ECLI:NL:RBAMS:2025:4117

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
81/034780-22 (A) en 81/159304-24 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en valsheid in geschrift door feitelijke leidinggever van een onderneming

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als feitelijke leidinggever van zijn onderneming, [naam B.V.], zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude. De verdachte heeft onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend bij de Belastingdienst en heeft aangiften omzet- en vennootschapsbelasting niet ingediend. Dit heeft geleid tot onjuiste aangiften inkomstenbelasting. Daarnaast heeft de verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift door valse documenten op te maken voor het verkrijgen van hypothecaire leningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste en/of onvolledige aangiften heeft gedaan, wat resulteerde in een belastingnadeel van € 210.808,-. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 10.000,-. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de medische toestand van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, die de zaken A en B heeft gevoegd en behandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 81/034780-22 (A) en 81/159304-24 (B)
Datum uitspraak: 19 juni 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [woonadres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juni 2025.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. O.J.M. Bijl, en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.De tenlastelegging

In
zaak Ais aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat
1. [naam B.V.] in de periode van 22 april 2015 tot en met 2 januari 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven en verdachte hiertoe opdracht heeft gegeven en/of aan deze verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven;
2. [naam B.V.] in de periode van 1 november 2016 tot en met 24 december 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk niet of niet binnen de gestelde termijn de aangiften omzetbelasting heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven en verdachte hiertoe opdracht heeft gegeven en/of aan deze verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven;
3. [naam B.V.] in de periode van 1 juni 2017 tot en met 24 december 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk niet of niet binnen de gestelde termijn de aangiften vennootschapsbelasting heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven en verdachte hiertoe opdracht heeft gegeven en/of aan deze verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven;
4. verdachte in de periode 26 maart 2016 tot en met 11 april 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven
In
zaak Bis aan verdachte – kort gezegd – ten laste gelegd dat
1. verdachte op 13 maart 2018, althans in 2018, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, valsheid in geschrift heeft gepleegd door een salarisspecificaties en werkgeversverklaringen betreffende [naam 1] in strijd met de waarheid op te (laten) maken;
2. verdachte in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 23 maart 2020, althans in 2019 en 2020, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, valsheid in geschrift heeft gepleegd door een salarisspecificatie en een werkgeversverklaring betreffende [naam 2] en een factuur van [naam B.V.] in strijd met de waarheid op te (laten) maken.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in de
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat hij moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in zaak A en zaak B tenlastegelegde en overweegt daartoe als volgt.
3.4.
Ten aanzien van zaak A
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van [naam B.V.] Hij was verantwoordelijk voor het indienen van de aangiften omzetbelasting. Over 2015, 2016 en 2017 zijn deze aangiften, met uitzondering van het derde en vierde kwartaal van 2016, bij de Belastingdienst ingediend. Ten behoeve van het boekenonderzoek bij [naam B.V.] heeft verdachte bankafschriften van de rekening van [naam B.V.] en van zijn privé rekening en een blanco notulenboek verstrekt. Overige administratie zoals omzetfacturen of kostenfacturen zijn niet ontvangen.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij de gereconstrueerde boekhouding van [naam B.V.] met daarin opgenomen de rekening courant privé en zakelijk aan de FIOD zou overleggen, is dit niet gebeurd.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feiten 1, 2 en 3
De Belastingdienst heeft een overzicht gemaakt van de bedragen die zijn aangemerkt als omzet van [naam B.V.] Dit zijn ontvangsten op de bankrekeningen van [naam B.V.] en de gelieerde vennootschappen en stichtingen en de door verdachte gedane privébetalingen en geldopnamen (bijlage A tot en met L).Vanwege het uitblijven van inzage in de volledige financiële administratie van [naam B.V.] is op basis van de ter beschikking gestelde gegevens, de opgevraagde bankgegevens en de verklaring van verdachte de omzet, de verschuldigde omzetbelasting en het inkomen van verdachte over 2015, 2016 en 2017 berekend. De berekende omzet is vergeleken met de ingevulde omzet op de aangiften omzetbelasting. Hieruit volgt dat [naam B.V.] te weinig omzetbelasting heeft aangegeven. Ook volgt uit de opgevraagde bankgegevens dat er privé-uitgaven zijn betaald met de rekeningen van [naam B.V.] en de betrokken vennootschappen. Ook zijn er op de privérekening van verdachte gelden gestort door de bij [naam B.V.] betrokken stichtingen. Gelet hierop heeft verdachte een te laag inkomen voor de inkomstenbelasting aangegeven over 2015, 2016 en 2017. Verder is gebleken dat de aangiften vennootschapsbelasting ten behoeve van [naam B.V.] over de jaren 2016 en 2017 niet zijn ingediend. Het belastingnadeel dat is ontstaan als gevolg van het onjuist en/of onvolledig indienen en het niet indienen van de hiervoor genoemde aangiften is berekend op een totaalbedrag van € 210.808,-.
