ECLI:NL:RBAMS:2025:4195

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
19 juni 2025
Zaaknummer
81-298733-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel wegens overtreding van de Sanctiewet 1977 in verband met de bouw van de Krimbrug

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen [naam 1] B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van € 1.013.956,00 door het verkopen van goederen en leveren van diensten ten behoeve van de bouw van de Krimbrug, in strijd met de Europese Verordening en de Sanctiewet 1977. De ontnemingsvordering van de officier van justitie was gebaseerd op een rapport dat een wederrechtelijk voordeel van € 1.511.610,00 berekende, maar na aftrek van bepaalde kosten kwam de rechtbank tot een lager bedrag. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en de argumenten van de verdediging in overweging genomen. De verdediging stelde dat ook indirecte kosten in aanmerking genomen moesten worden, maar de rechtbank oordeelde dat alleen directe kosten relevant waren voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verplichting tot betaling van het ontnomen voordeel opgelegd aan de veroordeelde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81-298733-21 (ontneming)
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 81-298733-21 tegen:
[naam 1] B.V.,
gevestigd op het adres [adres] ,
hierna: veroordeelde.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de ontnemingsvordering van de officier van justitie van 11 oktober 2024 en het onderzoek op de terechtzitting van 10 april 2025, nadat de behandeling van de ontnemingsvordering was aangehouden op de terechtzitting van 14 november 2024. De vertegenwoordiger van veroordeelde, [naam 2] , was bij de behandeling aanwezig.
De rechtbank heeft kennis genomen van de standpunten van de officieren van justitie, mr. T.R. van Roomen en mr. E.C. Nieuwenhuis (hierna samen: de officier van justitie) en van wat de vertegenwoordiger van veroordeelde, haar raadsman mr. D.V.A. Brouwer en raadsvrouw mr. M. de Mik (hierna samen: de verdediging) naar voren hebben gebracht.

