ECLI:NL:RBAMS:2025:4087

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
C/13/751233 / FA RK 24-3443 en C/13/764861 / FA RK 25-1299
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • C. M. Mellema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en toepasselijk recht op huwelijksvermogensregime tussen partijen van Marokkaanse afkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, beiden van Marokkaanse afkomst, die in Nederland wonen. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De vrouw heeft verweer gevoerd en daarnaast een verzoek ingediend met betrekking tot het huurrecht van de woning en het huwelijksvermogensregime. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is op de echtscheiding, aangezien beide partijen de Nederlandse nationaliteit bezaten ten tijde van de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft de echtscheiding toegewezen en bepaald dat de vrouw het huurrecht van de woning toekomt, omdat zij daar met de kinderen woont.

Wat betreft het huwelijksvermogensregime heeft de vrouw primair verzocht om het Nederlands recht van toepassing te verklaren, terwijl de man heeft gesteld dat het Marokkaanse recht van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Marokkaanse recht van toepassing is, op basis van de Chelouche-Van Leer-regels, aangezien beide partijen ten tijde van de huwelijkssluiting enkel de Marokkaanse nationaliteit hadden. De vrouw heeft een beroep gedaan op de onaanvaardbaarheidsexceptie en de Zimbabwe-exceptie, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze beroepen niet slagen. De rechtbank heeft de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om het contante spaargeld, omdat dit verzoek niet zonder nadere bewijsvoering kon worden beoordeeld en zou leiden tot onnodige vertraging van de procedure. De beschikking is gegeven door mr. C. M. Mellema en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
zaaknummer / rekestnummer: C/13/751233 / FA RK 24-3443
C/13/764861 / FA RK 25-1299
Beschikking 17 juni 2025 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[de man] ,
blijkens de vertaling van de huwelijksakte: [de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. Toughza, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
blijkens de vertaling van de huwelijksakte: [de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. S. Karami, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, binnengekomen op 22 mei 2024;
- het gewijzigde verzoekschrift van de man, binnengekomen op 11 juni 2024;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de vrouw van 15 augustus 2024;
- het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de man van 4 september 2024;
- het aanvullend verzoek van de vrouw van 10 april 2025;
- het e-mailbericht van de advocaat van de man van 14 april 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 april 2025. Daarbij zijn verschenen: partijen en hun advocaten. Beide partijen werden bijgestaan door een tolk in de Marokkaanse taal.
1.3.
Na de mondelinge behandeling zijn door de rechtbank, zoals afgesproken, nog de volgende stukken ontvangen:
- de brief van 29 april 2025 van de zijde van de vrouw met bijlagen;
- de brief van 13 mei 2025 van de zijde van de man met bijlagen.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 4 september 1991 te Meknès, Marokko.
2.2.
Partijen hebben beiden de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit. Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden beide partijen enkel de Marokkaanse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit verkregen op 21 maart 1994. De man heeft in 2006 de Nederlandse nationaliteit verkregen.
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De man verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Hij voert daartoe aan dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
De vrouw heeft verweer gevoerd tegen het verzoek tot echtscheiding.
2.3.3.
Aangezien ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.3.4.
Ingevolge artikel 1:151 BW wordt de echtscheiding op verzoek van één der echtgenoten uitgesproken indien het huwelijk duurzaam is ontwricht. Gelet op de stukken en de toelichting van de advocaat van de man ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het huwelijk inmiddels duurzaam is de ontwricht. Het verzoek tot echtscheiding zal dan ook worden toegewezen.
2.4.
Huurrecht van de woning
2.4.1.
De vrouw verzoekt het huurrecht van de woning in [woonplaats 2] aan haar toe te wijzen. De vrouw stelt dat zij het meeste belang heeft bij de woning, omdat zij daar samen met twee meerderjarige kinderen van partijen woont. Zij meent dat haar belang en de belangen van de meerderjarige kinderen van partijen dienen te prevaleren boven het belang van de man bij het huurrecht van de woning. Daarbij komt dat de man niet zelf heeft verzocht om het huurrecht en hij niet met de vrouw en kinderen in deze woning woont.
2.4.2.
De man heeft daartegen ter zitting verweer gevoerd. Hij voert aan dat hij gelet op de huidige woningmarkt geen afstand kan doen van zijn rechten.
