ECLI:NL:RBAMS:2025:4061

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
13/076491-24 (13/078781-22 TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontucht met minderjarige, inclusief seksueel binnendringen

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, geboren in 1984, werd beschuldigd van het plegen van ontucht, waaronder seksueel binnendringen, met een toen vijftienjarige slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende de periode van 1 augustus 2023 tot en met 29 februari 2024 ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waarbij hij het slachtoffer heeft betast en met zijn vinger en penis seksueel bij haar is binnengedrongen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden, met een contactverbod met het slachtoffer en een gedragsbeïnvloedende maatregel. De vordering van de benadeelde partij, vertegenwoordigd door de moeder van het slachtoffer, werd deels toegewezen, waarbij de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 7.000,00 toekende. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf bevolen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, dat lijdt onder mentale klachten als gevolg van de ontucht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/076491-24
Parketnummer vordering tul: 13/078781-22
Datum uitspraak: 11 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1984,
wonende op het adres [BRP-adres] ,
nu gedetineerd in [PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 28 mei 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N.S. Levinsohn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Heikens, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] en haar moeder [moeder slachtoffer] in het kader van hun spreekrecht naar voren hebben gebracht en van de toelichting op de vordering benadeelde partij door de advocaat mr. A. van Kernebeek.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijzigingen van de tenlastelegging op de zittingen van 11 september 2024 en 28 mei 2025 – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 augustus 2023 tot en met 29 februari 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Primair:het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder seksueel binnendringen, met de toen vijftienjarige [slachtoffer] ;
Subsidiair:het plegen van ontuchtige handelingen, met die [slachtoffer] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
3. Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte seksuele handelingen met haar heeft verricht, waarbij hij onder meer seksueel bij haar is binnengedrongen. De verklaring van getuige [slachtoffer] is betrouwbaar. Zij heeft in de kern consistent, helder en authentiek verklaard. De enkele inconsistenties in [slachtoffer] verklaring zijn van ondergeschikte aard en doen niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaring. Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in overig bewijs. Zo blijkt uit meerdere bewijsstukken dat er sprake was van een vriendschappelijke band tussen verdachte en [slachtoffer] , wordt [slachtoffer] verklaring over de fysieke band ondersteund door verklaringen van onder meer getuige [getuige] en blijkt de seksuele relatie uit gegevens uit de telefoons van verdachte en [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Allereerst ontbreekt wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde. Verdachte ontkent de seksuele handelingen. In de kern berust de gehele tenlastelegging op de verklaringen van [slachtoffer] . Overig objectief bewijs ontbreekt. Ook de WhatsApp-berichten tussen verdachte en [slachtoffer] bieden geen objectieve ondersteuning voor het ten laste gelegde. Ten tweede zijn de verklaringen van [slachtoffer] niet bruikbaar voor het bewijs, nu deze innerlijk tegenstrijdig en mogelijk beïnvloed zijn en derhalve niet betrouwbaar. Ten derde is er geen overig bewijs dat [slachtoffer] verklaring kan ondersteunen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte en [slachtoffer] kennen elkaar via getuige [getuige] , met wie [slachtoffer] ten tijde van het ten laste gelegde een relatie had. [getuige] is het ‘stiefneefje’ van verdachte en woonde na de vrijlating van verdachte in juli 2023 [2] bij hem. [slachtoffer] was toen vijftien jaar. [3] Verdachte, [getuige] en [slachtoffer] waren vaak samen in de woning van verdachte. Ook waren verdachte en [slachtoffer] weleens met zijn tweeën in de woning.