2.De vordering en het procesverloop

Op 16 april 2021 is een rapport inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: ontnemingsrapport) opgemaakt ten aanzien van door veroordeelde gemaakte winst door overtreding van de Sanctieregeling inlijving Krim en Sebastopol 2014. In het ontnemingsrapport is berekend dat door de overtredingen wederrechtelijk voordeel is verkregen van € 1.511.610,-.
De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 1.511.610,-.
Op 23 oktober 2024 heeft de officier van justitie een conclusie van eis ingediend.
De verdediging heeft op 31 oktober 2024 per e-mail verzocht om een aantal getuigen te horen.
De officier van justitie heeft in een reactie van 13 november 2024 verzocht de getuigenverhoren achterwege te laten.
De rechtbank heeft op de regiezitting van 14 november 2024 het getuigenverzoek afgewezen en termijnen vastgesteld voor het indienen van schriftelijke stukken.
Op 6 februari 2025 heeft de verdediging een conclusie van antwoord ingediend.
Op 6 maart 2025 heeft de officier van justitie een conclusie van repliek ingediend.
Op 3 april 2025 heeft de verdediging een conclusie van dupliek ingediend.
Ter terechtzitting van 10 april 2025 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering gewijzigd in de zin dat het te ontnemen bedrag wordt gesteld op € 1.399.170,-.
Gezien de stukken waarop de vordering berust begrijpt de rechtbank dat deze vordering de feiten betreft waarvoor veroordeelde bij vonnis van 28 november 2024 door de rechtbank Amsterdam is veroordeeld.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de meervoudige economische strafkamer van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2024 ter zake van de navolgende strafbare feiten veroordeeld.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2Telkens overtreding van een voorschrift gesteld krachtens de artikelen 2 en 3 van de Sanctiewet 1977, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich aan de hand van het schriftelijk requisitoir, kort samengevat, op het volgende standpunt gesteld.
Veroordeelde heeft wederrechtelijk voordeel behaald bij het [naam 3] -project dat ontnomen moet worden. Daarbij zijn niet alle kosten die veroordeelde heeft gemaakt aftrekbaar. Alleen de directe kosten die gerelateerd zijn aan het strafbare feit kunnen in aanmerking komen voor aftrek. Indirecte (vaste) kosten moeten buiten beschouwing worden gelaten. Bij de discussie over de toepasselijke berekeningsmethode voor de aftrek van indirecte kosten is een strafrechtelijke benadering van toepassing en niet, zoals de verdediging stelt, een bedrijfseconomische benadering, omdat daarmee niet het doel van de ontnemingswetgeving wordt gerealiseerd.
Het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel dat in het ontnemingsrapport is berekend dient, na extra aftrek van personeelskosten van € 112.440,- op basis van door de verdediging bij de conclusie van dupliek aangeleverde informatie, aangepast te worden naar € 1.399.170,-. Dit wederrechtelijk verkregen voordeel moet ontnomen worden.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich aan de hand van de pleitnotities, kort samengevat, op het volgende standpunt gesteld.
De rechtbank moet bepalen welk daadwerkelijk voordeel veroordeelde heeft behaald uit het [naam 4] -project. Het Openbaar Ministerie en de verdediging verschillen van mening over de vraag welke kosten daarbij in aftrek genomen moeten worden.
Het Openbaar Ministerie heeft alleen rechtstreekse materiaalkosten meegenomen in de voordeelsberekening, maar ook andere indirecte kosten, zoals kosten voor fabriek, energie, machines en personeel, moeten in aftrek worden genomen. Deze indirecte kosten moeten worden afgetrokken, omdat deze kosten in de bedrijfseconomische realiteit een relatie hebben met de bedrijfsvoering. Het is onredelijk en onjuist om niets van die kosten mee te nemen.
De beste manier om te komen tot een redelijke schatting van de af te trekken kosten is om zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de inrichting van de administratie van veroordeelde en de eigen methodes van veroordeelde om indirecte kosten voor een project te verwerken. Dit biedt de betrouwbaarheid van gecontroleerde cijfers.
De verdediging vraagt de rechtbank om het wederrechtelijk verkregen voordeel te berekenen op basis van een redelijke methode, zoals uiteengezet in de pleitnotities en conform de berekening in Bijlage 5 bij de conclusie van antwoord, en het voordeel op € 87.000,- vast te stellen.
Mocht het Openbaar Ministerie of de rechtbank twijfels hebben over de onderbouwing van de kosten, vraagt de verdediging subsidiair om de oud-accountant en de huidige accountant als getuigen te horen om de boekhoudkundige inrichting en kostenmethodes van veroordeelde toe te lichten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan op vordering van het Openbaar Ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit dat feit. Daartoe moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van het bewezenverklaarde.
Grondslag
De meervoudige economische strafkamer van de rechtbank Amsterdam heeft veroordeelde bij vonnis van 28 november 2024 veroordeeld voor overtredingen van de Sanctiewet. In dit vonnis is onder meer geoordeeld dat veroordeelde goederen heeft verkocht en diensten heeft geleverd ten behoeve van de bouw van de brug tussen de Krim en het vasteland van Rusland, de zogenoemde [naam 3] . Dit is in strijd met de Europese Verordening betreffende de beperkende maatregelen naar aanleiding van de illegale inlijving van de Krim en Sebastopol van 2014 en daarmee de Sanctiewet 1977.
De rechtbank komt aan de hand van voornoemd vonnis en de uitgangspunten zoals weergegeven in het ontnemingsrapport tot het oordeel dat veroordeelde zich heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten en daar voordeel van heeft gekregen. Uit de baten van deze misdrijven heeft veroordeelde wederrechtelijk voordeel verkregen als bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank neemt voor de berekening van de verkregen opbrengsten en gemaakte kosten