2.4.3.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning. De rechtbank zal op dit verzoek Nederlands recht als haar interne recht toepassen.
2.4.4.
De rechtbank zal het huurrecht van de woning toekennen aan de vrouw, aangezien zij daarbij meer belang heeft dan de man. Doorslaggevend daarvoor is dat de vrouw op dit moment in de woning woont, tezamen met de meerderjarige kinderen van partijen.
2.5.
Huwelijksvermogensregime
2.5.1.
De vrouw verzoekt, na wijziging van haar verzoeken, primair te bepalen dat het Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Subsidiair verzoekt zij te bepalen dat het Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime.
Rechtsmacht
2.5.2.
Aangezien de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-ter Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding heeft hij ook rechtsmacht ten aanzien van een verzoek met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Litispendentie
2.5.3.
De man stelt dat het de vrouw niet is toegestaan om de zaak aan twee verschillende rechters voor te leggen onder verwijzing naar artikel 12 Rv. Zij heeft – naar eigen zeggen – al een verdelingsprocedure in Marokko opgestart. Om die reden dient de Nederlandse rechter zich onbevoegd te verklaren, aldus de man.
2.5.4.
De vrouw heeft betwist dat zij een verdelingsprocedure in Marokko heeft opgestart. Zij was van plan een procedure ten aanzien van een woning in Marokko te starten, maar deze is (nog) niet aanhangig gemaakt.
2.5.5.
Aangezien niet is gebleken dat er een procedure in Marokko aanhangig is ten aanzien van de in de deze procedure voorliggende verzoeken, is er reeds om die reden geen sprake van litispendentie.
Toepasselijk recht
2.5.6.
De vrouw stelt zich primair op het standpunt dat het Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat er daarom sprake is van een algehele gemeenschap van goederen. De man stelt echter dat het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime en dat er daarom geen sprake is van enige gemeenschap.
2.5.7.
Beide partijen zijn van mening dat het toepasselijk recht moet worden bepaald op basis van de aanknopingsladder die is geformuleerd in het Chelouche van Leer-arrest en dat via die aanknopingsladder het Marokkaanse recht van toepassing is als het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen ten tijde van de huwelijkssluiting. De vrouw doet vervolgens een beroep op de onaanvaardbaarheidsexceptie, onder verwijzing naar het Zimbabwe arrest.
2.5.8.
De vraag welk recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime dient, gelet op de huwelijksdatum van partijen, 4 september 1991, te worden bepaald door toepassing van de in het Chelouche/Van Leer-arrest (HR 10 december 1976, NJ 1977, 275) geformuleerde conflictregels, aangezien partijen zijn gehuwd voor 1 september 1992 en na 23 augustus 1977. Volgens de aanknopingsladder van dit arrest wordt het toepasselijke huwelijksvermogensrecht bij ontbreken van een gezamenlijke rechtskeuze van de aanstaande echtgenoten bepaald door hun gemeenschappelijke nationaliteit ten tijde van de huwelijkssluiting.
2.5.9.
Aangezien niet gesteld of gebleken is dat partijen een rechtskeuze hebben gemaakt, wordt het huwelijksvermogensrecht beheerst door het recht van de gemeenschappelijke nationaliteit van de echtgenoten bij of kort na de huwelijkssluiting. Tijdens de huwelijkssluiting hadden beide partijen enkel de Marokkaanse nationaliteit. Daarom wordt het huwelijksvermogensrecht beheerst door het Marokkaanse recht.
Het Marokkaanse huwelijksvermogensrecht kent – anders dan het Nederlandse recht – geen enkele gemeenschap van goederen. Iedere echtgenoot houdt wat van hem/haar is en wat hij of zij tijdens het huwelijk verkrijgt. Elke echtgenoot is bij uitsluiting bevoegd over
zijn/haar goederen te beschikken (art 49 Nieuw Mud. en art 35 lid 4 oud Mud.).
2.5.10.
In sommige gevallen kan een correctie van deze conflictregel of van het verwijzingsresultaat noodzakelijk zijn. Er zijn drie excepties en correcties door de Hoge Raad erkend: de onaanvaardbaarheidsexceptie, de Sabah-exceptie (goede-grondenexceptie) en de Zimbabwe-exceptie (redelijkheids- en billijkheidsexceptie). De vrouw heeft een beroep gedaan op de onaanvaardbaarheidsexceptie en de Zimbabwe-exceptie, zo begrijpt de rechtbank.