Verklaring [slachtoffer]
heeft het volgende verklaard. [slachtoffer] heeft seks gehad met verdachte, de oom van haar vriend [getuige] . [4] Ze hebben gevoelens voor elkaar gekregen. [slachtoffer] had het idee dat verdachte meer wilde dan vrienden zijn. De eerste keer dat verdachte en [slachtoffer] lichamelijk contact hadden, gebeurde toen verdachte, [slachtoffer] en haar ex (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige] ) op de bank zaten. [slachtoffer] lag onder een deken. Zij lag bij verdachte. Die had eerst zijn hand op de leuning en legde daarna zijn hand onder de deken op het geslachtsdeel van [slachtoffer] . Dat was boven haar kleding. [5] Dat eerste lichamelijke contact vond plaats toen verdachte pas net, zo’n drie weken, vrij was. [6] Verdachte begon vaak met strelen en ging dan aan [slachtoffer] zitten. Hij legde zijn hand op haar geslachtsdeel. Er heeft twee keer seks – vaginale penetratie – plaatsgevonden. De eerste keer was in januari (de rechtbank begrijpt: januari 2024), in de auto. [7] De tweede keer was op de bank in de woonkamer van verdachte’s huis. Verdachte begon [slachtoffer] te zoenen, [slachtoffer] heeft haar kleding uitgedaan, waarna ook verdachte zich uitkleedde. Bij de seks was sprake van voorspel. Verdachte begon [slachtoffer] te vingeren en zij trok hem af. Daarna deed hij zijn piemel in haar vagina. Verdachte heeft geen condoom gebruikt. [8]
Verdachte vingerde [slachtoffer] vaak. [9] Dit gebeurde onder andere een keer in de kamer van [slachtoffer] ex. [10] Ook heeft hij haar een keer gebeft. [11] heeft verdachte ook afgetrokken, nadat hij haar hand op zijn geslachtsdeel legde. [slachtoffer] weet niet meer hoe vaak dat is gebeurd. [12] Op het moment dat de seks plaatsvond, dacht [slachtoffer] dat het goed was. Daarna voelde zij zich heel vies. De seks vond overdag plaats, als [getuige] aan het werk was.
Verdachte heeft een puppy van zijn hond gehouden voor [slachtoffer] , die de hond altijd mag zien. Verder kreeg [slachtoffer] een paar keer in de week geld van verdachte. Dat ging om bedragen tussen vijf euro en dertig euro.
4.3.2
Bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig zouden zijn geweest bij de ten laste gelegde seksuele handelingen.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig uit een andere bron dan het vermeende slachtoffer zelf. Niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. Het is afdoende wanneer de verklaring van aangever/getuige op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Tussen die verklaring en overige bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Tegen deze achtergrond oordeelt de rechtbank als volgt.
4.3.3
Betrouwbaarheid
Ten aanzien van de beoordeling van de betrouwbaarheid stelt de rechtbank voorop dat zorgvuldig en behoedzaam moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen en (vermeende) slachtoffers in strafzaken. Dat is nog meer het geval indien verdachte het tenlastegelegde ontkent, zoals in de onderhavige zaak. De rechtbank dient de verklaring van getuige [slachtoffer] te toetsen op onder meer consistentie, volledigheid, accuraatheid en authenticiteit.
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] in de kern consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Zij heeft vanaf het begin gelijkluidend verklaard over het aantal keren dat zij seks met verdachte had en over de andere gepleegde seksuele handelingen zoals vingeren en aftrekken. Ook heeft zij steeds consistent verklaard over het eerste lichamelijke contact met verdachte, dat er steeds meer verdergaande seksuele handelingen werden verricht waaronder uiteindelijk tweemaal vaginale penetratie en de locaties waar deze plaatsvonden, namelijk in de auto en op de bank in de woonkamer van verdachte. In samenhang met het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] ook authentiek. Tijdens het eerste verhoor met de politie op 23 februari 2024 heeft [slachtoffer] namelijk al met tegenzin verklaard over het seksuele contact, omdat zij toen – blijkens haar verklaring – gevoelens had voor verdachte. Daarbij komt dat [slachtoffer] indertijd nog een relatie had met getuige [getuige] en het seksuele contact met verdachte tijdens die relatie heeft plaatsgevonden. [slachtoffer] heeft zichzelf in haar verklaringen niet gespaard.
Het voorgaande afwegend, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het gegeven dat [slachtoffer] pas bij de rechter-commissaris heeft verklaard over het beffen, doet aan die betrouwbaarheid niet af, nu de verklaring voor het overige consistent is en zij ook niet eerder is gevraagd naar andere specifieke seksuele handelingen.
4.3.4
Steunbewijs
De verklaring van [slachtoffer] staat niet op zichzelf, maar wordt bevestigd door overige bevindingen in het dossier. De volgende bewijsmiddelen zijn ondersteunend aan haar verklaring.