De rechtbank acht – gelet op het voorgaande – bewezen dat de aangiften omzetbelasting van
het eerste kwartaal van 2015 tot en met het tweede kwartaal van 2016 en het eerste kwartaal tot en met het vierde kwartaal van 2017 van [naam B.V.] onjuist en/of onvolledig zijn ingediend (feit 1). Ook is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat de aangiften omzetbelasting van het derde en vierde kwartaal van 2016 en de vennootschapsbelasting over de jaren 2016 en 2017 van [naam B.V.] niet zijn ingediend (feiten 2 en 3).
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat het opzet op het doen van onjuiste en/of onvolledige van aangiften kan worden bewezen. Daartoe is redengevend dat dat er geen volledige administratie aanwezig was en dat verdachte daarvan op de hoogte was. Desondanks zijn de aangiften ingediend. Hierdoor kan het niet anders zijn dan dat de aangiften willens en wetens onjuist en/of onvolledig zijn ingediend.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat het opzet op het niet doen van aangiften kan worden bewezen.
StrekkingsvereisteDe rechtbank is van oordeel dat gezien het voorgaande kan worden vastgesteld dat de gedragingen teweeg konden brengen (en ook daadwerkelijk teweeg hebben gebracht) dat te weinig belasting werd geheven.
Strafbaarheid van de rechtspersoon en feitelijke leidinggeven
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij feitelijke leiding heeft gegeven aan het door [naam B.V.] doen van onjuiste en/of onvolledige aangiften alsook het niet doen van aangiften.
Een rechtspersoon kan een strafbaar feit begaan als de verboden gedraging aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Het indienen van onjuiste en/of onvolledige aangiften alsook het niet doen van aangiften kan worden toegerekend aan de rechtspersoon [naam B.V.] , omdat deze gedragingen in de sfeer van de rechtspersoon gebeurden en zij passen in de normale bedrijfsvoering van de vennootschap. Zoals hiervoor reeds onder het kopje “opzet” is overwogen, vindt rechtbank bewezen dat de verboden handelingen opzettelijk door de genoemde vennootschap zijn gepleegd.
De rechtbank is van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte daaraan feitelijke leiding heeft gegeven, omdat hij enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap was. Uit het dossier zijn geen andere personen naar voren gekomen die enige zeggenschap hebben gehad over wat er in / met de vennootschap gebeurde. Verdachte was dus eindverantwoordelijke, hij heeft feitelijk de onjuiste en/of onvolledige aangiften ingediend en hij is degene die voornoemde aangiften niet heeft ingediend.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 4
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de aangiften inkomstenheffing onjuist en/of onvolledig heeft ingediend (feit 4). Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte van de bankrekeningen van [naam B.V.] en aan haar gelieerde stichtingen geld heeft onttrokken voor privé-uitgaven, zoals boodschappen bij Albert Heijn en voor restaurants in Frankrijk en Italië. Hierdoor is het bij de belastingdienst opgegeven resultaat van [naam B.V.] onjuist en heeft verdachte een te laag bedrag aan belastbaar inkomen opgegeven.
Medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van medeplegen omdat verdachte zich als feitelijk leidinggevende schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde en hij ten tijde van het ten laste gelegde enig bestuurder en enig aandeelhouder was van de vennootschap. Hoewel juridisch gezien verdachte en [naam B.V.] van elkaar kunnen worden onderscheiden, zijn de gedragingen van verdachte en van deze rechtspersoon met elkaar te vereenzelvigen. Een nauwe en bewuste samenwerking kan dus niet worden vastgesteld.
3.5.
Ten aanzien van zaak B
Feiten en omstandigheden
Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van [naam B.V.]
Aan [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is een hypothecaire lening verstrekt door ING Bank. Voor de aanvraag daarvan zijn documenten aangeleverd, te weten een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie, waaruit bleek dat [naam 1] werkzaam zou zijn bij [naam B.V.] Verdachte heeft deze documenten aan de hypotheekbemiddelaar verstrekt.
Aan [naam 2] (hierna: [naam 2] ) is een hypothecaire lening verstrekt door ABNAMRO Bank. Voor de aanvraag daarvan zijn documenten aangeleverd, te weten een werkgeversverklaring en een salarisspecificatie, waaruit bleek dat [naam 2] werkzaam zou zijn bij [naam B.V.] Verdachte heeft deze documenten aan de hypotheekbemiddelaar verstrekt.
