ECLI:NL:RBAMS:2025:3993

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
11479963 / EA VERZ 25-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van een juridisch medewerker bij een advocatenkantoor en de gevolgen voor de gefixeerde schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, hierna te noemen [verzoeker], en een voormalig werknemer, hierna te noemen [verweerder]. Het geschil betreft een ontslag op staande voet van [verweerder], die als jurist werkzaam was bij [verzoeker]. De werkgever heeft het ontslag op staande voet gegeven op basis van meerdere verwijten, waaronder het niet naar waarheid verklaren over nevenwerkzaamheden en het buiten de organisatie brengen van vertrouwelijke cliëntinformatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag rechtsgeldig was, maar heeft de vordering van [verzoeker] tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding afgewezen, omdat niet was aangetoond dat [verweerder] opzet of schuld had aan de dringende reden voor het ontslag. Wel heeft de kantonrechter geoordeeld dat [verweerder] een bedrag van € 348,80 aan onverschuldigd betaald loon aan [verzoeker] moet terugbetalen. Daarnaast heeft de kantonrechter [verzoeker] veroordeeld tot het opstellen van een correcte eindafrekening voor [verweerder].

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11479963 \ EA VERZ 25-20
Beschikking van 10 juni 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
vertegenwoordigd door haar statutair-bestuurder mr. [vertegenwoordiger verzoeker] ,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. E.P.W.A. Bink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties van 8 januari 2025,
- het verweerschrift van 7 mei 2025 met tegenverzoeken en producties,
- een aangepast verzoekschrift met een vermindering van eis en productie 6,
- de mondelinge behandeling van 13 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 13 mei 2025. Voor [verzoeker] zijn mr. [vertegenwoordiger verzoeker] , advocaat, en mr. [naam 1] , advocaat, verschenen. [verweerder] is verschenen met zijn partner en mr. Bink. Partijen hebben hun standpunten mede aan de hand van spreekaantekeningen toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. [verweerder] heeft een aantal van zijn tegenverzoeken ingetrokken. Na verder debat is beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Bij [verzoeker] werken drie advocaten, onder wie mr. [vertegenwoordiger verzoeker] en mr. [naam 1] , en een secretaresse. Tot voor kort was [verweerder] werkzaam voor [verzoeker] als jurist.
2.2.
[verweerder] is 26 jaar oud en heeft in juli 2024 zijn rechtendiploma gehaald aan de Universiteit van Amsterdam. Op 2 september 2024 is hij bij [verzoeker] in dienst getreden in de functie van jurist voor 40 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 3.000,00. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van een jaar met de intentie om in september 2025 deze functie om te zetten in een positie als advocaat-stagiair bij [verzoeker] .
2.3.
In de week van 7 oktober 2024 hebben partijen in onderling overleg besloten de arbeidsovereenkomst per 20 december 2024 te beëindigen en de arbeidsomvang te verminderen van 40 uur per week naar 24 uur per week tegen een salaris van € 1.800,00 bruto per maand.
2.4.
Op 15 oktober 2024 heeft [verweerder] de domeinnaam [internetsite] laten registreren.
2.5.
Op 16 oktober 2024 hebben [verweerder] en [vertegenwoordiger verzoeker] een gesprek gehad. Tijdens dat gesprek ontstond er een verschil van inzicht tussen hen, dat leidde tot een discussie. Op 18 oktober 2024 heeft [verweerder] zich ziek gemeld. [verweerder] heeft op 18 oktober 2024 zijn eigen onderneming ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
2.6.
Op 27 oktober 2024 heeft [verzoeker] een bedrag van € 2.487,83 overgemaakt op de bankrekening van [verweerder] met de volgende omschrijving: ‘
Salaris Oktober. Uren mindering nog te verrekenen’.
2.7.