WhatsApp-gesprekken
Er zijn WhatsApp-gesprekken aangetroffen tussen verdachte en [slachtoffer] uit de periode 23 september 2023 tot en met 6 februari 2024. [13] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat deze berichten van hem afkomstig zijn. [14] In berichten van 23 september 2023 schrijft [slachtoffer] dat zij zich schuldig voelt tegenover haar vriend [getuige] (de rechtbank begrijpt: getuige [getuige] ), omdat ze het gevoel heeft dat ze is vreemdgegaan door iets wat er is gebeurd met verdachte. Verdachte schrijft dat hij dan zal stoppen, dat hij haar leuk vindt en dat hij er nog zal zijn als zij zich bedenkt. [15] Op 24 september 2023 schrijft verdachte aan [slachtoffer] dat hij haar schattig vindt en noemt hij haar ‘schatje’ en ‘lekker ding’. [16] Op 25 september 2023 schrijft verdachte dat ze voor nu maar moeten stoppen, maar dat [slachtoffer] altijd mag appen. Volgens verdachte wil hij niet stoppen, maar wil hij ook niet dat [slachtoffer] en [getuige] problemen krijgen. Hij heeft het over dat ze het ‘onder ons’ kunnen houden. Verdachte zegt dat er niet veel is gebeurd, maar dat hij het niet erg had gevonden om verder te gaan. [17] Hij zegt tegen [slachtoffer] dat hij haar mooi vindt. [slachtoffer] schrijft dat verdachte haar borsten heeft gevoeld, waarop verdachte zegt dat hij ze goed vond aanvoelen en hij ze zonder shirt had willen voelen. [18] Later die dag schrijft verdachte dat hij droomt van seks met [slachtoffer] . [19] Op 26 september 2023 schrijft [slachtoffer] dat zij zich schuldig voelt naar [getuige] om iets wat verdachte en [slachtoffer] hebben gedaan. [slachtoffer] zegt hierover dat zij tegen [getuige] niet de waarheid kan vertellen. [20] Op 27 september 2023 stuurt [slachtoffer] naar verdachte dat [getuige] zag dat verdachte zijn hand op haar tiet had. Verdachte zegt daarop dat ze het niet hadden moeten doen. [21] Op 28 september 2023 stuurt verdachte naar [slachtoffer] dat hij naar haar kont keek, dat die bloot was en dat hij haar zwarte string zag. Hij schrijft dat hij jammer genoeg niet iets anders had gezien dan haar string. [22] Verdachte stuurt dat hij denkt aan spelen met [slachtoffer] borsten en kont. [23] Op 30 september 2023 schrijft [slachtoffer] naar verdachte dat hij aan haar kont heeft gezeten. Verdachte stuurt naar [slachtoffer] dat hij aan haar zou willen zitten, haar zou willen likken en seks zou willen hebben. [24] Op 8 oktober 2023 sturen [slachtoffer] en verdachte elkaar berichten over de dag ervoor. [slachtoffer] schrijft dat iedereen al zei dat verdachte zijn vingers bij haar gebruikt had en dat ze nu gelijk hebben. Ze schrijft dat het lekker was, omdat ze anders niet zo snel was gekomen. Verdachte stuurt dat hij dacht dat [slachtoffer] was gekomen door hoe nat ze was en dat hij zag dat ze aan het genieten was. [25]
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat er een hechte vriendschap bestond tussen [slachtoffer] en hem. Ook heeft hij verklaard dat [slachtoffer] , [getuige] en hij weleens met zijn drieën onder een dekentje op de bank lagen of samen op het bed in de slaapkamer. Verder gaf verdachte weleens geld aan [slachtoffer] . Het ging dan om kleine bedragen. Daarnaast heeft verdachte bevestigd dat hij een puppy van zijn moederhond had gehouden, die van [slachtoffer] en hem samen was. [26]
Verklaring getuige [getuige]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat [slachtoffer] tweemaal aan hem heeft verteld dat verdachte vaak haar arm en been streelde en dat ze daar opgewonden van werd. [27] heeft voorts verklaard dat verdachte aan hem heeft bekend seks te hebben gehad met [slachtoffer] in de auto en in zijn woning. Ook heeft [getuige] verklaard dat hij verdachte erop heeft aangesproken dat verdachte [slachtoffer] zou hebben gevingerd. Verdachte heeft dit volgens [getuige] niet ontkend, maar heeft gezegd dat dat zo was. [28]
4.3.5
Ontucht met seksueel binnendringen
Op basis van al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 augustus 2023 tot en met 29 februari 2024 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van seksuele handelingen met de toen vijftienjarige [slachtoffer] , waarbij hij onder meer haar borsten en geslachtsdeel heeft betast en met zijn vinger en penis seksueel bij haar is binnengedrongen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
rubriek 4vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
primair:
in de periode van 1 augustus 2023 tot en met 29 februari 2024 in Nederland, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedag 2] 2008), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte, de borsten en vagina en arm en het been van die [slachtoffer] gestreeld en aangeraakt en betast en zijn vinger en penis in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en gebracht en gehouden en die [slachtoffer] gezoend en die [slachtoffer] gebeft en zich laten aftrekken door die [slachtoffer] .

