ECLI:NL:RBAMS:2025:4063

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
C/13/760263 / HA ZA 24-1310
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake misgelopen aannemingsovereenkomst en ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2025 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen een eiser en meerdere gedaagden, waaronder een vennootschap onder firma en een tussenpersoon. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.C.M. van der Voet, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de gedaagden tekort zijn geschoten in de nakoming van een aannemingsovereenkomst. De gedaagden, waaronder [gedaagde 4], verschenen niet in de procedure, met uitzondering van [gedaagde 4], die verweer voerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een aannemingsovereenkomst had gesloten met [gedaagde 1] voor de bouw van een extra etage, maar dat er problemen ontstonden met de uitvoering, waaronder lekkages. De eiser heeft betalingen gedaan aan [gedaagde 4], die als tussenpersoon fungeerde, maar de rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgrond was voor terugvordering op basis van onverschuldigde betaling, omdat de betalingen waren gedaan ter nakoming van de overeenkomst met [gedaagde 1]. De rechtbank heeft de vorderingen tegen de gedaagden 1, 2 en 3 toegewezen, maar de vorderingen tegen [gedaagde 4] zijn nog niet definitief beoordeeld. De rechtbank heeft een tussenvonnis gewezen en verdere beslissingen aangehouden in afwachting van aanvullende informatie van [gedaagde 4].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/760263 / HA ZA 24-1310
Vonnis van 4 juni 2025
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.C.M. van der Voet,
tegen
de vennootschap onder firma
1.
[gedaagde 1],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: [gedaagde 1] ,
2.
[gedaagde 2],
zonder bekende woonplaats binnen of buiten Nederland,
hierna: [gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3],
zonder bekende woonplaats binnen of buiten Nederland,
hierna: [gedaagde 3] ,
alle niet verschenen,

4 4. [gedaagde 4] ,

te [woonplaats 2] ,
hierna: [gedaagde 4] ,
advocaat: mr. A.C.E.G. Cordesius,
gedaagde partijen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 14 en 21 augustus 2024, met producties,
- het tegen gedaagden 1 tot en met 3 verleende verstek,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 4] van 15 januari 2025, met producties,
- het tussenvonnis van 12 februari 2025, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 maart 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] is een bouw- en klusbedrijf gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma (vof). [gedaagde 2] en zijn vader [gedaagde 3] zijn de vennoten.
2.2.
[gedaagde 1] en [eiser] hebben op 17 juli 2022 een aannemingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan [gedaagde 1] een extra etage op het dak van de woning van [eiser] zou bouwen tegen betaling van € 42.000. Dit bedrag zou [eiser] in drie termijnen betalen.
2.3.
[gedaagde 4] is een vriendin van [gedaagde 2] . Zij heeft [gedaagde 2] geholpen bij de communicatie met [eiser] , omdat [gedaagde 2] geen Nederlands spreekt. Het contact tussen [eiser] en [gedaagde 1] verliep daarom veelal via [gedaagde 4] . Daarnaast heeft [gedaagde 4] de offerte aan [eiser] gecontroleerd en haar bankrekening aan [gedaagde 2] ter beschikking gesteld, zodat daarop betalingen ten behoeve van [gedaagde 1] konden worden gedaan.
2.4.
[eiser] heeft op 19 juli 2022 € 21.000 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde 4] , ter voldoening van de eerste factuur. Daarop stond dit bankrekeningnummer vermeld.
2.5.
[eiser] heeft op 15 augustus 2022 € 16.800 overgemaakt naar een gezamenlijke bankrekening op naam van [gedaagde 4] en [gedaagde 1] , het bankrekeningnummer dat op de tweede factuur stond vermeld.
2.6.
Kort na de start van de werkzaamheden ontstond een lekkage in de woning van [eiser] .
2.7.
Op 5 september 2022 heeft [eiser] twee brieven gestuurd aan [gedaagde 1] , waarbij hij verschillende klachten heeft geuit over de uitvoering van het werk. Daarbij heeft hij [gedaagde 1] ook aansprakelijk gesteld voor schade die door de lekkage is ontstaan.
2.8.
[gedaagde 1] heeft op 6 september 2022 per brief gereageerd op de klachten van [eiser] . In deze brief heeft [gedaagde 1] gemeld dat zij de werkzaamheden tijdelijk staakte, omdat de samenwerking volgens haar niet goed verliep en [eiser] de situatie onwerkbaar heeft gemaakt.
2.9.
[eiser] en [gedaagde 1] hebben op 8 september 2022 overlegd over de voortgang van de werkzaamheden. Daarbij hebben zij afgesproken dat [gedaagde 1] samen met een derde het dak zou herstellen.
2.10.
[gedaagde 1] heeft het dak niet hersteld en ook niet gereageerd op de verdere verzoeken van [eiser] om de werkzaamheden af te maken of de schade te herstellen.