De onaanvaardbaarheidsexceptie
2.5.11.
De vrouw is van mening dat Nederlands recht toegepast moet worden. Zij doet een beroep op de onaanvaardbaarheidsexceptie. In dat kader verwijst de vrouw naar het Zimbabwe-arrest. Zij stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om het Marokkaans recht van toepassing te verklaren, nu partijen na de sluiting van het huwelijk in Nederland zijn gaan wonen en dit ook hun eerste huwelijksdomicilie was. Daarbij hebben partijen altijd geleefd alsof het Nederlands recht van toepassing is, in die zin dat sprake is van algehele gemeenschap van goederen. Partijen zijn nimmer in de veronderstelling geweest dat het Marokkaans recht van toepassing zou zijn op het huwelijk. Partijen hebben altijd geleefd uit een gezamenlijke pot. Partijen hebben er ook bewust voor gekozen om de echtscheiding in Nederland uit te laten spreken en dit niet in Marokko te doen. De man had immers ook de echtscheiding in Marokko kunnen aanvragen. Dit heeft hij niet gedaan omdat ook hij de mening is toegedaan dat er meer binding is met Nederland, aldus de vrouw.
2.5.12.
De man heeft betwist dat de vrouw een beroep op de onaanvaardbaarheidsexceptie toekomt. Slechts in exceptionele situaties kan een beroep op de onaanvaardbaarheidsexceptie worden gedaan. Van een dergelijke uitzonderlijke situatie is geen sprake. De vrouw heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat toepassing van het Marokkaanse recht onaanvaardbaar is. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat partijen hebben aangenomen, en redelijkerwijs konden aannemen, dat hun huwelijksvermogensregime werd beheerst door het Nederlandse recht. De onderbouwing van de vrouw dat partijen na de sluiting van het huwelijk in Nederland zijn gaan wonen en dat dit hun eerste huwelijksdomicilie was, gaat volgens de man niet op, aangezien pas op het moment dat geen sprake is van een gezamenlijke nationaliteit wordt toegekomen aan de vraag wat het eerste huwelijksdomicilie was en als die niet kan worden vastgesteld wordt pas toegekomen aan de vraag met welk recht het huwelijk het nauwste verbonden is. Dat partijen uit een gezamenlijke pot hebben geleefd, is volgens de man onvoldoende om tot de conclusie te komen dat sprake was van gedrag alsof partijen in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Dit heeft betrekking op de wijze waarop ieder van partijen invulling heeft gegeven aan de echtelijke taken en de wijze waarop zij in het levensonderhoud van het gezin hebben voorzien, maar niet op hun gedrag ten aanzien van het vermogen, aldus de man.
2.5.13.
De rechtbank stelt voorop dat de onaanvaardbaarheidsexceptie inhoudt dat wanneer partijen zich een verkeerde, maar verschoonbare, voorstelling van het toepasselijke recht en het tussen hen geldende regime hebben gemaakt, zij in exceptionele situaties een beroep op de onaanvaardbaarheidsexceptie kunnen doen. Een geslaagd beroep op deze exceptie zou er in deze zaak toe leiden dat het niet het Marokkaanse recht (dat gescheiden vermogens kent) op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is, maar het Nederlands recht (waardoor er, omdat er geen huwelijkse voorwaarden zijn gemaakt, sprake is van een algehele gemeenschap van goederen).
Deze exceptie dient slechts in uitzonderlijke gevallen te worden toegepast. Om een beroep op de onaanvaardbaarheidsexceptie te honoreren dient de vrouw feiten en omstandigheden aan te voeren, die maken dat toepassing van het Marokkaanse recht in het onderhavige geval onaanvaardbaar is. In het licht van de betwisting door de man, heeft de vrouw haar verzoek om de onaanvaardbaarheidsexceptie toe te passen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Partijen hadden ten tijde van het huwelijk uitsluitend de Marokkaanse nationaliteit en het huwelijk is voltrokken in Marokko. Partijen hebben voorafgaand aan het huwelijk geen rechtskeuze gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw er tegen deze achtergrond op bedacht kon zijn dat op het huwelijksvermogensregime Marokkaans recht van toepassing was. Dat de vrouw altijd in Nederland heeft gewoond en Nederland ook het eerste huwelijksdomicilie van partijen was, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het uitzonderlijke karakter van deze exceptie, onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Dat partijen van een gezamenlijke pot hebben geleefd, noopt niet tot een ander oordeel, gelet op het verweer van de man dat deze pot was voor de huishoudelijke kosten van partijen. Ook het overige door de vrouw aangevoerde leidt niet tot de conclusie dat toepassing van het Marokkaanse recht in het onderhavige geval onaanvaardbaar is.