Partiële vrijspraak met betrekking tot de tenlastegelegde factuur onder feit 2
Uit het dossier rijst het vermoeden dat de factuur van [naam B.V.] aan [naam 2] heeft gefungeerd als dekmantel om de salarisbetaling door [naam B.V.] aan [naam 2] terug te krijgen. Het bedrag van € 4.275,- aan advieskosten dat wordt gefactureerd is immers exact gelijk aan het brutoloon van [naam 2] . Op deze factuur is echter niet valselijk en in strijd met de waarheid aangegeven “
dat [naam 2] werkzaam was bij [naam B.V.] sinds 1 augustus 2019 en/of een bruto jaarsalaris ontving van € 51.300,- van [naam B.V.] en/of een betaling van € 2.982,01 ontving van [naam B.V.]” zodat dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen ten aanzien van de factuur. Omdat er geen andere handeling is tenlastegelegd die de valsheid van de factuur nader concretiseert, is de rechtbank van oordeel dat dit tot partiële vrijspraak dient te leiden.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feiten 1 en 2
De rechtbank is van oordeel dat kan worden vastgesteld dat zowel [naam 1] als [naam 2] niet voor [naam B.V.] hebben gewerkt. Daartoe is het volgende redengevend.
[naam 1] heeft verklaard dat t zij nooit werkzaam is geweest bij [naam B.V.] en dat deze fictieve arbeidsrelatie enkel was bedoeld om een hypotheek te krijgen.
Op de bankrekeningen van [naam 2] hebben bijschrijvingen plaatsgevonden vanaf de rekening van [naam B.V.] Na ontvangst van deze bedragen zijn de geldbedragen contant opgenomen of overgeboekt naar andere bankrekeningen, waaronder die van [naam B.V.]
Uit de correcties op de aangiften loonheffingen volgt dat [naam 2] met terugwerkende kracht als werknemer van [naam B.V.] is vermeld. Dit betreft de periode rond de aanvraag en verkrijging van de hypothecaire lening.
Verder is er een factuur van [naam B.V.] aan [naam 2] aangetroffen voor advieskosten van € 4.275,-, terwijl het brutoloon van [naam 2] exact hetzelfde bedrag is.
Tot slot volgt uit een brief van verdachte aan [naam 2] van 1 februari 2020 dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang wordt opgezegd, terwijl op de werkgeversverklaring van 24 februari 2020 staat vermeld dat er geen voornemens zijn om het dienstverband binnenkort te beëindigen.
Uit het voorgaande volgt dat er enkel een poging is gedaan om voor de buitenwereld te laten lijken dat dienstverbanden bestonden tussen [naam B.V.] , [naam 1] en [naam 2] .. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift (feiten 1 en 2), immers heeft verdachte de werkgeversverklaringen en salarisspecificaties valselijk opgemaakt teneinde deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Door verdachte is aangevoerd dat de verklaring van [naam 1] onbetrouwbaar is, omdat deze verklaring met kwade bedoelingen zou zijn afgelegd. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte vindt dat de verklaring niet voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank is echter van oordeel dat de verklaring betrouwbaar is, omdat [naam 1] niet alleen over verdachte belastend heeft verklaard maar ook over zichzelf en de verklaring steun vindt in het dossier. De verklaring kan voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer van verdachte wordt verworpen.
Medeplegen
De rechtbank acht het onder feiten 1 en 2 ten laste gelegde medeplegen bewezen. Uit de feiten en omstandigheden volgt dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [naam 1] (feit 1) en [naam 2] (feit 2) door het aangaan van een fictief dienstverband teneinde het verkrijgen van een hypothecaire lening voor [naam 1] en [naam 2] .

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat
zaak A
ten aanzien van feit 1:
[naam B.V.] in de periode van 22 april 2015 tot en met 2 januari 2018 in Nederland, , telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name van [naam B.V.] over:
- het eerste kwartaal van het jaar 2015;
- het tweede kwartaal van het jaar 2015;
- het derde kwartaal van het jaar 2015;
- het vierde kwartaal van het jaar 2015;
- het eerste kwartaal van het jaar 2016;
- het tweede kwartaal van het jaar 2016;
- het eerste kwartaal van het jaar 2017;
- het tweede kwartaal van het jaar 2017;
- het derde kwartaal van het jaar 2017;
- het vierde kwartaal van het jaar 2017;
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, door telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting op te geven, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
ten aanzien van feit 2:
[naam B.V.] in de periode vanaf 1 november 2016 tot en met 24 december 2021 in Nederland, , telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de omzetbelasting ten name van [naam B.V.] over:
- het derde kwartaal van het jaar 2016;
- het vierde kwartaal van het jaar 2016;
telkens niet of niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
ten aanzien van feit 3:
[naam B.V.] in de periode vanaf 1 juni 2017 tot en met 24 december 2021 in Nederland, , telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de vennootschapsbelasting ten name van [naam B.V.] over:
- het jaar 2016;
- het jaar 2017;
telkens niet of niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven, aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
ten aanzien van feit 4:
verdachte in de periode 26 maart 2016 tot en met 11 april 2018 in Nederland, , telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (digitale) aangiften voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ten name van R.G.M. Burgering over:
- het jaar 2015;
- het jaar 2016;
- het jaar 2017;
telkens onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, door telkens op de ingediende aangiften een onjuist bedrag aan belastbaar inkomen op te geven, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting wordt geheven;
