In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee contractuele medehuurders, [eiseres] en [gedaagde], die een affectieve relatie hadden en samen vier kinderen. Na het beëindigen van hun relatie heeft [gedaagde] de woning verlaten, en beide partijen vorderen dat de ander de huur niet langer voortzet. De kantonrechter heeft [eiseres] in het gelijk gesteld, waarbij de belangenafweging in het voordeel van [eiseres] uitviel, omdat zij het grootste aandeel in de zorg voor de kinderen heeft en in staat is de huur te betalen. De rechter heeft bepaald dat [gedaagde] de huur van de woning niet langer zal voortzetten en dat hij binnen drie dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking moet verlenen aan de opzegging van de huur. Daarnaast heeft de rechter de vordering van [gedaagde] tot afgifte van poststukken toegewezen, met een dwangsom voor het geval [eiseres] hier niet aan voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.