De Zimbabwe-exceptie
2.5.14.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw (ook) een beroep doet op de in het Zimbabwe-arrest (Hoge Raad 19 maart 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0897, NJ 1994/187) geformuleerde Zimbabwe-exceptie, aangezien zij een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
2.5.15.
De man verzet zich tegen toepassing van de Zimbabwe-exceptie. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te verlangen dat de verdeling zal plaatsvinden in afwijking van een bestendige gedragslijn van partijen waaruit blijkt dat zij zich steeds en consequent hebben gedragen alsof een ander rechtsstelsel met betrekking tot hun huwelijksgoederenregime toepasselijk was dan het door de verwijzingsregel aangewezen recht. De man is van mening dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is dat het Marokkaanse recht wordt toegepast.
2.5.16.
De Zimbabwe-exceptie is door de Hoge Raad in het Zimbabwe-arrest uitgewerkt (Hoge Raad 20 oktober 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY4029). Deze correctie houdt in dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is te verlangen dat de verdeling zal plaatsvinden in afwijking van een bestendige gedragslijn van partijen waaruit blijkt dat zij zich steeds en consequent hebben gedragen alsof een ander rechtsstelsel dan het van toepassing geoordeelde met betrekking tot hun huwelijksgoederenregime toepasselijk was (HR 24 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1696, rov. 3.3.4).
Het betreft een materieelrechtelijke (niet: conflictenrechtelijke) uitzondering op de regels van het toepasselijke recht. Het Nederlandse huwelijksvermogensrecht (algehele gemeenschap van goederen) wordt hierbij gecorrigeerd op basis van de Nederlandse internrechtelijke redelijkheid en billijkheid. De Zimbabwe-exceptie kan alleen te baat worden genomen als de (Nederlandse) conflictregel naar Nederlands recht verwijst of naar een recht waarin een soortgelijke correctiemogelijkheid ligt besloten. Nu in dit geval Marokkaans recht van toepassing is, kan de exceptie alleen worden toegepast als dat in het Marokkaanse recht tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank heeft echter geen enkele aanwijzing dat dit het geval is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat deze exceptie naar Marokkaans recht niet opgaat en het beroep van de vrouw op de Zimbabwe-exceptie dus niet kan slagen.
2.5.17.
De rechtbank zal het primaire verzoek van de vrouw ten aanzien van het toepasselijke recht afwijzen en het subsidiaire verzoek ten aanzien van het toepasselijke recht toewijzen in die zin dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.6.
De auto van het merk Volkswagen
2.6.1.
De vrouw verzoekt – in het geval het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime – te bepalen dat de auto aan de man toekomt zonder nadere verrekening.
2.6.2.
De man verzoekt – in het geval het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime – te bepalen dat de auto aan hem toekomt.
2.6.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto eigendom is van de man en dat deze zonder nadere verrekening aan hem toekomt. De rechtbank zal hierna overeenkomstig beslissen.
2.7.
Contant spaargeld
2.7.1.
De vrouw verzoekt – in het geval het Marokkaanse recht van toepassing is – op het huwelijksvermogensregime – te bepalen dat het spaargeld ad € 5.000,- volledig aan de vrouw toekomt, met bevel aan de man om binnen drie dagen na de te wijzen beschikking het bedrag ad € 5,000,- zal overmaken op rekeningnummer van de vrouw.
2.7.2.
De vrouw stelt dat het bedrag van € 5.000,- in een lade in een kast in de woning van partijen lag. Bij het vertrek van de man uit de woning heeft hij het gehele geldbedrag meegenomen. Zij heeft verklaringen van de kinderen overgelegd waarin de kinderen verklaren dat zij hebben gezien/geconstateerd dat de man het spaargeld van € 5.000,- heeft weggenomen, dan wel zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. De kinderen zijn getuige geweest van het wegnemen van het spaargeld door de man. De vrouw heeft de man geen toestemming verleend om dit geld mee te nemen. De vrouw heeft op de mondelinge behandeling een bewijsaanbod gedaan. De kinderen kunnen als getuigen verklaren dat de man de € 5.000,- heeft meegenomen.