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregelen

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder het primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een contactverbod en een locatieverbod in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v maatregel Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden opgelegd. Voorts heeft de officier van justitie oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel Sr (hierna: GVM) ex artikel 38z Sr gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij het oordeel over de straftoemeting acht te slaan op de rapporten van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) en de reclassering. Het PBC ziet geen basis voor een behandeladvies. De reclassering ziet geen meerwaarde in toezicht of behandeling en adviseert om aan verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Overwegingen omtrent de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich gedurende een periode van enkele maanden schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met de destijds vijftienjarige [slachtoffer] . Die handelingen bestonden mede uit seksueel binnendringen. Door zijn handelen heeft verdachte het vertrouwen beschaamd dat [slachtoffer] , die hem beschouwde als vriend, in hem had gesteld. Hij heeft haar lichamelijke en seksuele integriteit aangetast. Daarbij heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de natuurlijke ontwikkeling van de minderjarige [slachtoffer] . Dit geldt niet alleen voor haar seksuele ontwikkeling, maar ook voor haar algehele mentale en fysieke ontwikkeling. In haar slachtofferverklaring heeft [slachtoffer] treffend onder woorden gebracht welke impact het ontucht op haar welzijn heeft gehad. Zo lijdt zij onder mentale klachten als gevolg van gevoelens van schaamte, angst en onveiligheid. Deze klachten uiten zich onder meer in automutilatie en een eetstoornis. Dit alles wordt onderschreven door de verklaring van de GZ-psycholoog bij het Amsterdam Medisch Centrum, een kinderarts bij BovenIJ ziekenhuis en een kinderarts bij Levvel.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 23 mei 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in 2022 is veroordeeld voor ontucht met zijn drie dochters, die destijds allen minderjarig waren. Aan verdachte is toen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, waaronder een reclasseringstoezicht en een behandelverplichting, opgelegd met een proeftijd van vijf jaren. Uit het strafblad blijkt dat verdachte in juli 2023 is vrijgekomen. De onderhavige feiten heeft verdachte dus gepleegd binnen enkele maanden na zijn vrijlating en tijdens een lopende proeftijd, waarbij hij werd begeleid en behandeld. De eerdere veroordeling en het toezicht hebben dus niet kunnen voorkomen dat verdachte binnen korte tijd na het uitzitten van zijn straf is gerecidiveerd. Dit acht de rechtbank uitermate zorgelijk.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van het PBC van 9 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte door een psychiater en een psycholoog is onderzocht en dat er milieuonderzoek heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft aan alle onderdelen van dit onderzoek meegewerkt. De onderzoekers hebben vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ‘andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende trekken’. Op basis van de beschikbare informatie kon geen pedofiele of andere parafiele stoornis worden vastgesteld. Hoewel de persoonlijkheidsstoornis van verdachte, gelet op de chronische aard ervan, ook wordt geacht aanwezig te zijn geweest ten tijde van het ten laste gelegde, kan niet worden vastgesteld dat deze ook heeft doorgewerkt. Het ontbreekt verdachte niet aan inzicht in het ongeoorloofde van het plegen van hetgeen hem ten laste wordt gelegd en er is geen sprake van een beperking met betrekking tot zijn sturingsvermogen. Hij kan zijn wil in vrijheid bepalen. Zelfs als een parafiele stoornis zou zijn vastgesteld, zou dit niet tot het advies van verminderde toerekening hebben geleid gezien de afwezigheid van beperkingen op het gebied van inzicht en sturingsvermogen. Volgens de onderzoekers is geen sprake van een vanuit psychopathologie verhoogde kans op recidive op gebied van seksuele misdrijven. Zij hebben geadviseerd om het ten laste gelegde volledig aan verdachte toe te rekenen en zien geen aanleiding om behandeling in een bepaald juridisch kader te adviseren.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 15 mei 2025. De reclassering ziet eveneens geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
Straf
Gelet op de adviezen van de PBC-onderzoekers en de reclassering, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om aan verdachte een behandelverplichting in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke straf of een maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Zij overweegt hiertoe dat uit de gedragskundige rapporten en het reclasseringsrapport volgt dat de gepleegde feiten en het recidiverisico niet samenhangen met de bij verdachte geconstateerde persoonlijkheidsstoornis. De deskundigen zien geen aanleiding voor een behandelverplichting en de reclassering heeft expliciet overwogen geen mogelijkheden te zien tot beperking van de risico’s in een toezichtskader.