zaak B
ten aanzien van feit 1:
verdachte in 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- salarisspecificaties betreffende mevrouw [naam 1] over periode 2 in 2018 (februari);
- werkgeversverklaringen betreffende mevrouw [naam 1] d.d. 27-02-2018;
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte, en zijn mededader, valselijk en in strijd met de waarheid op die geschriften aangegeven dat [naam 1] werkzaam was bij [naam B.V.] sinds 1 januari 2018 en/of een bruto jaarsalaris ontving van € 29.040,- van [naam B.V.] en/of een salarisbetaling van € 1.930,17 ontving van [naam B.V.] , zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
ten aanzien van feit 2:
verdachte in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 23 maart 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- een salarisspecificatie betreffende [naam 2] d.d. 31 januari 2020;
- een werkgeversverklaring betreffende [naam 2] d.d. 24 februari 2020;
valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte, en zijn mededader, valselijk en in strijd met de waarheid op deze geschriften aangegeven dat [naam 2] werkzaam was bij [naam B.V.] sinds 1 augustus 2019 en/of een bruto jaarsalaris ontving van € 51.300,-van [naam B.V.] en/of een betaling van € 2.982,01 ontving van [naam B.V.] , zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft bepleit, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, dat de taakstraf moet worden gematigd naar 180 uur. Verder heeft hij naar voren gebracht dat hij in staat is om een geldboete te betalen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich, als feitelijke leidinggever van zijn onderneming, schuldig gemaakt aan belastingfraude. Immers heeft hij onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst ingediend. Daarnaast heeft verdachte aangiften omzet- en vennootschapsbelasting niet ingediend bij de Belastingdienst. Als gevolg van voornoemde gedragingen zijn ook de aangiften inkomstenbelasting van verdachte onjuist ingediend. Door zo te handelen heeft verdachte de staatskas benadeeld. Bovendien wordt het algemeen vertrouwen in het belastingsysteem, waarin sprake zou moeten zijn van eerlijke lastenverdeling, door dit soort handelen geschaad. Verdachte heeft dan ook misbruik gemaakt van het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat steeds op de juistheid van de gedane aangiften en onderliggende administratie moet kunnen worden vertrouwd.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van valsheid in geschrift door valse documenten op te maken en die te (laten) gebruiken voor het verkrijgen van een hypothecaire leningen. Hij heeft banken doelbewust bewogen een hypotheek te verstrekken aan klanten die hiervoor op basis van hun daadwerkelijke inkomen niet in aanmerking zouden komen. Banken moeten erop kunnen vertrouwen dat de aan hen verstrekte informatie juist is. Door zo te handelen heeft verdachte dit vertrouwen ernstig geschaad.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Voorts houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat in het voordeel van verdachte rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te weten zijn penibele medische toestand. Uit het retourbericht van de reclassering van 7 oktober 2024 volgt dat de taakstraffen die zijn opgelegd bij twee strafbeschikkingen, niet zijn uitgevoerd. Er is geen sprake van onwil bij verdachte, maar van onmacht. Verdachte is naar alle waarschijnlijkheid medisch gezien niet in staat om een taakstraf in Nederland te verrichten.
StrafopleggingDe rechtbank heeft bij de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor een benadelingsbedrag tussen
€ 70.000,- en € 125.000,- waarop een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de vijf en negen maanden wordt gesteld dan wel een taakstraf én een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank constateert dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van die redelijke termijn door de rechtbank moet zijn beslist. De redelijke termijn is op 25 november 2019 begonnen, omdat verdachte op die datum in verzekering is gesteld. De zaak had dus uiterlijk in november 2021 afgerond moeten zijn met een eindvonnis. De rechtbank doet pas vandaag, op 19 juni 2025, uitspraak. De redelijke termijn is daarom met ruim 3,5 jaar overschreden.
Wegens deze overschrijding, en mede gelet op de medische toestand van verdachte, acht de rechtbank het opleggen van een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf of taakstraf niet passend.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een geldboete van € 10.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 47, 51, 57, 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zaak A
ten aanzien van feit 1:
feitelijke leidinggeven aan het door een rechtspersoon begaan van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feiten 2 en 3:
telkens: feitelijke leidinggeven aan het door een rechtspersoon begaan van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen of niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4:
het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
zaak B
ten aanzien van feiten 1 en 2:
telkens: medeplegen van valsheid in geschrift.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Vernietigtde eerder uitgevaardigde
strafbeschikkingen.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 10.000,-(tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 85 (vijfentachtig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en M.C.H. Broesterhuizen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. Niemeijer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2025.