2.11.
Op 7 oktober 2022 heeft GE Vastgoed een deskundigenonderzoek naar de schade aan het dak uitgevoerd. In het eindrapport stelt GE Vastgoed dat [gedaagde 1] meerdere fouten heeft gemaakt, waaronder het verkeerd aanleggen van het dakbeschot waardoor de lekkage is ontstaan. GE Vastgoed concludeert dat het werk van zeer slechte kwaliteit is en aannemer-onwaardig. Volgens GE Vastgoed vertegenwoordigt het werk dat [gedaagde 1] heeft uitgevoerd een waarde van € 4.550,00 en bedragen de herstelkosten € 48.510,00.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] tot betaling van € 38.960,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 september 2022, dan wel 26 oktober 2022, dan wel 16 juli 2023;
veroordeling van [gedaagde 4] tot betaling van € 32.250,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 september 2022, dan wel 26 oktober 2022, dan wel 16 juli 2023;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] tot betaling van € 1.409,17 respectievelijk € 1.327,98 aan buitengerechtelijke incassokosten;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiser] legt aan de vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 1] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. Zijn schade als gevolg daarvan bedraagt € 32.450,00 (het betaalde bedrag minus de waarde van het werk dat [gedaagde 1] heeft uitgevoerd) plus € 6.510,00 (het verschil tussen de herstelkosten en de oorspronkelijke aanneemsom). Dat brengt zijn totale schade op € 38.960,00. Aan de vordering jegens [gedaagde 4] tot betaling van € 32.250,00 (het naar haar overgemaakte bedrag minus de waarde van het uitgevoerde werk) legt [eiser] ten grondslag dat hij dit bedrag onverschuldigd aan haar heeft betaald, dan wel dat zij ongerechtvaardigd is verrijkt, dan wel dat zij een wanprestatie of een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dan wel dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij dit bedrag aan [eiser] moet terugbetalen.
3.3.
[gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn niet verschenen in deze procedure en hebben dan ook geen verweer gevoerd. Aan hen is op de roldatum van 4 december 2024 verstek verleend. [gedaagde 4] voert wel verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
[gedaagde 4] betwist dat [eiser] onverschuldigd aan haar heeft betaald en dat zij is verrijkt door de betaling van [eiser] , omdat [eiser] het bedrag aan haar heeft betaald ter nakoming van zijn verplichting uit de overeenkomst met [gedaagde 1] en zij het geld direct heeft doorgegeven aan [gedaagde 2] . Verder was zij niet bij de overeenkomst betrokken, maar heeft zij slechts – bij wijze van een vriendendienst – het een en ander vertaald voor [gedaagde 2] .

4.De beoordeling

De vorderingen jegens [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
4.1.
Tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] is verstek verleend. Omdat [gedaagde 4] in het geding is verschenen, wordt dit vonnis op grond van artikel 140 lid 3 Rv ook jegens [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als een vonnis op tegenspraak beschouwd. Dat maakt de vorderingen tegenover hen in beginsel als onbetwist toewijsbaar, zodat deze vorderingen worden toegewezen tenzij ze ongegrond of onrechtmatig voorkomen (artikel 139 Rv).
4.2.
De vorderingen tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] komen de rechtbank niet ongegrond of onrechtmatig voor en zijn dan ook voor toewijzing vatbaar, met dien verstande dat aan buitengerechtelijke incassokosten € 1.164,60 toewijsbaar is. [eiser] zoekt aansluiting bij de staffel in het Besluit buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 1.409,17 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.164,60 bij € 38.960,00 in hoofdsom.
De vorderingen jegens [gedaagde 4]
4.3.
[eiser] heeft ter betaling aan [gedaagde 1] het geld overgemaakt naar bankrekeningen die (mede) op naam van [gedaagde 4] stonden. Volgens [eiser] heeft hij € 32.250,00 te veel betaald en moet [gedaagde 4] dit aan hem terugbetalen. [eiser] verwijt [gedaagde 4] dat zij gedurende het traject aanspreekpunt is geweest voor [eiser] en dat zij hem aan het lijntje heeft gehouden door valse toezeggingen te doen. [eiser] baseert zijn vordering tot terugbetaling op vijf verschillende grondslagen. Hierna zal per grondslag worden toegelicht in hoeverre deze slagen.
Onverschuldigde betaling
4.4.