Bij e-mail van 4 november 2024 heef [vertegenwoordiger verzoeker] [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek de volgende dag op kantoor. In die e-mail staat, voor zover van belang, het volgende:

Ik was vorige week op vakantie maar kreeg afgelopen vrijdag[1 november 2024, ktr]
een e-mail van[ [naam 1] , ktr]
. Die dag ontvingen wij een factuur van het kadaster met als referentie “ [naam 2] [verzoeker] ”. Bij navraag bij [naam 2] bij welk dossier alle uittreksels behoorden, kon dat niet goed worden nagekeken (…). Daarom is vanwege jouw afwezigheid in jouw computer gezocht naar die downloads (via toegang ICT) zodat we alsnog dat als verschotten kunnen opnemen bij de desbetreffende cliënten. Alle externe documenten worden opgeslagen in de map “downloads”. Bij het openen van die map is een aantal andere zaken geconstateerd. Samengevat is gebleken dat je onder werktijd veel privé kwesties hebt afgehandeld, je werkzaamheden hebt verricht voor een eigen bedrijf ( [bedrijf] ), werkzaamheden voor derden hebt verricht (niet cliënten [verzoeker] ) en je naar het lijkt vertrouwelijke cliëntinformatie buiten ons kantoor hebt gebracht.
2.8.
[vertegenwoordiger verzoeker] , [naam 1] en [verweerder] hebben op 5 november 2024 een gesprek gehad. Tijdens dat gesprek is [verweerder] op staande voet ontslagen. Bij e-mail van later die dag is het ontslag op staande voet bevestigd. In die e-mail staat, voor zover van belang, het volgende:
“[ [naam 1] , ktr]
heeft jou geconfronteerd met vijf van de zes vragen die je aantoonbaar niet naar waarheid hebt beantwoord. Je hebt onder meer niet de waarheid verteld over de registratie van [internetsite] die reeds op 15 oktober 2024 (dus vóór jouw ziekmelding) heeft plaatsgevonden, niet de waarheid verteld over jouw (deels enkel tegen betaling leesbare) artikelen op Substack en over de herkomst van afbeeldingen op jouw werkcomputer (die zijn niet gedownload vanaf Substack, want waren al aanwezig voordat het betreffende artikel was geplaatst) en niet naar waarheid verklaard over jouw tijdsbesteding onder werktijd aan jouw privézaak. Wat betreft de cliënt informatie is het volstrekt ongeloofwaardig dat je de twee besproken documenten onder de map “Downloads” zou hebben opgeslagen, omdat het dan makkelijker zoeken zou zijn. Enerzijds is jouw uitleg ongeloofwaardig omdat je over andere vragen ook niet de waarheid hebt verteld en je verklaring anderzijds ook zeer onaannemelijk is. Er zijn geen andere documenten handmatig opgeslagen in de map “Downloads”. Het zijn allemaal downloads. En je moet vijf keer klikken om in die map te komen. Bovendien staan al jouw andere opgeslagen documenten in de map “Documents”. De conclusie is dat je die documenten eerst buiten de kantoororganisatie hebt gebracht en daarna weer gedownload.
Je hebt dus nagenoeg overal over gelogen, wat betreft privé werken onder kantoortijd en het verrichten van werk voor derden en je hebt cliënt informatie buiten de kantoororganisatie gebracht. Dit zijn de redenen dat ik je een ontslag op staande voet heb aangezegd waarbij het buiten ons kantoor brengen van vertrouwelijke cliënt informatie je zeer ernstig wordt aangerekend. (…)”.
2.9.
[verweerder] is geen procedure gestart tot vernietiging van het ontslag op staande voet.
2.10.
[verweerder] is met ingang van 14 april 2025 weer werkzaam in loondienst, bij Maes Law.

3.Het verzoek en het tegenverzoek

Het verzoek van [verzoeker]
3.1.
verzoekt [verweerder] te veroordelen tot betaling van € 2.760,00 aan gefixeerde schadevergoeding, € 348,80 aan onverschuldigd betaald loon en € 514,00 aan griffierecht.
3.2.
[verzoeker] stelt daartoe het volgende. [verweerder] is geen procedure gestart om het ontslag op staande voet te vernietigen. Hij kan daarom het ontslag niet meer inhoudelijk betwisten, ook niet in het kader van de gefixeerde schadevergoeding.