– voor zover hierna niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat in het ontnemingsrapport is vastgesteld. Het ontnemingsrapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop die berekening berust. De rechtbank zal deze bewijsmiddelen niet nader in dit vonnis uitwerken, maar volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van dit ontnemingsrapport.
Beoordeling van de aftrekbare kosten
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is in het ontnemingsrapport bepaald via een berekening op transactiebasis, waarbij het voordeel bestaat uit de opbrengst, onder aftrek van de kosten die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict, alsmede de kosten die veroordeelde zich bespaard zou hebben als hij de strafbare feiten niet had gepleegd. Het gaat om de noodzakelijke extra kosten die ten behoeve van het strafbare feit zijn gemaakt en die ook daadwerkelijk door veroordeelde zijn betaald.
In het ontnemingsrapport zijn bij de aftrek van kosten de geboekte uren op productiedossiers (de door werknemers op de betreffende orders geboekte uren) niet meegenomen als aftrekbare kosten, omdat dit geen noodzakelijke kosten zouden zijn die extra ter voltooiing van het strafbare feit zijn gemaakt.
Het totaal berekende wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van strandjacks en toebehoren (overtreding artikel 2, lid 1) en het verlenen van technische bijstand (overtreding artikel 2, lid 2) ten bedrage van € 1.511.610 is als volgt samengevat weergegeven:
Interne geboekte uren (€374.800 plus €122.854) komen ook voor aftrek in aanmerking
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de keuze in de voordeelsberekening, om de op de projecten geboekte interne uren niet als kosten in mindering te brengen, onredelijk is en niet leidt tot een adequate benadering van het door veroordeelde daadwerkelijk genoten voordeel. De rechtbank is het hiermee eens.
De verdediging heeft in bijlagen 1 en 3 bij de conclusie van antwoord uiteengezet hoe de projectberekening eruit zag, wat de omzet was en welke posten bij de berekening zijn meegenomen. De rechtbank gaat er, zoals ook de officier van justitie heeft aangegeven, van uit dat de projectadministratie van veroordeelde deugdelijk was. Blijkens de projectberekening van de verdediging zijn door veroordeelde kosten gemaakt in verband met geboekte uren op productiedossiers en met de post memoriaal boekingen van in totaal € 374.800,-. Daarnaast is sprake van een onderdekking in het operationele resultaat van € 122.854,-. Deze, respectievelijk de daarmee verband houdende projectgerelateerde reële kosten komen in zijn geheel voor aftrek in aanmerking.
De rechtbank overweegt dat bepaalde kosten direct samenhangen met de productie van geleverde strandjacks en dat deze kosten niet elders in rekening kunnen worden gebracht. Deze kosten worden gemaakt op het moment dat een strandjack wordt geproduceerd en verkocht. Het betreft hier niet alleen kosten verbonden aan de strandjacks zelf, maar ook aan de werkzaamheden daaraan en bijbehorende ondersteuning.
Deze kosten zijn derhalve aan te merken als kosten die in directe relatie staan tot de strafbare feiten. Daarbij geldt dat de geboekte uren zijn gebaseerd op begrote bedragen, die bij nacalculatie zijn herzien op basis van de daadwerkelijk gemaakte kosten. De daarmee samenhangende aanpassing (onderdekking) wordt aangemerkt als reëel en toerekenbaar aan het project.
Garantiekosten van €50.000,- komen niet in aanmerking voor aftrek
Voor zover in de administratie een bedrag van € 50.000,- aan garantiekosten is opgenomen, overweegt de rechtbank dat het hier een voorziening betreft en geen daadwerkelijk gemaakte kosten. Deze post komt daarom niet in aanmerking voor aftrek.
Indirecte kosten van €383.464,- komen niet in aanmerking voor aftrek
Ten aanzien van de opgevoerde indirecte kosten ter hoogte van € 383.464,- overweegt de rechtbank dat het hierbij gaat om algemene overheadkosten, zoals kosten voor HR, Finance en IT, die betrekking hebben op de gehele bedrijfsvoering van de onderneming. Deze kosten zijn niet direct aan het project toe te rekenen en worden als doorlopende bedrijfskosten aangemerkt. Zij komen daarom niet voor aftrek in aanmerking.
Posten buiten de projectadministratie worden niet in aanmerking genomen
De rechtbank neemt de projectadministratie van veroordeelde als uitgangspunt bij de beoordeling van de kosten. De projectadministratie wordt gevoerd in een zogenoemd ERP-systeem (ISAH), speciaal voor de maakindustrie. De administratie wordt gevoerd in overeenstemming met Richtlijn 221 (onderhanden projecten) van de Raad voor de Jaarverslaggeving. Andere elementen dan kosten die door de verdediging zijn aangevoerd, zoals koersverschillen en overige posten die niet in de projectadministratie zijn opgenomen, worden buiten beschouwing gelaten. De rechtbank acht de projectadministratie inzichtelijk, betrouwbaar en consistent. Kosten die daarin niet zijn opgenomen hoeven in redelijkheid niet in aftrek te worden gebracht.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank heeft veroordeelde uit de baten van de strafbare feiten waarvoor zij door de meervoudige economische strafkamer van de rechtbank Amsterdam is veroordeeld voordeel verkregen dat de rechtbank vaststelt op € 1.013.956,00.
De rechtbank komt tot bovenstaand bedrag op basis van de volgende berekening:
Berekening ontnemingsrapport € 1.511.610,00
Aftrek geboekte uren € 374.800,00 -/-
Aftrek onderdekking
€ 122.854,00 -/-
Wederrechtelijk verkregen voordeel
€ 1.013.956,00

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 1.013.956,00 en zal aan veroordeelde een betalingsverplichting opleggen van € 1.013.956,00.
6. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 1.013.956,00.
Legt op aan
[naam 1] B.V.de verplichting tot betaling van
€ 1.013.956,00 (één miljoen dertienduizend negenhonderdzesenvijftig euro)aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2025.