2.7.3.
De man meent dat het verzoek moet worden afgewezen. Hij betwist dat er spaargeld was en ook dat hij het spaargeld van de vrouw zou hebben weggenomen. De door de vrouw ingebrachte verklaringen van de kinderen zijn niet in overeenstemming met de waarheid, aldus de man. De kinderen zijn loyaal naar hun moeder, waardoor het volgens hem vanzelfsprekend is dat zij op verzoek van de vrouw een verklaring opstellen. Daarbij wordt in de verklaringen niet aangegeven hoe en wanneer het geld precies gestolen zou zijn. Er wordt slechts een algemene schets gegeven, waardoor geen waarde kan worden gehecht aan deze verklaringen, volgens de man. Verder voert de man aan dat het niet duidelijk is wat de wettelijke grondslag van het verzoek van de vrouw is, waardoor het verzoek dient te worden afgewezen.
2.7.4.
Artikel 827 lid 1 sub g Rv houdt in, dat indien de echtscheiding wordt uitgesproken, de rechter een andere voorziening dan bedoeld onder a-f van het eerste lid van dit artikel kan treffen, mits deze voorziening voldoende samenhang vertoont met het verzoek tot echtscheiding en niet te verwachten is dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. Over art. 827 lid1 sub g (voorheen sub f) Rv is in de parlementaire geschiedenis het volgende opgemerkt: “Voorgesteld wordt om aan artikel 827, eerste lid, een nieuw onderdeel toe te voegen, dat ziet op andere dan de reeds genoemde voorzieningen die in het kader van de scheidingsprocedure kunnen worden verzocht. Op die manier wordt bereikt dat naast de thans in artikel 827 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering opgesomde nevenvoorzieningen ook andere bijkomende voorzieningen kunnen worden verzocht zonder dat daarvoor afzonderlijke procedures nodig zijn. Voor het in behandeling nemen van dergelijke verzoeken worden twee voorwaarden gesteld. (…).” (Kamerstukken II 1999-2000, 26 862, nr. 3, p. 10). Deze voorwaarden zijn die van voldoende samenhang en geen onnodige vertraging, als hiervoor genoemd. Dit betekent dat de gevraagde voorziening moet aansluiten bij de regeling van de gevolgen van de echtscheiding en de behandeling daarvan niet een extra complicerende factor mag vormen in de zin van vertraging.
2.7.5.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek ook geen andere voorziening is zoals bedoeld onder g van het eerste lid van artikel 827 Rv. Hoewel het verzoek voldoende samenhang heeft met het echtscheidingsverzoek, zal de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek. In dit geval is immers niet voldaan aan de voorwaarde dat de behandeling van het verzoek niet tot onnodige vertraging van het geding mag leiden.
2.7.6.
Nu de man de stellingen van de vrouw met betrekking tot het contante spaargeld gemotiveerd heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat de verzoeken van de vrouw niet zonder nadere bewijsvoering kunnen worden beoordeeld. De vrouw biedt aan haar stellingen te bewijzen, onder andere door het horen van getuigen. Aangezien alle andere verzoeken een eindbeslissing zal worden gegeven, zou de behandeling van dit verzoek leiden tot een onnodige vertraging van de procedure. De rechtbank zal de vrouw dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek.
2.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/751233 / FA RK 24-3443:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te Meknès, Marokko op 4 september 1991;
3.2.
bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de woning aan het adres [adres] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.3.
verklaart de beslissing met betrekking tot het huurrecht uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
In de procedure met zaak- en rekestnummer C/13/764861 / FA RK 25-1299:
3.5.
verklaart voor recht dat het Marokkaans recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
3.6.
bepaalt dat de Volkswagen aan de man toekomt zonder nadere verrekening met de vrouw;
3.7.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van het spaargeld van € 5.000,-;
3.8.
verklaart de beslissing met betrekking tot de beslissing in 3.6. uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. M. Mellema, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.M. van Duren op 17 juni 2025.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.