Naar aanleiding van een factuur van het Kadaster, is [verzoeker] op 1 november 2024 een onderzoek gestart. Toen is duidelijk geworden dat [verweerder] onder werktijd met nevenwerkzaamheden is bezig geweest. Hij heeft voor zichzelf, vrienden en kennissen, die geen cliënt zijn van [verzoeker] werk verricht. Hij heeft blogs/artikelen geschreven op Substack. Die stukken heeft hij deels openbaar en deels tegen betaling gepubliceerd. Ook is hij onder werktijd bezig geweest met het starten van zijn eigen onderneming (ontwerpen logo en opstellen algemene voorwaarden) en heeft daarvoor stukken van [verzoeker] gebruikt. In de downloadmap van [verweerder] zijn namelijk een aandeelhoudersovereenkomst, een aandeelhoudersbesluit buiten vergadering en een sommatiebrief aangetroffen. Deze documenten zijn door [verweerder] van een andere bestandsnaam voorzien. De gegevens van de cliënten van [verzoeker] werden echter nog in al die documenten genoemd. Omdat deze documenten in de downloadmap stonden, kan het niet anders dan dat [verweerder] deze documenten met cliëntgegevens buiten de organisatie heeft gebracht. Downloads komen namelijk altijd van buiten de computer. Tijdens het gesprek op 5 november 2024 heeft [verzoeker] [verweerder] zes vragen gesteld. Alleen de vraag over wanneer hij zijn onderneming bij de Kamer van Koophandel heeft ingeschreven, heeft hij naar waarheid beantwoord. Hij heeft gelogen over de registratiedatum van zijn website, heeft ontkend dat zijn blogartikelen (deels) tegen betaling leesbaar zijn op Substack en ontkend dat hij onder werktijd werkzaam was voor zichzelf, vrienden en kennissen. Ook heeft hij geen geloofwaardige verklaring gegeven over de aanwezigheid van de documenten met cliëntinformatie in de downloadmap die hij een andere bestandsnaam heeft gegeven. Deze informatie heeft hij buiten de kantoororganisatie gebracht, maar zelfs als dat niet is gebeurd, dan geldt in ieder geval dat hij dat van plan was en zou een terugkeer onbespreekbaar zijn. Het ontslag is onverwijld gegeven, gemotiveerd medegedeeld en gebaseerd op een dringende reden.
[verzoeker] heeft [verweerder] in oktober 2024 salaris betaald gebaseerd op een 40-urige werkweek, terwijl partijen in oktober zijn overeengekomen dat [verweerder] 24 uur per week zou gaan werken. Aan [verweerder] is € 2.487,83 betaald, terwijl dat € 2.139,03 had moeten zijn. [verweerder] heeft in oktober € 348,80 te veel ontvangen en moet dat terugbetalen aan [verzoeker] .
3.3.
[verweerder] heeft als volgt verweer gevoerd. Hij heeft om zijn moverende redenen het ontslag op staande voet niet aangevochten, maar inhoudelijk kan het ontslag geen stand houden. De dringende reden is niet onverwijld medegedeeld. [verzoeker] heeft het moment waarop zij de dringende reden heeft ontdekt in het midden gelaten, waardoor de onverwijldheid moeilijk kan worden getoetst. Er is geen gestructureerde vastlegging of toelichting over het vermeende onderzoek. Er is geen aanwijzing dat [verzoeker] tussen 1 en 4 november 2024 actief onderzoek heeft gedaan. Als [verzoeker] al op 1 november 2024 wist van de dringende reden, had het ontslag op of vlak na die dag moeten volgen. De dringende reden is niet duidelijk aan [verweerder] medegedeeld. [verzoeker] heeft enkel verwezen naar een reeds gedragingen, zonder dat één of meer daarvan expliciet worden benoemd als ontslaggrond. De e-mail van 5 november 2024 voldoet niet aan de mededelingseis. Het blijft onduidelijk welk concreet feitelijk handelen tot het ontslag op staande voet heeft geleid. Voor het toekennen van de gefixeerde schadevergoeding is opzet of schuld vereist. [verweerder] betwist dat er sprake is van een dringende reden. De persoonlijke omstandigheden van [verweerder] moeten worden meegenomen bij de beoordeling van het ontslag op staande voet. Het lijkt erop dat het ontslag is ingegeven door de slechte verstandhouding tussen [vertegenwoordiger verzoeker] en [verweerder] . [verweerder] is starter op de arbeidsmarkt en heeft nog niet veel werkervaring als professional. Hij is salaris misgelopen en heeft reputatieschade geleden. Het ontslag heeft een diepe emotionele impact gehad op [verweerder] .
Indien de gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen, dient deze gematigd te worden. [verweerder] zal in de financiële problemen komen. Als recent afgestudeerd jurist met een studieschuld heeft hij geen financiële buffer.
[verzoeker] heeft bij haar verzoek tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde loon geen inzicht gegeven in de bedragen die onverschuldigd zouden zijn betaald.
Het tegenverzoek van [verweerder]
3.4.