Artikel 6:203 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat als iemand zonder rechtsgrond geld aan een ander heeft gegeven en die ander dat ook heeft ontvangen, dat bedrag dan op grond van onverschuldigde betaling kan worden teruggevorderd. In dit geval bestaat echter een rechtsgrond voor de betaling van [eiser] , namelijk de aannemingsovereenkomst met [gedaagde 1] . Het feit dat de eerste betaling van [eiser] werd voldaan op de privérekening van [gedaagde 4] en de tweede op de gezamenlijke rekening van [gedaagde 4] en [gedaagde 1] maakt dit niet anders. Het geld was immers bestemd voor [gedaagde 1] ter nakoming van de betalingsverplichting van [eiser] . [gedaagde 1] had verzocht om betaling op deze rekeningen en [gedaagde 4] was (met [gedaagde 1] ) bevoegd deze betaling namens [gedaagde 1] te ontvangen. Dit betekent dat [eiser] het geld niet kan terugvorderen op grond van onverschuldigde betaling.
Wanprestatie
4.5.
[eiser] doet ook een beroep op artikel 6:74 BW. Dat artikel bepaalt dat iemand die tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, verplicht is de schade die de ander daardoor lijdt te vergoeden. De rechtbank begrijpt de stelling van [eiser] zo dat [gedaagde 4] (mede) moet worden aangemerkt als contractspartij bij de aannemingsovereenkomst. Het staat echter vast dat de overeenkomst is gesloten tussen [eiser] en [gedaagde 1] . [gedaagde 4] is geen vennoot van [gedaagde 1] . Haar naam komt in de ondertekende aanneemovereenkomst niet voor. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat [gedaagde 4] niet alleen vertaalde voor [gedaagde 2] , maar nauwere betrokkenheid had bij de vof. Ook indien dat het geval is, volgt daaruit niet dat [gedaagde 4] contractspartij is geworden. Dat betekent dat er geen overeenkomst is tussen [eiser] en [gedaagde 4] en dat [gedaagde 4] dus ook niet is tekortgeschoten in de nakoming van een contractuele verbintenis.
Onrechtmatige daad
4.6.
[eiser] beroept zich verder op artikel 6:162 BW en stelt dat [gedaagde 4] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door [eiser] aan het lijntje te houden en valse toezeggingen te doen. Artikel 6:162 lid 2 BW bepaalt dat als een onrechtmatige daad wordt aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. [gedaagde 4] heeft betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en aangevoerd dat zij alleen optrad als vertaler. Op de zitting is bij de rechtbank het beeld ontstaan dat de rol van [gedaagde 4] groter was dan alleen die van vertaler. Zo heeft zij bijvoorbeeld geholpen bij de totstandkoming van de offerte en bij de onderhandelingen over de gebreken aan het dak. Haar rol was eerder die van een vertegenwoordiger van [gedaagde 2] . Naar het oordeel van de rechtbank maakt dat haar echter nog niet aansprakelijk jegens [eiser] uit hoofde van onrechtmatige daad. Ook niet als zij namens [gedaagde 2] toezeggingen heeft gedaan die [gedaagde 2] vervolgens niet is nagekomen.
4.7.
[eiser] en zijn partner hebben verder op de zitting betoogd dat [gedaagde 4] hen heeft opgelicht en daarmee onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. [eiser] en zijn partner stellen dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] nooit van plan zijn geweest het werk daadwerkelijk uit te voeren, omdat [gedaagde 2] het geld voor andere doelen dan voor de uitvoering van het werk heeft gebruikt. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat [eiser] en zijn partner zich bedonderd voelen. Zij hebben veel geld betaald en zijn achtergelaten met een halve verbouwing en een lekkend dak. De rechtbank ziet echter geen ondersteuning voor het vermoeden van [eiser] dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] nooit de bedoeling hebben gehad om de klus af te maken en het hen er slechts om te doen was om [eiser] geld afhandig te maken. [gedaagde 2] is immers wel degelijk begonnen aan de klus en is ook na de betalingen nog naar de woning van [eiser] gekomen voor werkzaamheden en voor overleg over de ontstane situatie.
4.8.
Op de zitting heeft [eiser] gesteld dat op Facebook staat dat andere mensen door [gedaagde 1] zijn opgelicht, maar die informatie is niet in het geding gebracht zodat de rechtbank die niet kan betrekken bij haar beoordeling. De advocaat van [eiser] heeft als omstandigheden waaruit moet blijken dat [gedaagde 4] [eiser] heeft opgelicht nog aangedragen dat [gedaagde 4] de suggestie heeft gewekt persoonlijk (en niet slechts als vertaler) namens [gedaagde 1] te spreken en dat zij heeft nagelaten te vermelden dat de bankrekening van [gedaagde 2] door de bank was geblokkeerd. Ook uit die omstandigheden samen kan de rechtbank niet afleiden dat hier geen sprake was van – een volledig misgelopen – aanneming, maar van oplichting. Het beroep op onrechtmatige daad slaagt dus niet.
Ongerechtvaardigde verrijking
4.9.
[eiser] baseert zijn vordering jegens [gedaagde 4] ten slotte op ongerechtvaardigde verrijking. Artikel 6:212 BW bepaalt dat iemand die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, voor zover redelijk, verplicht is de schade van die ander te vergoeden tot het bedrag van de verrijking.
