ECLI:NL:RBAMS:2025:4013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
11385299 CV EXPL 24-14072
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurwoning na beëindiging affectieve relatie met belangenafweging voor kinderen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee contractuele medehuurders, [eiseres] en [gedaagde], die een affectieve relatie hadden en samen vier kinderen. Na het beëindigen van hun relatie heeft [gedaagde] de woning verlaten, en beide partijen vorderen dat de ander de huur niet langer voortzet. De kantonrechter heeft [eiseres] in het gelijk gesteld, waarbij de belangenafweging in het voordeel van [eiseres] uitviel, omdat zij het grootste aandeel in de zorg voor de kinderen heeft en in staat is de huur te betalen. De rechter heeft bepaald dat [gedaagde] de huur van de woning niet langer zal voortzetten en dat hij binnen drie dagen na betekening van het vonnis zijn medewerking moet verlenen aan de opzegging van de huur. Daarnaast heeft de rechter de vordering van [gedaagde] tot afgifte van poststukken toegewezen, met een dwangsom voor het geval [eiseres] hier niet aan voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11385299 \ CV EXPL 24-14072
Vonnis van 17 juni 2025
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. S. Benayad,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F. Ettaia.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 maart 2025
- de mondelinge behandeling van 13 mei 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Wat is de kern?

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hadden een affectieve relatie. Deze is geëindigd. Zij hebben samen vier kinderen. Zij zijn contractuele medehuurders van een woning, waar zij samen met hun vier kinderen woonden. [gedaagde] heeft de woning verlaten. Partijen vorderen over en weer dat de ander de huur van de woning niet langer voort zal zetten. De kantonrechter stelt [eiseres] in het gelijk. Verder vordert [gedaagde] afgifte van poststukken. Deze vordering wijst de kantonrechter toe.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] (geboren [geboortedatum 1] 1991) en [gedaagde] (geboren [geboortedatum 2] 1986) hebben gezamenlijk van Woningstichting Rochdale sinds 4 september 2018 gehuurd de woning aan de [adres 1] .
3.2.
Partijen hebben een Islamitisch huwelijk gesloten. Inmiddels is hun affectieve relatie geëindigd en zijn zij niet langer in staat gezamenlijk in de woning te verblijven.
3.3.
Bij vonnis van 12 november 2024 heeft de kantonrechter, oordelend in kort geding, bepaald dat [eiseres] met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het gebruik van de woning. [gedaagde] is daarbij veroordeeld de woning te verlaten.
3.4.
Bij beschikking van 13 maart 2025 (zie ook 4.9.) heeft de rechtbank bepaald dat [eiseres] en [gedaagde] gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over hun vier kinderen, is een voorlopige zorgregeling bepaald en is de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd te adviseren omtrent (onder andere) de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang van de minderjarigen is.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de vordering in conventie en reconventie grotendeels spiegelbeeldig zijn, zullen zij gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
Partijen vorderen over en weer om (bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad) te bepalen dat:
  • de ander, met ingang van het door de kantonrechter af te geven vonnis, althans een door de kantonrechter te bepalen datum, de huur van de woning te [adres 1] , niet langer voort zal zetten, zodat uitsluitend de ander nog huurster respectievelijk huurder van de woning zal zijn;
  • de ander binnen drie dagen na betekening van het vonnis zijn respectievelijk haar volledige medewerking dient te verlenen aan zijn respectievelijk haar eenzijdige opzegging van de huur, door onder meer de afstandsverklaring te ondertekenen;
  • voor het geval de ander niet binnen de gestelde termijn zal meewerken aan zijn respectievelijk haar eenzijdige opzegging van de huurwoning, de huurovereenkomst namens de ander zal worden opgezegd waarbij het vonnis in de plaats zal treden van de vereiste medewerking van de ander aan het opzeggen van de huurovereenkomst.
4.3.
Voorts vordert [gedaagde] afgifte door [eiseres] aan het Buurtteam [woonplaats] , binnen drie dagen na betekening van het vonnis, van alle op naam van [gedaagde] gestelde poststukken, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [eiseres] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 10.000,00.
4.4.
Ieder van de partijen stelt hoofdzakelijk verzorger en opvoeder van de kinderen te zijn. Ieder van partijen stelt ook in staat te zijn om de maandelijkse huur te betalen. Partijen betwisten de standpunten van de ander hieromtrent.
Contractuele medehuur
4.5.
Op grond van artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen huurders en medehuurders vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van een in de uitspraak te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. Dit geldt ook in het geval van contractuele medehuur zoals die in deze zaak aan de orde is; het Islamitisch huwelijk leidt niet tot een wettelijk medehuurderschap. In dit artikel is verder bepaald dat de rechter een dergelijke vordering slechts toewijst, indien dit naar billijkheid, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval geboden is. De kantonrechter moet daarom een belangenafweging maken en wel naar de toestand die zich voordoet ten tijde van de beslissing.
De vorderingen van [eiseres] worden toegewezen
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de hiervoor bedoelde belangenafweging in het voordeel van [eiseres] moet uitvallen. De kantonrechter overweegt hiertoe het volgende.
Alternatieve verblijfplaats
4.7.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] kan terugvallen op familie voor de periode dat [gedaagde] geen eigen woonruimte heeft. [gedaagde] betwist dit. Maar door [gedaagde] wordt niet betwist dat hij op dit moment bij zijn ouders verblijft in een vijfkamerappartement en dat de kinderen daar, op de momenten dat de kinderen bij [gedaagde] verblijven, ook kunnen verblijven. Er zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat [gedaagde] en de kinderen op korte termijn niet langer bij zijn ouders kunnen verblijven. [eiseres] stelt op dit moment geen (concreet zicht op) andere woonruimte te hebben. Dit wordt door [gedaagde] niet voldoende onderbouwd betwist. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] beschikt over een alternatieve verblijfplaats en [eiseres] niet, ook niet op korte termijn.