[verweerder] verzoekt, na vermindering van eis, [verzoeker] te veroordelen tot het opstellen en verstrekken van een volledige en correcte eindafrekening, waarin alle aan hem toekomende bedragen, waaronder achterstallig loon, vakantiegeld, opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen en overige vergoedingen, zijn opgenomen, en de op grond daarvan verschuldigde bedragen op de gebruikelijke wijze te voldoen, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente daarover, met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
3.5.
[verweerder] stelt daartoe dat [verzoeker] nog geen eindafrekening aan hem heeft verstrekt en zij aan hem dient te betalen hetgeen in de eindafrekening wordt vastgesteld.
3.6.
[verzoeker] heeft aangevoerd dat zij [verweerder] hebben toegezegd een eindafrekening te maken nadat hij het onverschuldigd betaalde loon heeft terugbetaald. Bovendien heeft hij niet eerder verzocht om een eindafrekening. Als [verweerder] eerst een eindafrekening wil, dan zal [verzoeker] die aan hem verstrekken maar het ligt meer voor de hand de financiële uitkomst van deze zaak daarin te verwerken.

4.De beoordeling op het verzoek en het tegenverzoek

Wettelijk kader
4.1.
Een werknemer kan ook na de vervaltermijn van twee maanden voor het indienen van een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet, bij wijze van verweer tegen de vordering van werkgever tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding na een rechtsgeldig ontslag op staande voet, de dringende reden betwisten (gerechtshof Amsterdam 6 november 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4160).
4.2.
Een ontslag op staande voet is alleen geldig als daarvoor een dringende reden is. Het is een uiterste middel, met verstrekkende gevolgen voor de werknemer. Daarom mag een ontslag op staande voet pas worden gegeven als niet kan worden volstaan met een andere, minder ingrijpende sanctie. Er moet sprake zijn van zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, dat van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de geldigheid van het ontslag op staande voet alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking nemen. Daarbij moet de kantonrechter in eerste plaats de aard en de ernst betrekken van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en de duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
4.3.
Artikel 7:677 lid 2 BW bepaalt dat de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding is verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Deze vergoeding wordt ook wel de gefixeerde schadevergoeding genoemd.
Rechtsgeldig ontslag
4.4.
[verzoeker] is van mening dat, gelet op de vervaltermijn van art. 7:686a lid 4 sub a BW, [verweerder] de dringende reden van het ontslag niet meer ter discussie kan stellen. Er moet vanuit worden gegaan dat het ontslag van 5 november 2024 correct en terecht is geweest, aldus [verzoeker] . Gelet op de jurisprudentie zoals weergegeven onder 4.1. van deze uitspraak, kan deze stelling dus niet worden gevolgd. Vaststaat derhalve (slechts) dat het dienstverband op 5 november 2024 ten einde is gekomen; de ontslagredenen en de vraag of deze dringend waren, dusdanig dat van [verzoeker] als werkgever niet langer gevergd kon worden het dienstverband voor te laten bestaan, staan daarmee nog niet vast.
4.5.
In de ontslagbrief wordt [verweerder] een viertal verwijten gemaakt. Hij heeft (a.) niet de waarheid verteld over de registratie van zijn website [internetsite] op 15 oktober 2024; (b.) niet de waarheid verteld over de zijn artikelen op Substack en de herkomst van de afbeeldingen op zijn werkcomputer; en (c.) niet naar waarheid verklaard over de tijdsbesteding aan zijn privézaak onder werktijd. Daarnaast (d.) wordt [verweerder] verweten dat hij cliëntinformatie (twee documenten) buiten de kantoororganisatie heeft gebracht. Dit laatste beschouwt [verzoeker] als een datalek en zij heeft de desbetreffende (twee) cliënten en de APG hiervan op de hoogte gebracht.
4.6.
De verwijten onder a., b. en c. heeft [verweerder] niet met zoveel woorden bestreden. Hij heeft volstaan met de stelling dat de ontslagredenen niet op adequate wijze zijn medegedeeld, volledig zijn gebaseerd op subjectieve aannames en onzorgvuldige kwalificaties. Het benoemen door [verzoeker] van zijn verklaringen als ‘ongeloofwaardig’ en ‘zeer onaannemelijk’ voldoet niet, aldus [verweerder] . Hoewel het aan de werkgever is om dringende reden te stellen en zonodig te bewijzen, mag van de werknemer verlangd worden dat hij zijn stellingen met feiten onderbouwt althans een begin maakt met onderbouwing daarvan. Daarvan is hier geen sprake. Om die reden gaat de kantonrechter er vanuit dat het hier terechte verwijten betreft.