De op te leggen straf heeft tot doel om het leed dat het slachtoffer is aangedaan te vergelden en om de samenleving voor langere tijd te beveiligen tegen verdachte. De ernst van het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere jaren. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Daarnaast houdt zij in strafverzwarende zin rekening met het feit dat er sprake is van recidive.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
8.3.2
Overwegingen omtrent de GVM
Op basis van het reclasseringsrapport en de eerdere veroordeling van verdachte voor een soortgelijk delict, tezamen met het feit dat hij kort na zijn vrijlating en binnen de proeftijd van de eerdere veroordeling – ondanks het toezicht en de behandelverplichting – opnieuw een seksueel misdrijf pleegde, is er naar het oordeel van de rechtbank een gegronde vrees voor herhaling. De rechtbank acht het daarom van belang dat er een mogelijkheid bestaat om na zijn vrijlating langdurig toezicht op verdachte te kunnen houden en hem eventueel te behandelen en te begeleiden, ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. Zij zal daarom, naast een onvoorwaardelijk gevangenisstraf, ook de GVM opleggen.
8.3.3
Overwegingen omtrent de maatregel ex 38v Sr
Naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de GVM legt de rechtbank conform de vordering van de officier van justitie aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v Sr op. Het doel van deze maatregel is beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten. De rechtbank legt de maatregel op omdat zij van oordeel is dat er rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich op een andere manier belastend naar personen toe zal gedragen.
Deze maatregel bestaat uit een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze direct of indirect contact mag opnemen met slachtoffer [slachtoffer] .
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen jegens [slachtoffer] beveelt de rechtbank op grond van artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.Vordering benadeelde partij

9.1
Vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] – die wettelijk wordt vertegenwoordigd door [moeder slachtoffer] – vordert € 17.750,00 aan vergoeding van materiële schade en € 11.500,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding in zijn geheel dient te worden toegewezen. De vordering is voldoende onderbouwd en de bedragen zijn redelijk.
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, omdat de hoogte van de schade onvoldoende is onderbouwd en niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een rechtstreeks verband met de feiten die aan verdachte zijn ten laste gelegd.
9.3
Oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Uit de stukken blijkt dat er bij de benadeelde partij in de periode voor de gepleegde feiten al sprake was van persoonlijke problemen en verslechterde schoolprestaties. De stelling dat aannemelijk is dat de feiten waarvan benadeelde partij slachtoffer is geworden -mede- hebben geleid tot verslechterende schoolprestaties, is daartoe in dit geval onvoldoende. Een nadere onderbouwing waarmee dit verband kan worden aangetoond, ontbreekt nu. De benadeelde partij zal daarom in de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering voor het overige slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen
Immateriële schade
Verdachte heeft met het gepleegde feit aan de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade aangezien door verdachte ernstig inbreuk is gepleegd op haar lichamelijke integriteit. Dat het gepleegde feit geestelijk letsel bij de benadeelde partij heeft veroorzaakt, volgt zowel uit de overgelegde stukken als uit de slachtofferverklaring, die ter zitting door het slachtoffer zelf is voorgedragen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de ernst van het feit, de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en gevolgen (zoals hiervoor reeds besproken bij de ernst van het feit) en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 7.000,00 en wijst het meer gevorderde af.
Proceskosten en schadevergoedingsmaatregel
Verdachte wordt veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 16 mei 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/078781-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 11 oktober 2022 van de meervoudige kamer in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 8 maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een 5 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te bevelen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 38z, 57 en 245
(oud)van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 5is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
5 (vijf) jarenop geen enkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2008.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze
vervangende hechtenisbedraagt
2 (twee) wekenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Legt aan verdachte op de
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaartde benadeelde partij [slachtoffer]
niet-ontvankelijkin haar vordering met betrekking tot de materiële schade en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wijst de vordering van de benadeelde [slachtoffer]met betrekking tot de immateriële schade
toetot een bedrag van
€ 7.000,00 (zevenduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 1 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijstde vordering voor wat betreft de meer gevorderde immateriële schade
af.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 7.000,00 (zevenduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 1 augustus 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 70 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beveelt de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 11 oktober 2022, namelijk een
gevangenisstrafvan
8 (acht) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Loots, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en D. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juni 2025.
[....]

Voetnoten

1.[....]
2.[....]
3.[....]
4.[....]
5.[....]
6.[....]
7.[....]
8.[....]
9.[....]
10.[....]
11.[....]
12.[....]
13.[....]
14.[....]
15.[....]
16.[....]
17.[....]
18.[....]
19.[....]
20.[....]
21.[....]
22.[....]
23.[....]
24.[....]
25.[....]
26.[....]
27.[....]
28.[....]