4.10.
[gedaagde 4] heeft betwist dat zij is verrijkt door de betalingen van [eiser] en toegelicht dat zij haar bankrekening aan [gedaagde 2] ter beschikking heeft gesteld omdat de eigen rekening van [gedaagde 2] geblokkeerd was door de bank. [gedaagde 4] heeft bankafschriften en een door [gedaagde 2] ondertekende schriftelijke verklaring overgelegd. Uit de bankafschriften van haar privérekening ( [rekeningnummer 1] ) blijkt dat na de eerste betaling door [eiser] van € 21.000,- een totaalbedrag van € 20.000,- contant wordt opgenomen en daarnaast kleinere pinbetalingen worden gedaan bij tankstations, verhuurbedrijven en bouwmarkten. Volgens [gedaagde 4] zijn alle contante bedragen aan [gedaagde 2] gegeven en zijn de genoemde pinbetalingen door [gedaagde 2] verricht. Dit is ook de strekking van de schriftelijke verklaring van [gedaagde 2] .
4.11.
De bewijslast dat [gedaagde 4] is verrijkt ligt op grond van artikel 150 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bij [eiser] . Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 4] , lag het op de weg van [eiser] om nader te onderbouwen dat [gedaagde 4] wel degelijk is verrijkt door de betaling op haar privé-rekening. Die onderbouwing ontbreekt. Daarom kan de rechtbank niet aannemen dat [gedaagde 4] door de eerste betaling is verrijkt.
4.12.
Dit ligt anders voor de tweede betaling. Dit bedrag van € 16.800,- is op verzoek van [gedaagde 2] en [gedaagde 4] betaald op een gezamenlijke (en/of-)rekening bij de Rabobank. Volgens [gedaagde 4] was deze rekening speciaal geopend om [gedaagde 2] rechtstreeks zijn verdiende geld te laten ontvangen. Hij gebruikte als enige deze rekening en de betaling van [eiser] is alleen aan [gedaagde 2] ten goede gekomen, aldus [gedaagde 4] . Het is de rechtbank in deze rekeningafschriften echter opgevallen dat in de dagen na de betaling van [eiser] een bedrag van in totaal € 10.250 van de en/of-rekening is overgeboekt naar een andere privé-rekening van [gedaagde 4] bij de ING (met rekeningnummer [rekeningnummer 2] ). De tweede betaling van [eiser] is dus grotendeels doorgestort op een bankrekening van [gedaagde 4] , zonder dat daarvoor een reden lijkt te bestaan. [gedaagde 4] was op dat moment ervan op de hoogte dat [gedaagde 2] tekortschoot in de nakoming van de aanneemovereenkomst. Immers, in diezelfde periode (getuige de in geding gebrachte Whatsapp-gesprekken) klaagde [eiser] bij [gedaagde 4] over de ernstige lekkages die waren ontstaan en over het feit dat [gedaagde 2] zich niet hield aan gemaakte afspraken. Ook moet [gedaagde 4] zich hebben gerealiseerd dat [gedaagde 2] het bedrag dat aan haar is doorgestort niet zou kunnen aanwenden om de verbouwing tot een goed einde te brengen of de veroorzaakte schade te herstellen. Een en ander zou tot de conclusie kunnen leiden dat [gedaagde 4] zich voor een bedrag van € 10.250,- ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten koste van [eiser] .
4.13.
Op de zitting zijn deze overboekingen onbesproken gebleven. Daarom zal de rechtbank eerst [gedaagde 4] gelegenheid bieden bij akte uiteen te zetten en toe te lichten - zoveel mogelijk aan de hand van schriftelijke bewijsstukken - wat de reden/ achtergrond/grondslag is geweest van de overschrijving van € 10.250,- van de en/of-rekening naar haar eigen bankrekening. [eiser] zal daarop in een antwoordakte mogen reageren. Vervolgens zal de rechtbank nader beslissen.
Redelijkheid en billijkheid
4.14.
[eiser] heeft ook nog een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid. [eiser] heeft echter geen andere omstandigheden aangedragen dan hiervoor al aan de orde zijn gekomen. Toepassing van de redelijkheid en billijkheid brengt de rechtbank niet tot andere conclusies.
Conclusie
4.15.
Aangezien de rechtbank ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde 4] nog niet tot een eindoordeel kan komen, wijst de rechtbank een tussenvonnis. In afwachting van de hiervoor genoemde aktewisseling, wordt iedere nadere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
2 juli 2025voor het nemen van een akte door [gedaagde 4] over hetgeen is vermeld onder 4.12 en 4.13, waarna [eiser] op de rol van
vier wekendaarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema, bijgestaan door mr. R.D. Lok, en in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2025.