4.7.
Deze feiten zijn op zich ernstig genoeg en kunnen een ontslag op staande voet dragen. Driemaal liegen omtrent zaken die de kern van de arbeidsovereenkomst raken (vgl. art. 11 van de arbeidsovereenkomst: Nevenwerkzaamheden) op een klein kantoor, kort na aanvang van het dienstverband, brengen met zich mee dat een onhoudbare situatie is ontstaan, bij een ernstige vertrouwensbreuk, en dat van [verzoeker] niet gevergd kon worden het dienstverband langer voort te zetten.
4.8.
Dat betekent ook dat de kantonrechter de vierde ontslagreden, het naar buiten brengen van cliëntinformatie, welke ontslagreden wel (met name ter zitting) ter discussie is gesteld, onbesproken kan en zal laten.
4.9.
Met betrekking tot de onverwijlde opzegging en mededeling overweegt de kantonrechter dat [verzoeker] voortvarend genoeg heeft gehandeld. De kantonrechter twijfelt er niet aan dat [verzoeker] eerst op 1 november 2024 op de hoogte was van eventueel onrechtmatig handelen van [verweerder] , en zij heeft na het horen van [verweerder] op 5 november 2024, hem op diezelfde dag ontslag verleend. Zij heeft dus zo spoedig mogelijk gehandeld. Met de brief van 5 november 2024 heeft zij de ontslagredenen medegedeeld op dusdanige wijze dat [verweerder] in staat was zijn standpunt met betrekking tot het ontslag te bepalen. Van onduidelijke ontslagredenen is blijkens de tekst van de ontslagbrief zelf geen sprake.
4.10.
De conclusie van het voorgaande is dat [verzoeker] [verweerder] correct en terecht op staande voet heeft ontslagen.
De gefixeerde schadevergoeding
4.11.
Met betrekking tot de vraag of [verweerder] dan ook een vergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is als bedoeld in art. 7:677 lid 2 BW overweegt de kantonrechter als volgt. Namens [verweerder] is in het verweerschrift terecht naar voren gebracht dat [verzoeker] als opzeggende partij moet stellen en zonodig bewijzen dat het ontstaan van de dringende reden is veroorzaakt door opzet of schuld van de wederpartij. In de ontslagbrief wordt niet gesproken over opzet of schuld; ook in het verzoekschrift wordt dit niet als grondslag onder de vordering gelegd. Ook ter zitting is dit punt door [verzoeker] onbesproken gelaten. Hoewel het driemaal liegen op zich moeilijk voorstelbaar is zonder opzet of schuld, en [verweerder] ook niet gesteld heeft dat een en ander niet met opzet of door zijn schuld heeft plaatsgevonden, kan, nu aan de voorwaarde van dit artikel in zoverre niet is voldaan, het verzoek van [verzoeker] niet worden toegewezen.
De onverschuldigde betaling
4.12.
Door [verzoeker] is nader berekend dat aan [verweerder] een bedrag van € 348,80 teveel is uitbetaald als zijnde loon over oktober 2024. Dat dit bedrag teveel is betaald is door [verweerder] ter zitting erkend. Om die reden zal de kantonrechter dit deel van het verzoek toewijzen.
Het tegenverzoek
4.13.
Op grond van art. 655 lid 1, sub f. en h. en lid 3 BW is de werkgever verplicht de eindafrekening met de gegevens terzake van het loon, het vakantiegeld en opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen af te geven uiterlijk een week nadat de dienstbetrekking is geëindigd. De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] in zoverre in gebreke is gebleven. Om die reden zal deze vordering worden toegewezen.
4.14.
[verweerder] heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat hem nog een (loon)betaling toekomt, zodat het verzoek om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7:625 BW over deze nabetaling wordt afgewezen.
De proceskosten
4.15.
Omdat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter,
op het verzoek en het tegenverzoek:
5.1.
veroordeelt [verzoeker] tot het opstellen en verstrekken van een volledige en correcte eindafrekening waarin alle aan [verweerder] toekomende bedragen aan loon, vakantiegeld, opgebouwde maar niet-genoten vakantiedagen en overige vergoedingen zijn opgenomen, binnen veertien dagen na deze beschikking,
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van € 348,80 aan onverschuldigd betaald loon,
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.