het in zaak A, onder 2 bewezen geachte is begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 570,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2024.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag kan worden toegekend met daarbij de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat niet uit de vordering blijkt dat sprake is van geestelijk letsel en de aard en normschending van deze bedreiging onvoldoende is om de rechtstreekse schade op te baseren.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat door de verdachte gedreigd is met een mes jegens de benadeelde partij, wat voor haar een ingrijpende gebeurtenis is geweest. Uit het dossier blijkt dat zij niet meer thuis durfde te slapen en inmiddels verhuisd is. De ernst van het misdrijf, mede gelet op de omstandigheden waaronder het is gepleegd, maakt in samenhang met de toelichting van de schade dat het geestelijke letsel voldoende is komen vast te staan. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het grootste deel niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen voor een bedrag van € 400,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd te weten 27 mei 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank, gelet op vergelijkbare jurisprudentie en de feiten en omstandigheden van deze zaak, te hoog voor. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [benadeelde partij] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 38z, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, feit 1:
mishandeling.
Ten aanzien van zaak A, feit 2 en zaak B, feit 1:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van zaak A, feit 1 en feit 2 en zaak B, feit 1:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van zaak A, feit 2 en zaak B, feit 1:
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1.
Geen strafbaar feit plegen
Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2.
Meewerken aan reclasseringstoezicht
Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van betrokkene vast te stellen.
  • Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
  • Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
3.
Meewerken aan time-out
Indien de ter beschikking gestelde een opgelegde voorwaarde niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dat vereist, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een time-out van de ter beschikking gestelde in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een time-out indiceert zal, nadat deze time-out op vordering van het openbaar ministerie door de rechter-commissaris is bevolen, de ter beschikking gestelde zich laten opnemen. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken.
4.
Niet naar het buitenland
Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
5.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten opnemen en behandelen in een intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht.
Veroordeelde is aangemeld en geaccepteerd bij de FPA van GGZ Noord-Holland-Noord in [plaats] . Hij staat op de wachtlijst. Mocht er onverhoopt niet direct een plek voor betrokkene zijn in de klinieken waar hij is geaccepteerd, dan dient betrokkene mee te werken aan plaatsing in een andere kliniek in het kader van een overbruggingsplaatsing.
Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
6.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich aansluitend aan de klinische behandeling, behandelen door de Forensisch Ambulante Zorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
7.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft, indien door de reclassering geïndiceerd, aansluitend aan de klinische behandeling in een door DIZ te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
8.
Drugsverbod
Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
9.
Alcoholverbod
Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
10.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Geeft opdracht aan de reclassering de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Legt op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Beveelt de
schorsing van de voorlopige hechtenisvan de verdachte met ingang van de dag waarop de terbeschikkinggestelde zich heeft laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Aan de schorsing worden de voorwaarden verbonden, zoals deze onder 1 tot en met 10 zijn vermeld bij de voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde.
Verklaart verbeurd:
1 STK Mes (6501745).
Ten aanzien van de benadeelde partij
Wijstde vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
toetot een bedrag van
€ 400,- (vierhonderd euro)aan vergoeding van
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 27 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 400,- (vierhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 27 mei 2025 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 (acht) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en J.C.E. Krikke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2025.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]