Hoofdverblijf van de kinderen
4.8.
Gedurende de relatie tussen partijen zijn, voor zover hier van belang, de volgende kinderen geboren:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2014;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 4] 2015;
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 5] 2018;
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedatum 6] 2020.
4.9.
In de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2025 (C/13/757889) (zie ook 3.4.) is bepaald dat [gedaagde] en [eiseres] gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over de minderjarige kinderen worden belast en als voorlopige zorgregeling de kinderen bij [gedaagde] zullen zijn:
  • iedere woensdag, waarbij de kinderen uit school worden opgehaald door [gedaagde] en om 18.00 uur, na het avondeten, door [gedaagde] worden teruggebracht bij [eiseres] ;
  • in de even weken in het weekend, waarbij [gedaagde] de kinderen op vrijdag om 18.00 uur, na het avondeten, ophaalt bij [eiseres] en zij door [eiseres] worden opgehaald bij [gedaagde] .
Over de hoofdverblijfplaats van de kinderen is (nog) geen beslissing genomen.
4.10.
[gedaagde] stelt dat de zorgregeling op dit moment niet wordt nageleefd en dat [minderjarige 1] en [minderjarige 3] sinds 16 april 2025 bij [gedaagde] verblijven en dat zij niet naar [eiseres] willen. Hierover zijn meerdere gesprekken gevoerd. [eiseres] betwist niet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 3] op dit moment bij [gedaagde] verblijven.
4.11.
Hoewel [minderjarige 1] en [minderjarige 3] , in afwijking van de zorgregeling op dit moment volledig bij [gedaagde] verblijven, dient als uitgangspunt te gelden dat de rechtbank Amsterdam in haar beschikking van 13 maart 2025 heeft bepaald dat de kinderen grotendeels bij [eiseres] zullen verblijven en er een zorgregeling wordt getroffen voor de contactmomenten met [gedaagde] .
4.12.
De kinderen zijn gebonden aan de huidige woning, zij gaan hier in de buurt naar school en doen daar ook buitenschoolse activiteiten (lijmlab en robotica). Het is daarom in het belang van de kinderen dat zij in de huidige woning kunnen blijven wonen.
Inkomen
4.13.
Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat [eiseres] de lasten van de woning kan dragen. [eiseres] heeft onweersproken gesteld dat zij op dit moment een Ziektewetuitkering ontvangt. Dat [eiseres] op dit moment geen inzicht heeft in haar financiële situatie doet daaraan niet af. Een deel van de gestelde schulden zouden ook van [gedaagde] zijn (de ontstane huurschuld en (een gedeelte van) de boetes van het CJIB). Bovendien is aannemelijk geworden dat [eiseres] hulp ingeschakeld heeft van het Buurtteam en zij haar zullen begeleiden bij het op orde krijgen van haar financiën.
De huur van de woning
4.14.
Gelet op wat hiervoor is overwogen acht de kantonrechter het billijk dat [gedaagde] de huur van de woning niet langer zal voortzetten. De daarop gerichte vorderingen van [eiseres] zullen daarom worden toegewezen.
4.15.
Uit het toewijzen van de vorderingen van [eiseres] volgt afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] waar het gaat om het beëindigen van de contractuele medehuur.
Afgifte poststukken
4.16.
[gedaagde] heeft ook een vordering ingesteld tot afgifte door [eiseres] van aan hem geadresseerde poststukken aan het Buurtteam [woonplaats] . De rechter wijst deze vordering toe. Poststukken geadresseerd aan [gedaagde] zijn diens eigendom. Op grond van artikel 5:2 BW kan [gedaagde] deze post daarom opeisen. [eiseres] heeft niet betwist dat zij de bedoelde poststukken onder zich heeft en heeft niet gesteld dat zij de poststukken niet kan afgeven.
Dwangsommen
4.17.
Ingevolge artikel 611a Rv kan de kantonrechter op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan. De kantonrechter vindt de door [gedaagde] gevorderde dwangsom echter te hoog. Een dwangsom van € 50,00 per dag, met een maximum van € 2.000,00 is een voldoende prikkel voor [eiseres] om de aan [gedaagde] geadresseerde post af te geven aan het Buurtteam [woonplaats] .
Proceskosten
4.18.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en zij hebben samen vier kinderen. De kantonrechter zal daarom de proceskosten tussen partijen in zowel conventie als reconventie compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie:
5.1.
bepaalt dat [gedaagde] na veertien dagen na betekening van dit vonnis de huur van de woning te [adres 1] , niet langer voort zal zetten, zodat uitsluitend [eiseres] nog huurster van de woning zal zijn,
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] binnen drie dagen na betekening van het vonnis zijn volledige medewerking dient te verlenen aan zijn eenzijdige opzegging van de huur, door onder meer de afstandsverklaring te ondertekenen,
5.3.
bepaalt dat voor het geval dat [gedaagde] niet binnen de gestelde termijn zal meewerken aan zijn eenzijdige opzegging van de huurwoning, de huurovereenkomst namens [gedaagde] wordt opgezegd waarbij dit vonnis in de plaats zal treden van de vereiste medewerking van [gedaagde] ,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiseres] tot afgifte, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, van alle op naam van [gedaagde] gestelde poststukken aan het Buurtteam [woonplaats] , gevestigd aan de [adres 2] , op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag, met een maximum van € 2.000,00, in het geval dat [eiseres] hiermee in gebreke blijft,
in conventie en reconventie
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk en in het openbaar uitgesproken op 17 juni 2025.